Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de opvang van minderjarige asielzoekers in het onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik was niet zo opgezet met de gang van zaken over de informatiedeling in dit dossier. U hebt me in december al geantwoord op een schriftelijke vraag dat er een impactanalyse zou worden gemaakt en dat die klaar zou zijn in de loop van januari. Het letterlijke antwoord op mijn schriftelijke vraag was: “In de loop van januari zal ik een impactanalyse ontvangen waarbij de impact van de sluiting van de centra op de schoolcarrière van de jongeren in kaart wordt gebracht. Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) legt momenteel de laatste hand aan deze analyse. In deze impactanalyse die ik zal overmaken aan de leden van de commissie van het Vlaams Parlement, zult u een antwoord kunnen vinden op de door u gestelde vragen.”
Ik heb die impactanalyse toen opgevraagd en in januari bevestigde u in de plenaire vergadering nogmaals dat de analyse eind januari klaar zou zijn en zou worden overgemaakt. In de krokusvakantie, bijna eind februari, heb ik de vraag gesteld aan uw kabinet of we zouden kunnen beschikken over die impactanalyse. Er is van uw kabinet geen antwoord gekomen op mijn vraag. Dan hebben we via de voorzitter geprobeerd om aan die impactanalyse te komen. Toen heeft men gezegd dat AgODi blijkbaar wat te ambitieus en te optimistisch is geweest. Die impactanalyse zou dan klaar zijn tegen vorige week. Vorige week was ik ziek en heb ik mijn vraag niet kunnen stellen, maar het parlement heeft die impactanalyse niet mogen ontvangen. Vandaag komt deze vraag aan bod en zult u die impactanalyse presenteren.
Ik vind het een heel spijtige gang van zaken. Het is jammer dat wij als parlementsleden onze taak niet ten volle op ons kunnen nemen. Het is onze taak om controle uit te oefenen, en dat doe je het best met de relevante beleidsdocumenten bij de hand. Minister, ik weet niet waarom wij die informatie niet krijgen waarover u wel beschikt. Ik zal proberen mijn vraag om uitleg zo goed mogelijk te stellen, maar ik ben er ten stelligste van overtuigd dat ik dat beter had kunnen doen als ik over de beleidsdocumenten had kunnen beschikken in dezelfde mate als u daarover beschikt. Ik betreur die gang van zaken. Het is niet de eerste keer en ik begrijp niet goed waarom we niet over die documenten konden beschikken.
Collega Meuleman, vorige week is dat hier in de commissie aan bod gekomen. Toen heeft de minister voorgesteld dat we deze week uitgebreid de tijd zouden nemen om de volledige toelichting te geven bij de nota en daar ruimer bij stil te staan dan normaal bij een vraag om uitleg. Dat was vorige week, maar u was toen ziek. Het is hier wel aan bod gekomen in de commissie, toen we die vraag om uitleg niet hebben behandeld en uitgesteld naar vandaag, als een voorstel om het op die manier aan te pakken.
Transparantie betekent toch ook dat we op een gelijkwaardige manier over documenten kunnen beschikken. Ik zie niet in waarom dat niet kan, zeker als in antwoord op schriftelijke vragen al zo vaak is aangekondigd en beloofd dat die documenten zouden worden overgemaakt aan de commissie. We zullen zelf wel beoordelen of er een bredere toelichting nodig is en of daar nog veel vragen over zijn. Dat zou ons parlementair werk ten goede kunnen komen. Het is ook maar fair dat de oppositie een gelijke toegang heeft tot bepaalde documenten. Het gaat niet alleen over de oppositie, maar over het parlement, meerderheid en oppositie.
Voor alle duidelijkheid, we hebben niets ontvangen.
Ik voel mij een beetje onheus behandeld. De impactanalyse is nog niet vrijgegeven. Ze is besproken. Als ik de kans krijg, zal ik dat deze namiddag uitleggen. Ze is besproken op een overleg met alle partners, maar ze is niet afgewerkt. Vervolgens moet ik ze ook eerst krijgen van een leidinggevend ambtenaar als een afgewerkt stuk vooraleer ik iets publiek kan maken. Het heeft iets langer in beslag genomen dan gepland. Ik kon vorige week geen stuk overdragen. Eigenlijk heb ik nog altijd geen volledig afgewerkt stuk.
Vorige week heb ik voorgesteld om de ambtenaar te vragen een toelichting te geven over wat er nu is, wat de analyses zijn en wat de stappen zijn die zijn genomen, en dan kunnen we daarover van gedachten wisselen. Ik heb zelfs meer gezegd: als uit die gedachtewisseling iets extra komt, dan is het voor mij geen probleem om dat ook mee te nemen als aandachtspunt. Ik dacht dat iedereen het ermee eens was. Daar is positief op gereageerd en vandaag wordt mij verweten dat ik op voorhand geen stukken ter beschikking heb gesteld. Het is het een of het ander.
Dit gaat over het belang van jonge, vaak heel jonge kinderen en de manier waarop ermee wordt omgegaan als ze in ons land aankomen. Ik vind het maar normaal dat diegene die daar verschrikkelijk veel tijd in heeft gestopt – onder andere de jongedame aan mijn rechterzijde, die vanaf nu ook onze kleutercoördinator wordt –, de kans krijgt om het titanenwerk dat is verricht, maar ook de pijnpunten toe te lichten. Als minister heb ik zelfs schroom om dat zelf te doen. Ik heb vorige week ook gezegd dat ik dat liever niet doe. Het is een document dat ook wat uitleg verdient. Ik zal er geen communicatie over doen, het is niet mijn taak om dat te doen. Ik wil gewoon dat we lessen trekken uit wat er is gebeurd en dat we uitzoeken of we dat in de toekomst beter kunnen doen. Had het parlement een geschreven stuk geëist, dan had ik moeten wachten tot we een volledig afgewerkt stuk hadden, maar ik dacht dat hier de keuze was gemaakt… (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
Vorige week was ik niet van plan om die hele powerpointpresentatie toe te lichten. Ik ging gewoon antwoorden op de vragen, maar toen heb ik gezegd, wat we ook zouden kunnen doen, is dat we de mevrouw van de administratie de toelichting laten geven bij de impactanalyse over waar we nu staan en wat de stappen zijn die we nog moeten zetten. Vanavond zal er ook geen document op de website staan, tenzij u zegt dat het moet. Ik vind dat dit iets is dat het parlement toekomt om te bespreken. Het is wel vrij gevoelig qua thematiek. Hier heeft men gezegd: oké, het is goed. Tenzij ik dat verkeerd heb begrepen. Ik heb dan ook niet meer gedacht dat ik brieven moest schrijven of antwoorden bezorgen.
Mijn kabinetschef heeft wel met de voorzitter van het parlement gecommuniceerd dat het zou worden vrijgegeven zodra het er is. Ik dacht dat we vorige week hadden afgesproken om het zo te doen. Ik wil daar geen misverstanden over. We geven vaak onderzoeken vrij die we gewoon op de website zetten. Dit is nu wel iets bijzonders, vind ik. Als jullie liever hebben – we kunnen altijd veranderen van schema – dat het niet mag worden toegelicht en dat er eerst iets op papier moet worden rondgedeeld, dan is dat jullie keuze. Maar het is wel anders afgesproken vorige week.
Minister, vorige week was ik ziek. Het is mijn vraag die op de agenda staat. Het is een dossier dat ik al heel lang van nabij opvolg, en waar ik schriftelijke en actuele vragen over heb gesteld. Dan stel ik een vraag aan het kabinet en van dat kabinet kreeg ik geen antwoord. Dan heb ik het via de voorzitter moeten doen. Gisteren heb ik gevraagd: hoe zit het? Ik heb geen duidelijk antwoord gekregen op wat er precies was afgesproken. Als initiatiefnemer van de vraag…
Na de commissievergadering van vorige week heb ik de vraag vanuit het parlement gekregen vanwege de vraag die u aan de voorzitter hebt gesteld. De medewerker heeft gevraagd of er een nota wordt bezorgd.
Ik heb vorige week – ik denk een kwartier na de commissievergadering – heel duidelijk gezegd dat er geen nota zou worden bezorgd, want er is nog geen vrijgegeven nota, maar dat de minister uitgebreid toelichting zou geven. Dat is vorige week wel duidelijk gezegd. Dat is hier aan bod gekomen, en dat is ook aan de diensten gecommuniceerd.
Als we gewoon overgaan tot de agenda, is dat voor mij goed. Ik wil alleen maar onderlijnen dat het logisch is wat hier gebeurt. Er zijn terechte vragen gesteld door collega De Ro en collega Meuleman, en daar zouden we sowieso op tussenkomen. Maar als de minister op dit moment, hic et nunc – dat was vorige week en twee weken geleden niet zo – haar antwoord kan plaatsen in een globaal verhaal, waarbij heel deze commissie al twee jaar heel erg de zaken mee opvolgt, want het was een grote uitdaging wegens de bekommernis voor deze kinderen, en als de minister dit nu kan plaatsen in een groter verhaal met een duidelijkere analyse, dan sta ik er echt wel op dat we het doen. Anders zou het een beetje koffiedik kijken zijn met vragen en antwoorden, terwijl er heel veel relevante informatie voorhanden is die naar aanleiding van deze vragen naar boven kan komen. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, in dit geval, nu het document nog niet klaar is maar u een toelichting geeft bij iets dat in de afwerkingsfase zit, dan geef ik Kris gelijk. Het moet eerst klaar zijn om het te kunnen vrijgeven. Maar er is de onderliggende vraag van collega Meuleman. Hier zitten nogal wat mensen die al eens in de oppositie hebben gezeten. In het verleden was het zo dat het parlement niet altijd dezelfde wapens had dan de overheid, de administratie of de regering. Ik denk dat we er collegiaal, over de partijgrenzen heen, altijd over waken dat het parlement moet kunnen beschikken over informatie om verdere vragen te kunnen stellen, maar ik denk niet dat dat een issue is van meerderheid versus oppositie. Anders dreigen we bij de mensen die deze commissie volgen, over te komen als mensen die achter de feiten aanhollen of naast de kwestie zitten. Op dat vlak denk ik dat we met zijn allen in dit parlement – volgende legislatuur zitten er weer andere mensen in de oppositie en de meerderheid – bezorgd zijn en dat het een goed principe is dat we over de nodige documenten beschikken en we er onze wegen toe hebben. Maar als er nu nog geen nota is, dan is er nog geen nota. Punt. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ik denk dat een aantal organisaties op het terrein ons dat zullen vragen. Ik merk aan organisaties binnen maar ook buiten het onderwijs dat men aan het wachten is. Men vraagt aan mij, en ik vermoed ook aan collega’s, hoever het nu staat met die evaluatie. Het woord ‘impactanalyse’ had ik niet in mijn hoofd. Ik heb een paar keer naar de evaluatie en de evaluatievergadering gevraagd, maar het komt op hetzelfde neer. Het is goed dat we leren uit een crisis, we hebben dat ook gedaan in 2000-2001. Daaruit kunnen we een aantal dingen versterken, bijvoorbeeld: hoe gaan we om met de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers (OKAN)? Hoe gaan we om met de selectie van plaatsen van scholen? Waar zijn er nog problemen geweest? En vooral: wat kan het parlement leren ten aanzien van ons parlementair initiatiefrecht om bepaalde decreten bij te sturen? Een goede evaluatie levert ongetwijfeld aanbevelingen op. Dan is het goed dat we ons daar de komende weken over buigen. Dat kan door mensen uit te nodigen of met een interne gedachtewisseling tussen de verschillende fracties. Ik denk dat dat best gebeurt in alle openheid en over de partijgrenzen heen.
In dit geval aanvaard ik die uitleg ook. Ik was vorige week ziek, ik heb me verontschuldigd voor de commissievergadering. Ik heb een vraag gesteld. Ik heb nooit de uitleg gekregen dat het nog niet af was. De enige mail die is teruggekomen op de mail van de voorzitter, was dat er afspraken waren gemaakt. Dat hebt u mij ook geantwoord. Maar welke afspraken, daar heb ik nooit een zicht op gehad. Het is elementaire beleefdheid dat ook mee te delen. Maar in dit geval heb ik er begrip voor, en ik zal mijn vraag nu stellen.
Minister, verschillende onderwijsverantwoordelijken uit het Gentse zonden een tijd geleden een brief naar u over de gevolgen van de sluiting van tijdelijke asielcentra voor kinderen. Er was een directe aanleiding, namelijk de sluiting van het Gents opvangcentrum op het ponton en een opvangcentrum in Deinze. Maar de problematiek is natuurlijk breder.
Het Gentse opvangcentrum de Reno sluit na een jaar, en kinderen, jongeren en volwassenen die Nederlands hebben geleerd en een sociaal netwerk hebben opgebouwd, moeten van de ene dag op de andere hun thuis verlaten en verhuizen naar een andere streek. Men moet het ponton leeg krijgen en men zoekt dus volop nieuwe plaatsen. De omgeving van Gent is daarbij prioriteit, maar als dat niet lukt, kijken ze elders, zelfs tot in Wallonië.
Dat de boot weg moet, daar heeft iedereen zich bij neergelegd, dat was maar een tijdelijke opvang, en dat is ook maar goed. Maar men had gehoopt dat de mensen die goed ingeburgerd zijn, in de buurt van Gent zouden kunnen blijven, in plaats van naar andere plekken gestuurd te worden. Vooral de timing was heel pijnlijk. Twee dagen vooraf werden de mensen pas verwittigd. Het maakte het afscheid moeilijk.
Binnen het welzijnslandschap wordt de nadruk steeds meer gelegd op het belang van continuïteit. De vraag is waarom dat niet gebeurt voor vluchtelingen. Waarom moet een 18-jarige jongen die naar school gaat, de taal heeft geleerd en deelneemt aan stages om zijn talenten te ontdekken, plots verhuizen naar een stad waar hij niemand kent en waar men eventueel zelfs een andere taal spreekt? Na maanden Nederlandse les moeten ze weer opnieuw beginnen, midden in het schooljaar. Ze kunnen van de ene dag op de andere niet meer met de fiets naar school enzovoort.
In Deinze werd het opvanginitiatief voor niet-begeleide minderjarigen eind 2016 gesloten. De jongens, die vaak school liepen in Gent, werden ook verspreid, ook niet altijd met volle rekenschap voor het belang van het kind. Ook hier waren er redelijk wat klachten van voogden die zich daar tevergeefs tegen hadden verzet. Er was een overlegmoment met Fedasil, maar ook daarvan waren de resultaten niet altijd bevredigend.
Ruimer: sinds juni 2016 moesten dertig asielcentra sluiten met tientallen niet-begeleide minderjarigen en nog eens tientallen schoolkinderen die hier zijn in familieverband. U verzekerde herhaaldelijk dat u erop zou toezien dat de kinderen zouden worden overgeplaatst met respect voor hun schoolcarrière, voor de psychosociale begeleiding en voor de sociale netwerken die ze hadden opgebouwd. Meermaals werd door de Kinderrechtencommissaris aan de alarmbel getrokken. In twee knelpuntennota's in juli en augustus, in een hoorzitting in oktober en in de krant in december kwam de problematiek ook aan bod. Naar aanleiding van de meest recente gebeurtenissen voor de krokusvakantie, blijven we nog altijd zitten met een aantal vragen.
Minister, deelt u de mening van de briefschrijvers van het Gentse onderwijsveld, netoverschrijdend, dat voor alle kinderen, ongeacht hun verblijfsstatuut, het recht op onderwijs moet worden gegarandeerd en maximale gelijke onderwijskansen moeten worden gerealiseerd? Zult u het nodige doen om ervoor te zorgen dat kinderen op zijn minst het schooljaar waarin zij zitten op hun huidige school mogen afronden? Het Gentse verhaal had in elk geval deels een goede afloop, maar natuurlijk zijn er nog vele gevallen. Op de vergadering van de commissie Onderwijs van 8 december zei u dat er een nieuw groot asieloverleg zou komen op uw kabinet, eind januari of begin februari. Heeft dat overleg plaatsgevonden? In de loop van januari zou u met een impactanalyse komen over de effecten van de sluiting van de centra op scholen en jongeren, en die doorgeven aan de commissie. Is die analyse er? Kan die publiek worden gemaakt? Wat zijn de conclusies?
De heer De Ro heeft het woord.
Collega’s, voor kinderen met ouders die tijdens een asielprocedure in open asielcentra verblijven, is het onderwijs gewaarborgd. De asielcrisis is echter ver over haar hoogtepunt heen en verschillende asielcentra sluiten de deuren. Dat betekent ook dat verschillende jongeren moeten verhuizen naar een ander centrum en ook moeten veranderen van school. Dat is uiteraard niet bevorderlijk voor zowel de jongeren, die weer uit de vertrouwde omgeving worden gehaald, als voor de scholen in kwestie, die vaak hartverwarmend hard gewerkt hebben met die jongeren in kwestie. Er kan geen volwaardig traject worden opgezet, temeer omdat de informatiedoorstroming niet of zeer sporadisch gebeurd is.
Het Kinderrechtencommissariaat heeft dit eind vorig jaar ook al aangehaald in zijn knelpuntennota en ook in deze commissie hebben we er al uitvoerig over gesproken.
De problematiek werd recent, in februari, opnieuw onder de aandacht gebracht door een open brief van de verschillende Gentse onderwijsnetten.
Minister, wat is uw reactie op de open brief van de Gentse onderwijsverstrekkers? Wat is er in dit dossier nog ondernomen of gebeurd sinds de commissievergadering van 8 december 2016? Is er al een doorbraak in de automatisering van de informatiedoorstroming? Wat is het resultaat van het grote aangekondigde asieloverleg dat in de loop van januari zou worden georganiseerd?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, uiteraard deel ik de grote bezorgdheid die de scholen uiten. Ik heb ook vanaf de start van de crisis onderstreept dat alle kinderen, ongeacht hun verblijfsstatuut, voluit moeten kunnen genieten van hun recht op onderwijs en op gelijke onderwijskansen. Minderjarige vluchtelingen vormen sowieso al een zeer kwetsbare groep. Om hun integratieproces en persoonlijke ontwikkeling zo weinig mogelijk te onderbreken, is het zeker aangewezen dat zij terechtkomen in een stabiele schoolomgeving. De beste garantie hiertoe is dat deze kinderen zo weinig mogelijk van school moeten veranderen.
Naar aanleiding van de open brief vond er op 10 februari in de betrokken school in Gent een overleg plaats tussen een vertegenwoordiger van mijn kabinet, een vertegenwoordiger van AgODi en vertegenwoordigers van de Gentse onderwijsverstrekkers, waarbij deze laatsten hun bezorgdheden naar aanleiding van de sluiting van het opvangponton verder konden toelichten. De signalen van de Gentse scholen zijn niet nieuw. Ik nam hiertoe al een paar initiatieven. Zoals jullie weten, vroeg ik al in juni 2016 aan staatssecretaris Francken om bij de sluiting van de opvangcentra aandacht te hebben voor de continuïteit van de school- en onderwijsloopbaan. Ik onderschrijf de verzuchting van de briefschrijvers dat wanneer kinderen van vluchtelingen moeten verhuizen van het ene collectieve opvanginitiatief naar het andere, alles in het werk moet worden gesteld opdat deze kinderen naar dezelfde school kunnen blijven gaan. We weten immers dat het verblijf in een collectief opvanginitiatief beperkt is in tijd en sowieso gevolgd wordt door nog een verhuisbeweging, met vaak een schoolverandering als gevolg. Wanneer kinderen van vluchtelingen verhuizen vanuit een collectief opvanginitiatief naar een lokaal opvanginitiatief (LOI), dan gebeurt dat bij voorkeur naar een LOI in de buurt, zodat deze leerlingen naar dezelfde school kunnen blijven gaan. We weten echter dat dit niet altijd mogelijk is gezien de spreiding van de LOI’s en dat een verhuizing naar een verder gelegen LOI met een schoolverandering als gevolg de enige mogelijkheid is. Dat is niet noodzakelijk slecht. De kinderen van mensen die tijdens het schooljaar verhuizen, moeten soms ook van school veranderen. Verhuizen van school tijdens het schooljaar is op zich niet noodzakelijk negatief, maar het gaat hier wel over extra kwetsbare kinderen. Als we er zo zorgvuldig mogelijk mee kunnen omgaan, dan moet dit de basis zijn. Het is dan belangrijk dat de betrokken scholen hier tijdig over geïnformeerd worden zodat de scholen een overdrachtsdossier kunnen samenstellen. Bij voorkeur gebeuren deze verhuisbewegingen tijdens een schoolvakantie. Er kan ook niet altijd gewacht worden tot op het einde van het schooljaar.
Anders dan de verhuizing naar een COI, impliceert de verhuizing naar een LOI wel dat de minderjarige vluchteling en zijn gezin kunnen starten aan een duurzaam integratietraject binnen een lokale gemeenschap. En dat vind ik een absolute meerwaarde. Ik ben een absolute voorstander van een zo snel mogelijke doorstroom van gezinnen met kinderen naar een LOI; ook als dat gebeurt in de loop van het schooljaar. Als ik moet kiezen tussen een COI of een LOI, dan gaat mijn voorkeur uit naar een lokaal initiatief.
Van het LOP Sint-Niklaas ontving ik intussen het signaal – en dat is ook niet zonder belang – dat alle leerlingen die verbleven in het opvanginitiatief Zwijndrecht Fort Sint-Marie en naar school gingen in Beveren, daar ook naar school konden blijven gaan. Het collectief opvanginitiatief Sint-Niklaas heeft voor deze leerlingen de nodige abonnementen gekocht en begeleidt deze leerlingen via het openbaar vervoer naar hun vertrouwde school. Dat is een goede zaak en toont ook aan dat je er wel rekening mee kunt houden. Naar aanleiding van de sluiting van het opvanginitiatief van Gent-Reno is de schoolloopbaan van enkele leerlingen secundair onderwijs en volwassenenonderwijs gegarandeerd door een verhuis naar het opvanginitiatief te Eeklo. Voor de leerlingen basisonderwijs die van Gent verhuisden naar de opvangcentra te Broechem en Arendonk is ervoor gezorgd dat de verhuisbeweging plaatsvond tijdens afgelopen krokusvakantie om de continuïteit van hun onderwijsloopbaan te garanderen.
De tweede vraag ging over de impactanalyse. Ik heb inderdaad aan de mensen van de administratie gevraagd om een – collega De Ro, vergeef met het woord – impactanalyse te maken. Waarom dit woord en niet een 'globale rapportering'? Omdat het voor mij echt van belang is om na te gaan wat de impact van de sluiting van opvanginitiatieven is op de scholen en op de schoolcarrière van de jongeren. Ook als je op een moeilijk moment van school zou moeten veranderen, maar als dat een warme overdracht is – de scholen weten het op tijd, de nieuwe school weet het op tijd, de gegevens worden goed doorgegeven –, dan verandert de context voor de jongeren al volledig en moet het niet te bruusk gebeuren.
Zoals daarnet besproken, heb ik aan Sara De Meerleer die de coördinatie doet en die het asieloverleg dat doorgaat op mijn kabinet, leidt, gevraagd om de impactanalyse in haar huidige vorm toe te lichten aan jullie. Jullie kunnen dan ook alle vragen stellen. De stand van zaken is al eens besproken op het asieloverleg. De mensen die deel uitmaken van het asieloverleg hebben al een toelichting gekregen en hebben daar ook commentaar op kunnen geven. Vandaar dat het document ook ‘in wording’ was. Als je iets afgewerkt op een overleg presenteert en je krijgt daar commentaar op, is het goed om die commentaar mee te verwerken in het verslag. Hetzelfde geldt voor uw gebeurlijke opmerkingen vandaag, maar dat moeten we dan straks afspreken. Sara zal de toelichting geven aan de hand van een powerpointpresentatie. Zodra het verslag definitief kan worden vrijgegeven, wordt het ook aan jullie bezorgd. Ik denk dat spelers uit het terrein er ook wel mee zullen willen werken.
De doorstroming van informatie is reeds uitgebreid aan bod gekomen tijdens de commissievergaderingen van 6 oktober en 8 december 2016. Zoals ik in de commissievergadering van 8 december 2016 heb gezegd, gaat mijn voorkeur niet uit naar een automatisering van de informatiedoorstroom, maar is het voor mij wezenlijk dat informatie tussen de scholen wordt overgedragen met toestemming van de ouders en voogden. Als je verhuist, is het ook van belang dat ouders zich bewust zijn van de impact die zo'n verhuis kan hebben op het welbevinden van de kinderen en op de schoolcarrière van de kinderen. Scholen hebben hier een bijzondere verantwoordelijkheid in om ouders en kinderen te informeren over wat ze het beste doen en hoe men zo'n warme overdracht kan organiseren, maar ook het regelgevend kader moet worden gerespecteerd. We kunnen hierover van gedachten wisselen, maar de reden waarom ik nogal pleit voor het engagement van alle spelers op het terrein en niet enkel voor een pure overdracht, is dat ik het echt belangrijk vind dat men zich ook bewust wordt. Als we in de manier waarop we met vluchtelingen omgaan meer een onderwijslogica willen brengen, dan zal dat ook een engagement van iedereen vragen. Ik ben er echt van overtuigd dat we dat moeten doen. Omgekeerd moet het onderwijs ook gevoelig zijn voor de problemen waarmee het vluchtelingennetwerk wordt geconfronteerd. Met goed naar elkaar te luisteren kun je al ver geraken.
Ik zet de decretale richtlijnen met betrekking tot de overdracht van informatie nog even op een rij. Het decreet Rechtspositie bepaalt onder welke voorwaarden bij een schoolverandering de gegevens over een leerling tussen de scholen doorgegeven worden. Het decreet geeft geen gedetailleerde lijst van welke gegevens moeten worden doorgegeven. Wel wordt er een generieke formulering meegegeven: de overdracht gebeurt enkel voor die gegevens die betrekking hebben op de onderwijsloopbaan van de leerling. Bijvoorbeeld: gegevens over de leerprestaties van de leerling, specifieke begeleidingsbehoeften die een leerling heeft, adviezen/beslissingen van de klassenraad over deze leerling enzovoort. Ouders kunnen zich verzetten tegen de overdracht van leerlingengegevens, tenzij het gaat om gegevens waarvan de regelgeving stelt dat ze moeten worden overgedragen zoals bijvoorbeeld een kopie van een verslag dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs.
Voor de overdracht van het multidisciplinair dossier tussen centra voor leerlingenbegeleiding (CLB) dient het nieuwe CLB het dossier op te vragen bij het oude CLB. Ook hier hebben ouders rechten en kunnen ze verzet aantekenen.
Zoals gezegd op 8 december vind ik het belangrijk dat de scholen actief informatie bij elkaar opvragen. Belangrijk hierbij is dat de nieuwe school waar de leerling is ingeschreven, weet wat de oude school van de leerling was. Er zijn verschillende manieren waarop scholen kunnen achterhalen wat de oude school van een leerling was: op basis van mondelinge informatie van de ouders of leerling; op basis van documenten van de oude school die de ouders of de leerling aan de nieuwe school bezorgt; op basis van DISCIMUS zolang de oude school de leerling nog niet heeft uitgeschreven.
Ongeacht de decretale bepalingen hebben zowel de ouders als de nieuwe en de oude school als de centrumverantwoordelijken in de opvangvoorzieningen een belangrijke rol met betrekking tot de overdracht van informatie, ieder met andere verantwoordelijkheden. Ik som ze even op. De centrumverantwoordelijke dient de ouders en leerling tijdig in te lichten over de verhuis en er hun attent op te maken dat zij de school moeten informeren. Wanneer de school geïnformeerd wordt over het vertrek van een leerling, kan zij een overdrachtsdossier samenstellen en aan de leerling bezorgen. Belangrijk is dat de school het belang van dit document voldoende duidt aan de ouders en leerling. Ook de centrumverantwoordelijke kan ouders hier nogmaals op aanspreken. Wanneer de leerling en zijn ouders in het nieuwe opvanginitiatief aankomen, is het belangrijk dat snel werk wordt gemaakt van de inschrijving in een nieuwe school en dat ouders nogmaals geattendeerd worden op het belang van het bezorgen van het overdrachtsdossier. Tot slot dient ook de nieuwe school actief te informeren naar het overdrachtsdocument.
Tijdens het meest recente coördinerend overleg op 15 februari signaleerden de vertegenwoordigers van het GO! en de koepels geen problemen meer met betrekking tot de overdracht van informatie. Dat is goed, want we komen uit een periode dat er wel problemen waren. De overdracht van informatie verloopt dan ook veel vlotter tijdens het schooljaar dan tijdens de zomermaanden. Acties om de informatiedoorstroom te verbeteren, moeten zich dus vooral richten – en dat verbaast jullie misschien – op schoolveranderingen die in juli en augustus plaatsvinden. We zijn dus allemaal fan van het feit dat het dan gebeurt, maar de informatiedoorstroom verloopt dan niet zo goed.
Bij 5 van de 19 collectieve opvanginitiatieven (COI) die sloten in kader van de afbouw van het opvangnetwerk vonden de verhuisbewegingen van minderjarigen plaats tijdens de zomervakantie. Er zijn nog twee centra die nu nog zullen sluiten, Dendermonde en Lubbeek. Voor het opvanginitiatief in Dendermonde is de sluiting gepland tijdens de zomermaanden. Ik ga er dan ook op aandringen om hier extra aandacht te besteden aan de overdracht van informatie. Ik zie hierin een belangrijke verantwoordelijkheid van de ouders van de minderjarige vluchtelingen en van de verantwoordelijken van de opvanginitiatieven. In het verdere overleg met staatssecretaris Theo Francken wil ik nagaan welke afspraken hieromtrent gemaakt kunnen worden om zeker te zijn dat de overdracht van de gegevens op een correcte wijze gebeurt en dat er geen gegevens over een kind tussen de mazen van het net vallen.
De thematiek van de informatiedoorstroom en warme overdracht zal ook het centrale thema zijn op het volgende coördinerend overleg Onderwijs en Vluchtelingen in juni. Waarom juni? Het is net de maand waarin er weer centra sluiten en om er nog eens op te wijzen dat men het nodige moet doen.
Straks zult u de analyse toegelicht krijgen. Ik zal u in het kader van wat u straks zult horen, wel al zeggen wat voor mij de belangrijkste aanbevelingen zijn. Er zijn er vier voor mij die allemaal uit de analyse komen.
Er is nood aan een verbeterde centrale registratie van de verschillende verhuisbewegingen tussen alle opvangpartners. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
We moeten een onderwijslogica binnenbrengen in het opvangnetwerk met betrekking tot het bepalen van opvanginitiatieven waarnaar men verhuist. AgODi beschikt per collectief opvanginitiatief over een lijst van scholen waarnaar wordt toegeleid. Voor mij is het geen enkel probleem om die informatie ter beschikking te stellen van Fedasil zodat men hier, bij het bepalen van de verhuisbewegingen, rekening mee kan houden. Men moet zoveel mogelijk minderjarige asielzoekers toeleiden naar opvanginitiatieven in de buurt of naar opvanginitiatieven die toeleiden naar dezelfde scholen. Wat kan, moeten we doen. Voor mij is dat geen probleem.
Omgekeerd is het ook van belang dat er een onderwijslogica binnen het opvangnetwerk komt met betrekking tot het bepalen van sluitingsdata. Het is ook jullie zorg, omdat de sluitingsdata van sommige collectieve opvangvoorzieningen het voor sommige voorzieningen moeilijk maakt om rekening te houden met de bezorgdheden die vanuit het onderwijs worden geformuleerd: continuïteit van de schoolloopbaan, onderwijsloopbaan. Voor de opvangvoorzieningen die moeten sluiten in de tweede helft van december, zou dat betekenen dat de minderjarige vluchtelingen al in de herfstvakantie zouden moeten verhuizen. Ja, dan ben je natuurlijk nog niet zo lang op je nieuwe school.
Er moet ook respect zijn voor de opvanglogica binnen onderwijs. Scholen in de buurt van de tijdelijke opvangcentra hadden bijzonder veel vragen over de reden waarom leerlingen verhuisden en het moment waarop. Het is belangrijk om, als er nog eens problemen zijn, op voorhand goed te informeren. ‘Dit is een collectief opvanginitiatief. Dat zijn de scholen rondom. Dit zou er kunnen gebeuren.’ Op een aantal plaatsen is het ‘shocking’ binnengekomen. Ik begrijp dat wel, en daarom denk ik dat het goed zou zijn om voor elk opvanginitiatief een contactpersoon aan te duiden die én geïnformeerd is over de verhuisbewegingen, én verantwoordelijk is voor een tijdige communicatie naar de scholen.
Ik heb deze vier aanbevelingen ook al besproken met collega Francken. Er is op 24 februari een overleg geweest tussen een vertegenwoordiger van het kabinet van collega Francken, Fedasil, de mensen van mijn administratie en iemand van mijn kabinet. Er zijn afspraken gemaakt om die informatiedoorstroom te verbeteren, om de continuïteit van de school- en onderwijsloopbaan maximaal te kunnen optimaliseren.
Wij hebben ook afgesproken om het ad-hocoverleg te laten evolueren naar een gestructureerd periodiek overleg, ook bij de sluiting van collectieve opvanginitiatieven. AgODi heeft aan Fedasil aangeboden om de LOP-deskundigen ook te betrekken bij de sluiting van collectieve opvanginitiatieven en die ook mee te blijven inzetten in de ondersteuning van de communicatie tussen de opvangcentra en het scholenveld in regio's waar er behoefte aan is. Het moet dus niet per se voor iedereen, maar waar er behoefte aan is, kunnen we dat perfect doen. Er moet zeker nog meer worden gesensibiliseerd rond de overdracht van de informatie.
Het is onze bedoeling om op 12 mei ook een studiedag te organiseren over die overdracht van informatie omdat we merken dat er nog heel wat onduidelijkheid over is. Wie moet wat doen? Op welk moment? Het is goed dat we elkaar op dat vlak beter proberen te begrijpen. Het is een uitwisselingsmoment tussen onderwijsverantwoordelijken van de collectieve opvangcentra, de LOP-deskundigen en de onderwijsverstrekkers. Wij willen eigenlijk dezelfde werking tussen de onderwijswereld en de wereld van de opvanginitiatieven. Daar zullen onze kabinetten ook aan werken.
Mevrouw Sara De Meerleer van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) heeft het woord.
Goedemiddag, na de aankondiging begin juni van staatssecretaris Francken over de sluiting van de collectieve opvanginitiatieven heeft de minister een aantal bezorgdheden overgemaakt aan de staatssecretaris met betrekking tot de sluiting van die opvanginitiatieven. Die bezorgdheden zijn u bekend, ze zijn hier al uitgebreid aan bod gekomen.
Voor de verdere oefening die we hebben gemaakt, zijn we vertrokken vanuit die bezorgdheden. In eerste instantie is er de vraag om bij de sluiting zo weinig mogelijk schoolveranderingen op gang te brengen. Is er toch een schoolverandering nodig, dan is de vraag om zoveel mogelijk verhuisbewegingen tijdens de schoolvakantie te doen, om tijdig te communiceren over die verhuisbewegingen, de verhuisbewegingen altijd binnen hetzelfde taalregime te laten plaatsvinden en aandacht te hebben voor de overdracht van informatie. Vanuit die bezorgdheden zijn we aan de slag gegaan bij de oefening die ik u nu zal presenteren.
Van negentien centra werd aangekondigd dat ze gesloten werden. Daarnaast zijn er een aantal collectieve opvanginitiatieven waarvan de capaciteit zou worden afgebouwd. In voorliggende analyse focussen we ons op vijftien collectieve opvanginitiatieven. Holsbeek is vlak voor de zomervakantie gesloten, maar dat laten we voor deze oefening even buiten beschouwing, omdat het Rode Kruis ook altijd heeft bevestigd dat er vanuit dat centrum niet werd toegeleid naar onderwijs, omdat dat centrum een specifieke opdracht had voor niet-begeleide minderjarigen.
We focussen ons dus wel op de centra die gesloten zijn tussen de zomermaanden en 1 februari. Dat betekent concreet dat de sluiting van het ponton in het Gent niet mee opgenomen is in deze analyse en dat de sluitingen van Dendermonde en Lubbeek, die er nog zitten aan te komen, ook niet mee opgenomen zijn.
Het gaat dus over vijftien centra. Doorheen het verhaal zult u echter merken dat ik in eerste instantie spreek over twaalf centra. De reden daarvoor is dat we de drie centra met een aanzienlijke populatie of uitsluitend niet-begeleide minderjarige vluchtelingen afzonderlijk zullen behandelen. Dat betekent concreet dat we Knesselare, Overijse en Deinze uit de algemene cijfers houden. Vijftien centra maken deel uit van de analyse, waarbij we ons in eerste instantie focussen op de twaalf centra waar er een gemengd publiek zat en waarbij we drie met alleen maar niet-begeleide minderjarige vluchtelingen afzonderlijk zullen behandelen.
Ik geef een aantal vaststellingen mee, de resultaten van de oefening. Een belangrijke vaststelling die ik u vooraf moet meegeven, is dat we ons voor deze oefening – en dat is logisch – hebben moeten baseren op verschillende bronnen van informatie. We zijn gaan kijken naar de informatie die we vonden in onze eigen databanken, de leerlingendatabanken van AgODi. Daarnaast hebben we informatie opgevraagd bij de LOP-deskundigen (lokaal overlegplatform). Ten slotte hebben we uiteraard heel veel informatie opgevraagd en ook ontvangen van Fedasil en het Rode Kruis. We hebben een standaardbevraging bezorgd, waarop we aan elk centrum dezelfde informatie vroegen. Op basis van de ontbrekende informatie hebben we nog aanvullende informatie opgevraagd.
Ik hoef u natuurlijk niet te vertellen dat, op het moment dat je gaat werken met verschillende bronnen, je altijd heel behoedzaam moet zijn bij het trekken van conclusies. Bovendien zult u ook merken dat die verschillende bronnen geconsulteerd zijn op verschillende data. We zitten hier dus met verschillende bronnen van cijfergegevens, die genomen zijn op verschillende momenten. Dat betekent dat we bijzonder behoedzaam moeten zijn met het trekken van conclusies.
Daarenboven moeten we er ons heel goed van bewust zijn dat een opvangnetwerk voortdurend in beweging is. We focussen ons in deze analyse op de impact van de sluiting van de vijftien collectieve opvanginitiatieven. Maar ook binnen die vijftien opvanginitiatieven die werden gesloten, waren er voortdurend andere bronnen van verhuisbewegingen. Niet alleen de sluiting van een centrum leidt tot verhuisbewegingen. Vluchtelingen kunnen ook te allen tijde op eigen initiatief verhuizen. Een aantal vluchtelingen vertrekken uit het opvanginitiatief op het moment dat de procedure beëindigd is. Het hele model transitie dat Fedasil gebruikt voor de doorstroming vanuit een collectief opvanginitiatief naar een lokaal opvanginitiatief (LOI), en ook de disciplinaire maatregelen, zijn verschillende bronnen van verhuisbewegingen, die elkaar voortdurend doorkruisen.
Dus zelfs op het moment dat er een betere registratie zou zijn, dat we om verhuisbewegingen te reconstrueren eigenlijk maar één databank zouden moeten raadplegen, moeten we er ons nog van bewust zijn dat, als we ’s morgens een foto nemen uit dat centraal registratie-instrument, die foto in de namiddag alweer verouderd is omdat er weer verhuisbewegingen zijn. Dat maakt dat het een heel moeilijke oefening is om zomaar te gaan reconstrueren.
Op dit moment is er bij Fedasil ook geen centraal registratie-instrument voorhanden. Fedasil zet heel sterk in op de ontwikkeling van dat instrument, Match-It. Dat zou tegen maart operationeel moeten zijn. U begrijpt dat, op het moment dat we al die data hebben opgevraagd, dat document er nog niet was. Daarom zijn er dus verschillende bronnen, met verschillende data. U zult doorheen de presentatie merken dat er soms verschillende data zijn. De reden is dat we verschillende bronnen hebben gebruikt.
We hebben geprobeerd om zo volledig mogelijk te zijn, maar de beperking die dat met zich meebrengt, is dus dat we verschillende bronnen op verschillende data hebben gebruikt.
Een eerste bezorgdheid die van hieruit en door de minister altijd geformuleerd is, is de bezorgdheid rond de continuïteit van de schoolloopbaan. Het gaat om een concrete vraag: zorg ervoor dat kinderen, als ze moeten verhuizen, niet van school moeten veranderen.
Welke oefening hebben we gemaakt om dat in kaart te brengen? Per collectief opvanginitiatief hebben we opgelijst naar welke scholen er wordt toegeleid. We hebben dus de scholenlijst opgesteld voor elk collectief opvanginitiatief. We zien bijvoorbeeld dat er in collectief opvanginitiatief Turnhout wordt toegeleid naar die bepaalde scholen en dat er in collectief opvanginitiatief Arendonk wordt toegeleid naar die bepaalde scholen.
We hebben die lijsten naast elkaar gelegd. We hebben bekeken of er scholen zijn die gemeenschappelijk zijn voor beide collectieve opvanginitiatieven. Zijn er scholen waarnaar wordt toegeleid vanuit meerdere collectieve opvanginitiatieven? Dan zien we dat bij acht van de twaalf collectieve opvanginitiatieven er inderdaad overlap was en dat er dus opvanginitiatieven waren die toeleiden naar dezelfde scholen.
Van de collectieve opvanginitiatieven die gearceerd zijn op de slide, weten we dat er effectief verhuisbewegingen hebben plaatsgevonden. Er zijn dus effectief minderjarigen verhuisd van Retie naar Arendonk, van Turnhout naar Arendonk en van Hechtel-Eksel naar Houthalen-Helchteren.
Waarschijnlijk zult u mij nu vragen: ‘Weet u dan ook of de kinderen die vanuit Hechtel-Eksel verhuisd zijn naar Houthalen-Helchteren ook effectief naar dezelfde school zijn blijven gaan?’ Daarop kan ik sowieso niet antwoorden, omdat we geen reconstructie op individueel kindniveau hebben gedaan. Maar we zien dat er bij acht van de twaalf de mogelijkheid was om een verhuisbeweging te doen naar een collectief opvanginitiatief waar naar dezelfde school werd toegeleid. En we zien dat dat effectief is gebeurd bij drie opvanginitiatieven.
Deze oefening is gebeurd voor het secundair onderwijs. Zoals u weet, kunnen leerlingen secundair onderwijs een grotere afstand overbruggen om naar school te gaan. Voor de leerlingen basisonderwijs hebben we die oefening ook gedaan. Maar daar was er uiteraard geen overlap te vinden, omdat kinderen van het basisonderwijs veel dichter in de buurt naar school gaan.
Daar zien we dan wel dat de verhuizing naar LOI’s voor die kinderen meer kansen biedt op die continuïteit van die schoolloopbaan.
Uit de gegevens blijkt dat er in acht gevallen overlap was. Zijn die gegevens alleen van Onderwijs? Of wist men dit ook bij de mensen die de verhuisbeweging moesten doen? Was dit geweten?
Neen. Naar aanleiding van de vraag van de impactanalyse hebben we die oefening gemaakt.
Dat is ook wat de minister daarstraks zei in een van de aanbevelingen, het inbrengen van de onderwijslogica binnen het opvangnetwerk. Dat gaat eigenlijk over het ter beschikking stellen van deze lijst. Het gaat erover de mensen te wijzen op de mogelijkheden die er zijn wat betreft de verhuisbeweging en de continuïteit van de schoolloopbaan.
Indien er dan toch een schoolverandering nodig is, dan is elke keer opnieuw vanuit Onderwijs gevraagd om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk verhuisbewegingen tijdens de schoolvakantie plaatsvinden. Op die manier kan de eerder natuurlijke gang van zaken doorheen de schoolorganisatie gemakkelijker worden gerespecteerd.
We hebben gezien dat er in zes van de twaalf collectieve opvanginitiatieven – ik laat de drie opvanginitiatieven voor de niet-begeleide minderjarige vluchtelingen even buiten beschouwing – verhuisbewegingen waren tijdens de schoolvakantie. Bij een aantal was dat al tijdens de zomermaanden, bij de anderen is de verhuis gebeurd tijdens de herfstvakantie.
Als er bij zes van de twaalf collectieve opvanginitiatieven verhuisbewegingen waren tijdens de schoolvakantie, dan weten we ook dat er bij de zes andere verhuisbewegingen waren buiten de schoolvakanties. Opnieuw ook hier de link met de opmerking van de minister over het belang van het inbrengen van een onderwijslogica binnen het opvangnetwerk. Als je kijkt naar een aantal van die data, zie je dat het organisatorisch heel moeilijk is om die verhuisbeweging al georganiseerd te krijgen tijdens een schoolvakantie. Daarom ook die tweede vraag naar het inbrengen van de onderwijslogica binnen het opvangnetwerk. Niet alleen voor de verhuis naar waar, maar ook voor het moment waarop de sluiting wordt gepland.
We krijgen regelmatig vragen van scholen over de verhuisbewegingen binnen hetzelfde taalregime. We hebben vastgesteld dat er twee verhuisbewegingen geweest zijn naar Wallonië. Fedasil heeft nogmaals benadrukt dat verhuisbewegingen naar Wallonië, of omgekeerd, van Wallonië naar Vlaanderen, elke keer opnieuw in overleg gebeuren met het gezin, op vraag van het gezin.
Het belang van een tijdige communicatie met de school is al aan bod gekomen. Tijdens de oefening die we hebben gemaakt, is het steeds opnieuw duidelijk geworden dat scholen met heel veel vragen blijven zitten rond die communicatie. We hebben het daarstraks gehad over de verschillende bronnen van de verhuisbewegingen. Scholen worden daarmee geconfronteerd. We zien daar duidelijk een verschil: de scholen die in de buurt zijn en samenwerken met de structurele opvanginitiatieven en de scholen die plots werden geconfronteerd met een tijdelijk opvanginitiatief. Die scholen worden geconfronteerd met verhuisbewegingen van kinderen. Scholen stellen zich in eerste instantie vaak de vraag naar de reden van het vertrek. Als buitenstaander hebben wij vaak het idee dat dat opvangnetwerk een stabiel iets is en dat er alleen maar verhuisbewegingen zullen komen op het moment dat het centrum zal worden gesloten. Dat is niet zo. Scholen stellen zich echt elke keer vragen bij de oorzaak van die verhuisbewegingen. Daarnaast is het ook belangrijk dat er tijdig wordt gecommuniceerd over die verhuisbewegingen zodat het hele proces met betrekking tot de overdracht van informatie tijdig op gang kan komen.
De minister verwees daarnet naar de aanbeveling van het binnenbrengen van de opvanglogica binnen het onderwijsnetwerk. Het is daarom heel belangrijk dat we scholen nog meer informeren over de verschillende bronnen van verhuisbewegingen. Vluchtelingen verhuizen niet alleen maar omdat er een centrum wordt gesloten, maar ook wegens tal van andere redenen. Elk van die verhuizingen brengt natuurlijk een eigen dynamiek met zich mee en zal ook binnen een andere termijn worden gerealiseerd.
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. Het is een groep die extra aandacht vraagt. We onderscheiden in die groep twee grote bronnen van verhuisbewegingen. Er zijn de verhuisbewegingen naar aanleiding van de sluiting van de collectieve opvanginitiatieven en er zijn de verhuisbewegingen naar aanleiding van de 145 extra plaatsen die tijdens de zomer binnen Jongerenwelzijn zijn gecreëerd voor de meest kwetsbare niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. Dus ook hier nog een extra bron van verhuisbewegingen, boven op de eerder opgesomde verhuisbewegingen: aandacht voor de verhuis naar de extra plaatsen binnen Jongerenwelzijn.
Op deze slide zien jullie de informatie die we hebben ontvangen van Fedasil met betrekking tot de periode van verhuis. Ik moet die titel eigenlijk corrigeren. Correcter is: de datum van toewijzing. Die informatie hebben we ontvangen van Fedasil. De effectieve datum van verhuis zal verschillen van kind tot kind en wordt ook vaak in overleg met de voogden en dergelijke bepaald. Wanneer jullie naar deze slide kijken, is het dus belangrijk te beseffen dat het over de datum van toewijzing gaat. Het moment dat de minderjarige effectief vertrekt, wordt dan in onderling overleg bepaald.
Op deze slide kijken we specifiek naar de 3 collectieve opvanginitiatieven voor de niet-begeleide minderjarigen: Overijse, Knesselare en Deinze. Vanuit Overijse zijn er 16 minderjarigen verhuisd naar de plaatsen die er binnen Jongerenwelzijn zijn gecreëerd. Dan zijn er nog 32 minderjarigen naar 5 collectieve opvanginitiatieven verhuisd.
Vanuit Knesselare zijn er zes niet-begeleide minderjarige vluchtelingen naar Jongerenwelzijn verhuisd en elf naar drie andere collectieve opvanginitiatieven.
Vanuit Deinze kregen we vanuit Fedasil de informatie dat er naar acht collectieve opvanginitiatieven is verhuisd en dat vier niet-begeleide minderjarige vluchtelingen naar lokale opvanginitiatieven zijn verhuisd. Maar als we dan kijken naar de aanvullende informatie die we van Fedasil hebben ontvangen met betrekking tot de verhuis naar Jongerenwelzijn, zien we dat er vanuit Deinze toch wel jongeren zijn verhuisd naar die plaatsen. U begrijpt dus het voorbehoud dat ik in het begin van mijn presentatie heb gemaakt bij die verschillende bronnen, verschillende databanken die op verschillende momenten werden geraadpleegd. U ziet het hier ook bij Deinze geïllustreerd.
Minister Crevits heeft daarnet de aanbevelingen toegelicht. Wat de nood aan een verbeterde centrale registratie betreft, is het belangrijk zeker te verwijzen naar de inspanningen van Fedasil met betrekking tot de investeringen die zij doen bij het uitbouwen van het instrument Mach-IT. De andere aanbevelingen zijn daarnet al uitgebreid aan bod gekomen.
Zijn er nog bijkomende vragen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik richt me graag rechtstreeks tot de administratie.
Wat de gegevens betreft, hebt u de bronnen vermeld. U hebt een cijfermatige analyse gemaakt en misschien niet echt een kwalitatieve diepteanalyse, bijvoorbeeld door te spreken met voogden of met het Kinderrechtencommissariaat, waar toch heel wat klachten zijn voortgekomen. Misschien zijn die pijnpunten net daar blootgelegd, de subjectieve perceptie van het feit dat het toch wel heel gebrekkig is. Is die informatie niet verwerkt?
De heer De Ro heeft het woord.
Ik dank mevrouw De Meerleer voor de informatie en minister Crevits voor het antwoord.
Minister, de aanbevelingen liggen in lijn met een aantal zaken die we aanvoelden en die u zelf aangaf tijdens het afgelopen jaar. U hebt terecht gewezen op een goede samenwerking met het federale niveau op een moment dat het heel moeilijk was. We hebben van verschillende lokale besturen en verschillende lokale inrichtende machten gehoord dat er bergen werk verzet zijn om effectief de toestroom van potentiële leerlingen, minderjarigen in centra naar school te krijgen. Er was een heel grote focus om het op te starten. Dat was heel belangrijk.
Met het afbouwen ervan, komen er een aantal aanbevelingen naar boven die aansluiten bij een aantal vaststellingen van toen. Zo is er de nood aan permanent overleg, ook in niet-crisissituaties, om voorbereid te zijn op nieuwe crisissen. Er is ook nood aan contacten tussen het ministerie van Onderwijs en de federale diensten over de toewijzing van kinderen in niet-crisissituaties. Want ook in niet-vluchtelingencrisissen komen er mensen toe, in minder grote aantallen en dus minder zichtbaar voor pers. Voor scholen, voor OKAN-klassen, is die toestroom er altijd, maar dan wel minder groot. Daarom moet de nood aan permanent overleg en de aanbeveling van het laten binnensluipen van de onderwijslogica bij de federale diensten, extra worden onderstreept.
Ook buiten crisissituaties zijn er scholen, die u ook ontmoet hebt, die signaleren dat wanneer kinderen uit de klas verdwijnen, dat voor de achterblijvers soms traumatisch kan zijn.
Minister, ik heb u twee punten voorgelegd, waarop in de presentatie niet gefocust wordt, maar waarop u wel geantwoord hebt dat we daarvoor ook verantwoordelijkheid bij de ouders moeten leggen. Ik ben geen grote fan van die automatische doorstroming. Voor de mensen die de vluchtelingenproblematiek van minder nabij volgen, geef ik het volgende voorbeeld. Het is trouwens geen puur hypothetisch geval.
Nemen we de oorlogsomstandigheden in de buurt van Raqqa. IS rukt op en je hebt nog de kracht, de macht en de centen om te vluchten met je kinderen. Je gaat bij nacht en ontij de grens over met Turkije. Je stuit er op malafide mensensmokkelaars die je meesmokkelen naar Istanboel. Over land ga je te voet met je gezin via Bulgarije en Roemenië naar Hongarije. Dat zijn niet de meest prettige omstandigheden om met kinderen die weg af te leggen. Uiteindelijk kom je door toedoen van nog een andere mensensmokkelaar in een vrachtwagen aan op de parking van Groot-Bijgaarden en kom je bij DVZ terecht. DVZ neemt je op, opent je dossier in de procedure en je wordt toegewezen aan een van die twaalf centra.
Als je dan de stelling inneemt dat de informatie van de school waar de kinderen schoollopen, ter beschikking wordt gesteld om te kunnen dienen na een verhuizing, verwacht je te veel. Al die ouders moeten kunnen begrijpen wat daarin staat, dat zelf meenemen om dat verder te kunnen gebruiken. Indien we niet opteren voor een automatische overdracht, moeten we misschien een sensibilisering van de CLB’s overwegen, opdat de CLB’s van de eerste school waar de kinderen zaten, wel automatisch overdragen of veel beter afstemmen met het CLB van de ontvangende school.
Mevrouw De Meerleer, het is goed dat u aangetoond hebt dat op acht plaatsen de mogelijkheid bestond dat als er een match is van scholen waar het ene en het andere centrum samen naartoe leiden, die kennis effectief bij Fedasil aanwezig zou moeten zijn. Daar moet in netwerk gedacht worden voor zover de betrokken mensen nog naar een centrum verhuizen, maar ik ben het er met u over eens dat een LOI voor gezinnen met kinderen altijd te verkiezen valt.
Minister, met één vraag blijf ik zitten: hoe sterk bent u ervan overtuigd dat deze aanbevelingen nu effectief zullen worden omgezet in de praktijk, zowel in uw eigen domein van onderwijs, maar ook bij de koepels en de CLB’s? Hoe sterk is de overtuiging dat we ook het federale niveau meekrijgen met al deze aanbevelingen? Los van de partijpolitiek denk ik dat het aanbevelingen zijn die courante praktijk moeten worden.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, ik denk dat zowel vanuit Fedasil en de federale overheid, als vanuit Vlaanderen en uw bevoegdheid als minister van Onderwijs, deze crisis op een fantastische manier werd beheerd.
De analyse die mevrouw De Meerleer gemaakt heeft, beklemtoont dat ook. Laten we niet vergeten wat de uitdaging was. Aanvullend op het verhaal van de heer De Ro moeten we in het achterhoofd houden over welke grote groepen het ging: midden 2015 waren er in België 5000 asielaanvragen per maand. Ook vorig jaar waren dat er nog bijna 2000 per maand. Als ik hier de cijfers zie van waar er problemen waren met de verhuis, dan besluit ik dat het aantal gevallen waar het vlotter verlopen is, bijgevolg indrukwekkend is.
Natuurlijk is verhuizen niet eenvoudig en is dat voor een stuk confronterend. Maar als je weet uit welke situatie die kinderen komen, dan vraag ik toch enige realiteitszin voor het geval waarin hier in Vlaanderen van school moet of kan worden veranderd. Het verhaal stopt immers niet na het LOI. We hebben scholen die kinderen opvangen vanuit een een collectief opvanginitiatief. Vervolgens verhuizen ze vaak naar een LOI, waar soms schoolverhuizingen plaatsvinden. Maar eenmaal die mensen erkend zijn, gaan ze ook hun weg zoeken. Ze blijven niet altijd in de stad of de regio van het LOI. Ook daar kunnen zich om tal van redenen verhuizingen voordoen: waar men denkt een toekomst te vinden, waar familie is of mensen van wie men steun heeft. Ik pleit er natuurlijk voor dat er in ieder geval zo veel mogelijk wordt afgestemd. Sommigen hebben de mond vol over de voordelen van het samenwerkingsfederalisme, maar in dezen is dat wel degelijk bewezen. Het overleg tussen Fedasil en de kabinetten van staatssecretaris Francken en minister Crevits, maar ook met het Rode Kruis en al wie begaan is met vluchtelingen, toont aan dat hieraan op een consistente manier gewerkt wordt, in het belang van alle kinderen maar ook van de volwassenen. Soms moeten collectieve opvanginitiatieven gesloten worden maar dat kadert in een optiek van goed bestuur. We moeten geen groot collectief opvanginitiatief open houden voor een beperkt aantal gasten. Soms moet je die beslissing nemen, en dan moet dat op een ordentelijke manier gebeuren.
Kortom, ik denk dat we dit tot heden goed beheerd hebben en ik dank mevrouw De Meerleer en AgODi voor het geleverde werk en voor de cijfers die aantonen dat wat we met onze ellebogen aanvoelen, ook bewaarheid is.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik zie het iets minder rooskleurig. Als we de analyse maken, blijkt uit de cijfergegevens, los van de bevraging van en de perceptie bij voogden, kinderen, leerkrachten, directies en scholen, dat heel wat kinderen niet tijdens de schoolvakanties verhuisd zijn. U zegt dat dit in zes van de twaalf opvangcentra het geval was, en bovendien waren in de andere zes, waar er wel tijdens de schoolvakanties werd verhuisd, nogal wat uitzonderingen van minderjarigen die niet tijdens de vakantie zijn verhuisd. Het gevoel dat leefde, was toch dat er ruimte voor verbetering was. Ik vind het zeer goed dat die impactanalyse is gemaakt en dat er lessen uit zullen worden getrokken. Ik kan mij vinden in een aantal van de aanbevelingen om inderdaad te zeggen dat we die onderwijslogica veel meer in het debat moeten inbrengen, ook in het federale asieldebat.
Heel wat kinderen hebben het schooljaar niet kunnen afmaken in dezelfde school. Gradueel is er enige verbetering gekomen naarmate de meeste sluitingen achter de rug waren. Bij de sluiting van het ponton in Gent tijdens de krokusvakantie is daar meer aandacht voor geweest. Men heeft dat dan echt geprobeerd, vanuit het LOP en vanuit de scholen zelf en door de inspanningen op het terrein om in dezelfde school te blijven na de verhuizing. Hier en daar is het gelukt, maar zeker niet in alle gevallen. Ik vraag mij af waarom dat niet kan en waarom die sluiting zo snel moest gebeuren. Kan dat niet iets meer gefaseerd gebeuren, in overeenstemming met de onderwijslogica, zodat kinderen een begonnen schooljaar in dezelfde school kunnen afmaken?
Vaak wordt de vergelijking gemaakt met de manier waarop wij zelf verhuizen. Alleen hebben wij geen oorlog meegemaakt, we hebben hulp van onze ouders en aangepaste begeleiding, en we proberen sowieso al te vermijden om tijdens het schooljaar te verhuizen. Ik ken mensen die moeten verhuizen voor hun werk en die proberen te vermijden hun kinderen tijdens het schooljaar te laten verhuizen. Bij vluchtelingenkinderen moeten scholen soms wekenlang of maandenlang proberen om toegang te krijgen tot die gekwetste en geschonden kinderen, om een vertrouwensband op te bouwen. Hen zouden we dan wel tijdens het schooljaar laten verhuizen.
Een extra aanbeveling is voor mij dus om te proberen om ze het schooljaar zo veel mogelijk te laten afmaken in dezelfde school. We moeten daar proberen op in te zetten.
Wat ik ook nog vaak zie gebeuren, en dat blijkt ook uit de impactanalyse, is dat kinderen die verhuizen van een collectief opvanginitiatief, naar een ander collectief opvanginitiatief gaan. Minister, u hebt vaak herhaald dat het objectief moet zijn om kinderen zo weinig mogelijk in collectieve opvanginitiatieven onder te brengen. Het is beter om ze in een lokale, kleinschalige opvanginitiatieven te kunnen onderbrengen, waar ze veel sneller opgenomen worden in een lokale gemeenschap en banden kunnen uitbouwen die, ondanks de inspanningen, niet altijd mogelijk zijn in een collectief opvanginitiatief. Er zijn nog heel wat verhuisbewegingen van collectief opvanginitiatief naar collectief opvanginitiatief omdat er te weinig plaatsen zijn of omdat er te weinig pleeggezinnen zijn voor niet-begeleide minderjarigen.
Een belangrijk knelpunt is ook de gebrekkige informatie. U hebt dat ook wel benadrukt. Dat werd ervaren in het veld, zelfs in Gent en in het ponton, en zelfs nadat men daar al meer aandacht aan wou schenken. Het is moeilijk als er op korte termijn een overplaatsing gebeurt en er bijna geen tijd is om afscheid te nemen, de voogden niet voldoende op de hoogte gebracht zijn, enzovoort. Dat is nog niet goed geregeld. De onwetendheid duurt lang en dan moet men snel verhuizen, zo niet wordt de plaats door iemand anders ingenomen. Die verhuisbewegingen veroorzaken dus veel druk, en daar moeten we meer rekening mee houden.
Ik vind de aanbevelingen zeer belangrijk. We kunnen niet concluderen dat alles in deze crisis perfect is gelopen, integendeel. Er zijn nog heel wat lessen te trekken. De meeste centra zijn gesloten, twee moeten nog sluiten.
De manier waarop dat gebeurde, liet aanvankelijk te wensen over. Een verhuizing met voldoende informatie aan de ontvangende school, aan de kinderen zelf, aan de voogden en iedereen die betrokken is bij het onderwijs voor die kinderen, werd pas laat gerealiseerd, nadat er al wat sluitingen achter de rug waren.
Nu is het belangrijk dat er lessen getrokken worden, dat het overleg verder gestructureerd verloopt en dat met die aanbevelingen rekening gehouden wordt. Het is wel duidelijk dat we op basis van de cijfers kunnen vaststellen dat het niet allemaal zo vlot is verlopen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik sluit mij aan bij de woorden van appreciatie van de minister en van verschillende collega’s voor de mensen in het onderwijsveld, de scholen, de koepels en AgODi voor de inspanningen die ze leveren op dit vlak.
Voor mijn stad heb ik het verslag nagekeken van de vergadering over het overleg vluchtelingen van 24 februari 2017. Daaruit leer ik twee zaken.
Het eerste is dat men stelt dat de vele verschuivingen binnen het opvangnetwerk in het kader van de afbouw gevolgen hebben voor de plaatsen binnen het onderwijs. Dit wordt verder opgevolgd en daar is overleg over. Op dat vlak is er duidelijk een zorg.
Dan kom ik tot wat voor mij het meest prangende probleem is, dat weliswaar niet onder de bevoegdheid valt van de minister van Onderwijs, maar dat ik toch wil vermelden, omdat u contact hebt met Fedasil en met de staatssecretaris. Ik bedoel het ook niet als kritiek, maar als een zorg die sterk leeft in het veld.
Ik citeer uit het verslag: “In de opvangcentra kent men zware tijden, dit als gevolg van de lange perioden van verblijf van vele bewoners. Dit leidt tot frustratie bij de bewoners, maar ook tot klachten van agressie, demotivatie en ander psychische klachten. 58 procent van de populatie in …” – ik zal de plaats niet noemen – “… verblijft al een jaar of langer in de opvang. Bijna 8 op 10 mensen van deze groep wacht nog op een oproeping of beslissing van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen.”
Dit is uit het leven gegrepen van deze mensen. Ik zou het waarderen, en zeker ook de betrokken medewerkers, mocht deze zorg verder meegenomen worden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb een technische vraag voor mevrouw De Meerleer. De leerlingen die inschrijven, zitten in die school en zijn dus al geregistreerd. Hoe komt het dat we die niet uit de databank kunnen halen als die van de ene naar de andere school gaan? Waarom moeten we al die gegevens bij al die participanten gaan sprokkelen? Die vluchtelingenkinderen tellen ook mee in het financieringssysteem van de school.
Mevrouw De Meerleer heeft het woord.
Vanuit Onderwijs hebben wij een ondersteuningsmodel voor anderstalige nieuwkomers. De definitie van anderstalige nieuwkomers is veel ruimer dan enkel de groep van vluchtelingen. Dat maakt dat we niet rechtstreeks in onze databanken een vlagje kunnen terugvinden bij leerlingen die aangevinkt zijn als vluchtelingenkinderen omdat we werken vanuit het ondersteuningsmodel voor anderstalige nieuwkomers.
Die centra moeten toch te definiëren zijn. Ik vermoed dat hun adressen in Discimus zitten, zoals Rode-Kruiscentrum X of Fedasilcentrum Y of G4S-centrum.
Dan komen we terug bij de verschillende bronnen van verhuisbewegingen. We hebben ons hier gefocust op de impactanalyse naar aanleiding van de sluiting. We kunnen dus wel mogelijke verhuizingbewegingen vaststellen, maar we kunnen daaruit niet de conclusie trekken wat de oorzaak ervan is. Ik heb daarstraks de verschillende bronnen opgesomd. We kunnen daar geen een-op-eenconclusies uit trekken.
Dat is natuurlijk gevaarlijk. Ik wil u absoluut niet volledig tegenspreken, mijnheer Van Dijck. Er is inderdaad op een aantal terreinen succes geboekt, maar we mogen wel niet vergeten dat dit maar gaat waarover het gaat. Dat is dan effectief de impact van de sluiting en wat er met de kinderen gebeurt. Er zijn nog grote centra die draaien, waar ook kinderen verhuizen, niet door een sluiting van het centrum maar in het kader van een procedure, naar een LOI. Het zijn wel meer verhuisbewegingen dan in dit rapport zitten. Iedereen voelt aan dat het kinderen zijn waar ongelooflijke inspanningen voor worden gedaan om er een beetje vertrouwensband mee op te bouwen. De getuigenissen van collega Meuleman en collega De Meyer zijn tot bij de meesten van ons gekomen. Net voor die kinderen is het extra moeilijk om zo'n verhuizing mee te maken in het schooljaar of in de schoolvakantie. Een vertrouwde omgeving creëren, moet een fundamenteel doel zijn in de mate dat het mogelijk is.
Minister Crevits heeft het woord.
Als er zo'n uitdaging op ons afkomt, is het niet zo vanzelfsprekend om daar op de best mogelijke manier mee om te gaan. Voor de collega's die zich vragen stellen over het permanent overleg, wil ik duidelijk zijn: er was niks, geen overleg. Ik moet voortdoen met wat er bestaat. Op het ogenblik dat ik minister werd, vroeg ik hoe het zat met de structuur. Ja, er was er geen. (Opmerkingen van Jo De Ro)
Ik ga daar niet dieper op in. Ik heb alleen vastgesteld dat, ondanks het feit dat er niet zo lang geleden een crisis is geweest, er niets bestond aan periodiek overleg. We hebben dus een overleg in het leven geroepen en gaandeweg zijn er mensen bijgekomen. Mevrouw Meuleman, u vroeg of ik de kinderrechtencommissaris heb gesproken. Ja, die zit mee op het overleg. Hij was in februari ook aanwezig. Helemaal in het begin zat hij er niet bij, maar hij is erbij gekomen. Langzaam maar zeker hebben we er mensen bij betrokken. Ik ga daar ook niet met driehonderd man zitten. Mijn grootste vergaderzaal, met de welluidende naam Grootjans, zat de laatste keer toch helemaal vol, en het wordt bij elk overleg alsmaar voller. We proberen echt alle partners die nodig zijn, te betrekken.
Collega's, ik heb ook vastgesteld dat de mensen van het kabinet-Francken en de mensen van Fedasil altijd zijn gekomen en altijd een constructieve bijdrage hebben geleverd. Ik herinner me de eerste overlegmomenten waarop de vertegenwoordigers van de koepels heel kritisch en bezorgd waren. Dat was de periode van de opbouw van de collectieve opvangcentra. Je moest dan gaan kijken waar de kinderen naar school gingen.
Mevrouw Meuleman, de manier waarop daarop is ingespeeld, waarop de LOP's hun werk hebben gedaan, hoe de coördinatie is verlopen: het is allemaal zeker niet perfect. Ik heb wel een zeer groot respect voor de manier waarop dat is gebeurd, ook de manier waarop we zaken die scheef dreigden te lopen, hebben aangepakt en de wijze waarop we erin zijn geslaagd om elk kind zoveel mogelijk te geven waar het recht op heeft, het recht op onderwijs.
Dat is het eerste deel van mijn analyse. We hebben alles van nul moeten opstarten. Veel beter dan gebruikmaken van het oprichten van iets nieuws om informatie te laten doorstromen, konden we niet hebben gedaan.
Wat ik wel belangrijk vind, is dat mijn opvolger, wanneer dat ook moge gebeuren, niet in dezelfde situatie zit als ikzelf. Ik wil van het overleg dat naar aanleiding van de crisis in het leven wordt geroepen, een gestructureerd overleg maken. We kunnen nog veel leren. We weten niet wat er de komende maanden of jaren nog zal gebeuren, maar ik zou willen dat als het wat minder nodig is, we het onmiddellijk weer wakker kunnen maken en dat we weten wie erin zit, wie er bij elkaar komt. Het is van belang dat dat nu gestructureerd wordt verankerd.
Zijn er zaken die beter hadden kunnen gaan? Uiteraard. Mevrouw Meuleman, ik ben niet blind voor kritiek. Dat is ook de reden waarom ik liever heb dat mevrouw De Meerleer het voorstelt en niet ikzelf, omdat het iets is wat niet politiek gekleurd moet worden, maar waarvan we in alle transparantie de pijnpunten moeten benoemen, wat we hier ook proberen te doen. U hebt gelijk als u zegt dat niet alle verhuisbewegingen in de vakanties zijn gebeurd. Er zijn er ook tijdens het schooljaar gebeurd. Dat is absoluut correct. Maar zelfs als de verhuisbewegingen in de vakanties gebeuren, loopt de informatiedoorstroming niet goed. Dat wist ik niet. Daar had ik niet bij stilgestaan, maar het is wel zo. Dus moeten we daar ook aan werken. We hebben veel voer om het nog beter te doen in het belang van de kinderen en hun ouders die hier aankomen.
Dan de automatische gegevensoverdracht, mijnheer De Ro. Wat is mijn zorg? Als je hier in zeer moeilijke condities terechtkomt en je komt in ons onderwijssysteem – de kinderen gaan naar school, ze leren Nederlands – dan is het de verdomde plicht, ook van de plaatsen waar OKAN-onderwijs wordt gegeven, om ouders in die situatie erbij te betrekken. Het is echt belangrijk dat mensen duidelijk wordt gemaakt dat ze recht hebben op onderwijs – er zijn manieren om die gegevens goed door te geven –, dat ze het recht hebben om zich daartegen te verzetten. Het feit dat je vlucht voor omstandigheden kan je nooit van het recht beroven om je te verzetten tegen gegevensoverdracht. Dat is een van de redenen waarom ik wat moeite heb met die automatische overdracht.
Vorige week hadden we een discussie over het betrekken van ouders. Dit is bij uitstek een manier om mensen dichter bij onderwijs te brengen. Als je moet verhuizen van een collectief opvangcentrum en je moet ook verhuizen van school, dan moet je ouders duidelijk maken dat dat consequenties heeft voor hun kind. Ze moeten weten dat de scholen met elkaar gegevens kunnen uitwisselen, dat ze een pakketje informatie kunnen krijgen. Ik ben bereid erover na te denken om de knop op groen te zetten dat die zaken worden doorgemaild. Maar daarover gaat het niet. Dat is voor mij geen probleem. Ik vind dit een opportuniteit, ondanks wat mensen hebben meegemaakt, om betrokkenheid te creëren. Dat mogen we niet uit het oog verliezen. Het een is wel te combineren met het ander, mijnheer De Ro. Ik versta dus wat u zegt, maar ik hoop dat u mij ook begrijpt.
Dan de aanbevelingen in de praktijk, mijnheer De Ro. Zeer, zeer juist. Met een analyse ben je iets, maar wat je ermee doet, is nog veel belangrijker. Dat is de reden waarom we die studiedag op 12 mei doen. Er zijn zoveel zaken die spontaan en automatisch verlopen in scholen. Dit kan nu ook wel. We hebben daar heel veel uit geleerd. Het kabinet-Francken is ook op de hoogte en gaat akkoord met de afspraken die we willen maken en zal er ook actief aan meewerken. Dat zit dus wel goed. Als je zin hebt om te komen naar die studiedag, doe dat gerust om je inzichten te verruimen, voor zover dat nog mogelijk zou zijn. Maar dit neem ik zeker erg, erg ter harte.
Het schooljaar afmaken in dezelfde school dan. Die uitspraak heb ik inderdaad gedaan in het kader van Zonderwijs, mevrouw Meuleman. Dat zal ik niet ontkennen, maar dat is nog een andere context. Het gaat hier weer over hetzelfde. Als je kunt verhuizen van een collectief opvangcentrum naar een lokaal opvanginitiatief, is dat wel oké, ook als dat gebeurt tijdens het schooljaar. In een lokaal opvanginitiatief krijg je de kans om je in te bedden in een lokale gemeenschap. Dat is niet alleen goed voor de kinderen, maar ook voor de ouders.
We moeten een goede evenwichtsoefening doen. Als u mij vraagt of dat betekent dat ik ermee akkoord ga dat kinderen worden versleurd van het ene collectief centrum naar het andere, dan zeg ik nee. Ondanks het feit dat alles beter kan, voel ik toch wel empathie bij Fedasil om daar in de mate van het mogelijke rekening mee te houden. We moeten in elkaars logica willen stappen. Als we dat willen doen, zullen we ook meer begrip hebben en zullen de dingen beter geordend en opgelost geraken.
Mijnheer De Meyer, het LOP van Sint-Niklaas dan. Uit het verslag van 24 februari nemen we zeker de zorg mee. Over het sprokkelen van gegevens heeft mevrouw De Meerleer al geantwoord.
Mevrouw Meuleman, de gebrekkige informatie dan. Twee dagen op voorhand is te laat. Het is bijzonder jammer als je maar twee dagen op voorhand te horen krijgt – ook voor onze werking – dat je het allemaal zo snel moet organiseren, maar ik denk dat de federale overheid ook veel leert uit deze crisis. Als we overgaan tot sluiting, hoe doen we dat dan op de best mogelijke wijze? Waar is het bruusk, waar is het minder bruusk? Voor mij is het elementair dat we dit structureel verankeren. Dat wordt ons regulier beleid. We hebben de vervolgcoaches en de manier waarop dat is geregeld, al helemaal aangepast. Dat is ook een goede zaak, omdat je zo garandeert dat kinderen op de plaats waar ze school lopen, vervolgbegeleiding krijgen. Tot hier mijn opmerkingen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.