Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de verdere uitrol van de verschillende maatregelen van de modernisering van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de hervorming van het secundair onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, voorzitter, collega’s, op 13 januari 2017 heeft de Vlaamse Regering met de conceptnota Addendum bij conceptnota’s ‘eerste, tweede en derde graad SO’ de laatste hand gelegd aan de conceptnota’s voor de modernisering van het secundair onderwijs. Daarmee wordt verder gebouwd op het ‘Masterplan voor de hervorming van het secundair onderwijs’, dat de vorige Vlaamse Regering op 4 juni 2013 goedkeurde, en op de conceptnota’s ‘Maatregelen voor de modernisering van het secundair onderwijs: maatregelen basisonderwijs en eerste graad’ en ‘maatregelen tweede en derde graad’, die werden ingediend op 31 mei 2016.
In de ‘Conceptnota addendum’ wordt aangegeven hoe de algemene vorming in de eerste graad versterkt wordt, en wordt onder meer uitgewerkt hoe in de matrix van het secundair onderwijs de acht studiedomeinen in de tweede en de derde graad worden ingevuld.
Zowel voor als na de bekendmaking van de laatste conceptnota en het addendum is er gediscussieerd in formele en niet-formele gesprekken, en de media hebben er uitvoerig over bericht. Onderwijs is een van die thema’s waar ongeveer iedereen een mening over heeft. Sommigen spreken trouwens met veel kennis van zaken.
Op de vraag of het nu de goede kant uitgaat, wordt soms met enthousiasme geantwoord, soms ook met ‘ja, maar…’ of met ‘nee, tenzij…’. De minister heeft dan ook steeds gesteld dat er nog ruimte is voor verder overleg.
Over de startdatum van de uitvoering stelt de minister terecht dat er geen discussie meer is: op 1 september 2018 wil ze van start gaan met het eerste jaar van de vernieuwde eerste graad in het secundair onderwijs.
Minister, welke indicatieve planning wilt u hanteren voor de invoering en bekrachtiging van de maatregelen door het Vlaams Parlement, door de minister en door de Vlaamse Regering? Over welke van deze elementen moet nog advies en overleg zijn met welke actoren?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, minister, er zijn eigenlijk al heel wat maatregelen uit het masterplan hervorming secundair onderwijs in voorbereiding, in uitvoering, deels in uitvoering, of in proefproject. Er loopt dus al heel wat. Ik denk aan duaal leren, het actieplan tegen schooluitval, het STEM-actieplan, screenings van studierichtingen, krijtlijnen voor de leerlingenbegeleiding, de oriëntatieproef op het einde van het secundair onderwijs, en de niet-bindende toelatingsproef lerarenopleiding. Er lopen dus al heel wat concrete, gerichte maatregelen uit het masterplan.
De Vlaamse Regering keurde op 31 mei 2016 twee conceptnota’s goed en een addendum op 13 januari 2017. De conceptnota vormt een geheel met de vorige conceptnota’s. De Vlaamse Regering heeft de vaste wil om met de drie conceptnota’s de gefaseerde uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs te laten starten op 1 september 2018. De modernisering van het secundair onderwijs start dan in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs. De topvrouw van het Gemeenschapsonderwijs gaf recent aan dat de vooropgestelde timing van 1 september 2018 praktisch onhaalbaar is.
Minister, hoe zult u ervoor zorgen dat de vooropgestelde timing praktisch wordt gehaald?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, ook van onze kant is er uiteraard bekommernis inzake de implementatie van de invoering van het nieuwe systeem secundair onderwijs, onder meer naar aanleiding van de kritische reacties van de onderwijsverstrekkers. Lieven Boeve van het katholiek onderwijs sprak over een gemiste kans. In de evaluatie vanuit het gemeenschapsonderwijs sprak men over “een akkoord met problematische elementen”. Er wordt dan ook overleg gevraagd met de minister. Ik neem aan dat dit permanent plaatsvindt, maar leidt dat ook tot fundamentele bijsturingen van een aantal punten in het akkoord, waar vanuit de onderwijsverstrekkers fundamentele kritiek op is?
Een eerste kritiek behelst de vrijblijvendheid van de hervorming. Het studieaanbod blijft vrij vrijblijvend in te vullen. Vooral het Gemeenschapsonderwijs vindt dat problematisch omdat een verdeeld landschap zoals bij het vso niet het resultaat mag zijn van een hervorming. De bedoeling was net om een helder aanbod voor ouders en leerlingen te creëren. In de conceptnota’s zoals nu voorgesteld, zullen de verschillende systemen en schoolconcepten naast en door elkaar bestaan. Dit is niet bevorderlijk voor de transparantie.
Het Gemeenschapsonderwijs vraagt ook bijsturing inzake uitstel van studiekeuze. We zijn het er allemaal over eens dat om leerlingen goed te oriënteren een geïnformeerde studiekeuze essentieel is. Velen denken, ook het Gemeenschapsonderwijs, dat daartoe de eerste graad breed oriënterend en observerend moet zijn. In de voorgestelde modernisering is dat te weinig het geval.
In het tweede jaar moeten leerlingen al keuzes maken die bepalend zijn voor hun verdere studieloopbaan. Dit blijkt ook uit de invulling van de basisopties die in vergelijking met vandaag niet verminderen maar zelfs toenemen. In de toekomst zullen er voor de A-stroom 23 basisopties mogelijk zijn in het tweede leerjaar, terwijl het er nu 21 zijn.
Een derde element van kritiek behelst de onderwijsvormen aso, tso, bso en kso. Het behoud daarvan staat haaks op de perspectieven doorstroom, dubbele finaliteit en arbeidsmarkt, stelt het GO!. Het behouden van de labels zorgt ervoor dat de huidige perceptie ten aanzien van de verschillende onderwijsvormen blijft bestaan, en het dreigt de waterval structureel in te bedden in ons onderwijssysteem.
Vierde element waar het GO! bijsturing vraagt, is het ordeningskader. Iedereen is ervan overtuigd dat het sterk is om te werken met domeinen. Het voordeel daarbij is dat het helder maken van de inhoudelijke verwantschap tussen studierichtingen, een feit wordt. Wat zien we? Studierichtingen worden onttrokken door ze domeinoverschrijdend te maken in de aso-opleidingen. Het GO! zegt dat dit verwarrend werkt. Zo zou het logischer zijn om bijvoorbeeld Grieks-Latijn onder te brengen in het domein Taal en Cultuur, en Humane Wetenschappen in het domein Maatschappij en Welzijn. Nu is daar discussie over.
Een vijfde element waar men bijsturingen verwacht, is de arbeidsmarktgerichte finaliteit in de derde graad gekoppeld aan smalle beroepskwalificaties waardoor jongeren te eng worden opgeleid. Dat zou het geval zijn voor bijvoorbeeld Fietsinstallatie en -herstelling en Meubel- en Interieurwerk. Volgens het GO! staat dit haaks op de noodzaak aan breed gevormde en flexibel inzetbare werkkrachten in de snel veranderende arbeidsmarkt.
Een zesde element waar bijsturing wordt gevraagd, is het beroepssecundair onderwijs versus buitengewoon secundair onderwijs. De zeer strikte opsplitsing van de arbeidsmarkgerichte opleidingen in bso en buso OV3 is niet te verzoenen met het streven naar een inclusieve samenleving, noch met de initiatieven die de overheid zelf ondernomen heeft. Ze bereiden voor op dezelfde reguliere arbeidsmarkt.
Een zevende en laatste opmerking gaat over ‘van structuur naar inhoud’, waar uiteraard de focus op moet liggen. Een nieuw aanbod van studierichtingen kan niet los worden gezien van het lopende gesprek over de eindtermen. We dragen daar allemaal zelf verantwoordelijkheid die we met overtuiging opnemen. De actualisering van de eindtermen moet vooral leiden tot een opwaardering van het algemene niveau van ons onderwijs, maar ook tot een manier om een aantal jongeren die niet over de lat geraken, mee te krijgen. Ze moeten rekening houden met de finaliteit van een opleiding.
Gezien de noodzakelijke bijsturingen die gevraagd worden door de onderwijsverstrekkers en veel onderwijsspecialisten lijkt de vooropgestelde timing niet realistisch. Zowel het gemeenschapsonderwijs als het katholiek onderwijs en andere onderwijsverstrekkers vragen minstens overleg en een bijsturing van de timing. Beter een goede hervorming, ook al is ze dan beperkt, dan een die holderdebolder en zonder draagvlak wordt ingevoerd.
Minister, hebt u al overleg gehad met de onderwijsverstrekkers na het opleveren van de conceptnota’s? Wat waren hun reacties? Wat was de uitkomst? Op welke punten zullen de plannen zoals voorgesteld door de Vlaamse Regering nog gewijzigd worden op vraag van de onderwijsverstrekkers? Indien de plannen niet worden aangepast, hoe zal de minister garanderen dat de vrijblijvendheid niet leidt tot een nieuw vso-verhaal? Acht u de vooropgestelde timing wenselijk en haalbaar voor een degelijke uitrol van de voorgestelde modernisering?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, de regering heeft inderdaad een addendum gemaakt op de conceptnota’s. Eigenlijk is er een pakket van een aantal dossiers. Zo is er het masterplan Secundair Onderwijs. Er is terecht gewezen op het grote aantal maatregelen dat we momenteel aan het uitvoeren zijn. Ook in OD XXVII, dat naar het parlement komt, zitten maatregelen. Iedereen zit natuurlijk te wachten op de structuurhervorming in ons secundair onderwijs. De nota Bestuurlijke Optimalisatie, die al geadviseerd is door de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), houdt verband met deze dossiers en daarin wordt vermeld dat er incentives zullen zijn voor scholen die zich willen omvormen tot een domein- of campusschool.
Op welke manier zullen we verder werken? We moeten een aantal stappen zetten als we op 1 september 2018 willen starten. De eerste stap die moet worden gezet, is het vastleggen van het regelgevend kader voor alle aspecten van de eerste graad. Dat betekent de structuur, de organisatie en desgevallend ook de financiering. Van deze stap moeten we ook gebruikmaken om het minimale kader voor de tweede en de derde graad, namelijk de matrix met indeling in domeinen en finaliteiten in plaats van de huidige indeling in studiegebieden, te verankeren in de regelgeving. Zo kan er, rekening houdend met de gefaseerde timing van implementatie vanaf 2020-2021, stelselmatig verder worden gegaan. Als je start op 1 september 2018, ga je jaar na jaar vooruit. De domeinschoolindeling gebeurt maar vanaf de tweede graad. Het is wel best om in september 2018 te weten hoe dit eruit zal zien.
Er zijn adviezen geweest van de Vlor en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) naar aanleiding van de conceptnota van 13 januari 2017. De onderwijsverstrekkers hebben mij ook al hun reacties bezorgd. Voor wat ik daarnet zei, voorziet het besluitvormingsproces in reguliere overleg- en adviesmomenten. Zo moet er artikel 70-overleg zijn met de sociale partners omwille van de hervorming zelf. Er moet advies komen van de Inspectie van Financiën. Er moet het akkoord zijn van Begroting. Er moeten adviezen komen van Vlor en SERV, formele onderhandelingen met de sociale partners en een advies van de Raad van State. Dat zijn de gebruikelijke procedures.
Naar aanleiding van de reacties van de onderwijsverstrekkers is er meermaals bijkomend overleg geweest en ik plan dat nog in de komende weken. Ik vind het positief dat ook door deze overlegmomenten alle betrokkenen de vaste wil laten blijken om op een constructieve manier verdere stappen te zetten in de modernisering. Ik vind het ook een beetje vreemd dat sommigen zeggen dat het een kleine hervorming is die niets verandert, maar het tegelijk onhaalbaar vinden om deze uit te voeren tegen 1 september 2018. Hoe kan het dat het niet klaar geraakt als het niets is? Dat verrast mij een beetje.
Ik vind ook het volgende vreemd, maar dat is geen kritiek. In het regeerakkoord hebben we gezegd dat we een hervorming willen die heel veel respect heeft voor vrijheid van onderwijs. Ik wil dat de geest van deze vrijheid absoluut bewaard blijft. We hebben hier vandaag een afwijking op de eindtermen goedgekeurd. Ik wil ook niet in een situatie geraken dat straks elke onderwijsverstrekker een afwijking van de eindtermen vraagt omdat men vindt dat het pedagogisch project geschonden wordt. Ik vind dat die vrijheid er voldoende moet blijven. Die zit wat mij betreft – en hopelijk ook wat jullie betreft – in de schema’s die we tot nu toe hebben goedgekeurd.
Op basis van deze overlegmomenten zijn er een aantal aanvullingen op de matrix gevraagd. Mevrouw Gennez heeft terecht naar een aantal gevraagde aanvullingen verwezen. Er is het aanbod van secundair-na-secundair (Se-n-Se). Het is zeer relevant dat we die zo snel mogelijk vastklikken. Daar is ook een voorstel voor uitgewerkt. Men vraagt ook naar de plaats van leren en werken. Dat is niet hetzelfde als duaal leren. Van duaal leren hebben we gezegd dat we dat geen autonome plaats moeten geven omdat het uiteindelijk de bedoeling is dat dit in heel veel studierichtingen kan. Het volgt het traject van het schema zoals we het hebben uitgewerkt.
Leren en Werken betreft een groep jongeren waarvan een deel in duaal leren kan zitten, maar waarvan velen in een traject zitten waarbij ze deeltijds naar school gaan en waarbij de werkplaats niet is afgestemd op de dagen waarin ze theoretische vorming volgen. De vraag is terecht dat we moeten nagaan wat de toekomst is van dat Leren en Werken en waar dat wordt gepositioneerd. Dat vraagt geen wijziging van de matrix, maar een aanvulling van het schema dat we hebben goedgekeurd. We werken ook daar aan een oplossing.
Iedereen heeft gevraagd om het buitengewoon secundair onderwijs in de matrix een plaats te geven. We hebben daarover hier al gediscussieerd. Ik heb zelf de uitspraak gedaan dat ik ons buitengewoon onderwijs in de toekomst een plaats wil geven. Het is onderwijs. Het bereidt sommige types misschien niet voor op de arbeidsmarkt zoals wij die zien, maar de jongeren worden wel gevormd. Als het onderwijs is, moet het ergens in het schema een plaats hebben. Ik ben het daar au fond mee eens.
Nu wordt enkel de opleidingsvorm 3 vermeld omdat die rechtstreeks voorbereidt op de arbeidsmarkt, maar ook leerlingen die de opleidingsvorm 1 en 2 volgen, zijn leerlingen van het secundair onderwijs. Ik kan ook hetzelfde vermelden met betrekking tot opleidingsvorm 4. We gaan na op welke manier we daar een plaats voor kunnen voorzien. Dan zouden we tot een matrix komen die fundamenteel niets wijzigt aan de gemaakte keuzes, maar die wel aanvullingen doet, zoals de plaats van Se-n-Se, buitengewoon onderwijs en deeltijds onderwijs. Zo komen we tot een heel breed kader, dat logisch in elkaar zit.
U verwijst ook naar het vso, het vernieuwd secundair onderwijs, maar ik heb het heel moeilijk met deze verwijzing. Ik zal u ook zeggen waarom. Het vso is ingevoerd op 1 september 1970. De bedoelingen waren uiteraard nobel. Ik ben er trouwens een product van. Maar omdat het vernieuwde en het traditionele onderwijs naast elkaar bleven bestaan, werden beide systemen uiteindelijk omgevormd tot een eenheidsstructuur. We willen het nu niet vrijblijvend houden en geen twee systemen naast elkaar laten bestaan. Alle scholen zullen immers het geactualiseerde aanbod moeten toepassen. Er zijn de studierichtingen zoals ze bestaan – dat aanbod is uniek –, maar we geven vrijheid over de manier waarop scholen zich organiseren. Dat betekent dat een school kan kiezen om zich op een verticale of horizontale manier te organiseren, maar uiteindelijk zullen alle scholen het geactualiseerde aanbod moeten toepassen, in remediëring moeten voorzien, en werken met dezelfde curriculumdossiers. Het is correct dat scholen vrij zijn om zich horizontaal of verticaal te organiseren. Ze kunnen zich ook organiseren in functie van hun pedagogisch project. We hebben ook duidelijk te kennen gegeven dat we daar niet aan tornen. Dat is ook de essentie van onze vrijheid van onderwijs. Dit is volledig conform het masterplan dat ook door sp.a is goedgekeurd. Vanuit de overheid een dwingend schoolmodel opleggen, is voor mij meer dan een brug te ver. We hebben het daar al vaker over gehad. Ik ben het er dus niet mee eens dat dit een vrijblijvende oefening is.
Naast de onderhandelingen die nog moeten gebeuren, is er natuurlijk het debat over de eindtermen dat door de parlementsleden wordt gevoerd. Op dit ogenblik is een zeer interessante oefening bezig. Nieuwe eindtermen betekent juridisch-technisch een aanpassing van de decretale regels met betrekking tot eindtermen en een besluit van de Vlaamse Regering dat bij decreet wordt bekrachtigd. Volgens het regeerakkoord moeten we niet allemaal nieuwe eindtermen uitvinden, maar de bestaande sets transparanter maken en reduceren waar kan. Sowieso zult u van mij nooit te horen krijgen dat er meer eindtermen moeten zijn, maar ze moeten transparanter en er moet een reductie komen. Afhankelijk van de cadans die in het parlement wordt gevonden, is er natuurlijk een schitterende opportuniteit om deze oefeningen gelijk te laten lopen zodat op 1 september 2018 in de eerste graad kan worden gestart met een nieuwe set eindtermen.
Maar daarover ben ik op dit ogenblik wat terughoudend in mijn uitspraken, omdat ik de cadans van het parlement optimaal zijn werk wil laten gaan.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ten eerste heb ik genoteerd dat er steeds ruimte was voor overleg en dat het ook in de toekomst zo zal blijven. Dat lijkt mij belangrijk.
Ten tweede heb ik genoteerd dat u – zeer terecht trouwens – stelt: ‘Bij het masterplan en het addendum was de vrijheid van onderwijs belangrijk. Ook bij de verdere uitrol zullen wij ervoor zorgen dat die vrijheid van onderwijs gerespecteerd wordt.’ Ik wil onderstrepen dat dit voor onze fractie uitermate belangrijk is.
Ten derde, er is een samenhang tussen enerzijds de structuur van het secundair onderwijs en anderzijds het hele verhaal van de bestuurlijke optimalisatie, met de mogelijke incentives voor domein- en campusscholen.
Minister, collega’s, u weet dat er op dit moment bijzonder veel beweging is – laat mij toe dit in deze algemene termen te formuleren – in het onderwijsveld. Sommige schoolbesturen hebben reeds belangrijke stappen gezet, andere zijn volop in voorbereiding om stappen te zetten. Maar natuurlijk wensen ze – zeer begrijpelijk – grote duidelijkheid. Wanneer zal deze hervorming effectief ingaan?
Tot nog toe heb ik altijd begrepen dat de minister stelt: ‘Voor mij is het duidelijk: op 1 september 2018 zal deze hervorming ingaan.’ Dat is vandaag niet tegengesproken. Vanuit mijn visie vind ik dat ook terecht. Maar dan zou het natuurlijk wel optimaal zijn dat het hele verhaal van de eindtermen eveneens op 1 september 2018 zou kunnen ingaan. Dat betekent dat iedereen zijn verantwoordelijkheid moet opnemen en dat eventueel, als dat niet gaat volgens de afgesproken chronologie en respectering van de timing, er nieuwe en meer verantwoordelijkheden ter zake bij de minister komen te liggen. Of is dit van mijnentwege een foute interpretatie?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, de analyse die u maakt – ‘er zit niets in en daarom vragen we meer tijd’ –, lijkt mij inderdaad een zeer juiste analyse, die wij inderdaad ook al regelmatig hebben uitgelegd aan mensen. Het is een pakket aan vele gerichte maatregelen om gerichte problemen op te lossen.
Collega’s, ik denk niet dat we het debat over een grote structuurhervorming moeten overdoen. Mevrouw Gennez, ik begrijp dat u dat betreurt, hoewel u het masterplan mee hebt goedgekeurd. Maar tot daaraan toe. In het belang van de rust in het onderwijs, denk ik dat we nu moeten zeggen: ‘Dit zijn de teksten. Dit zijn ze nu.’ En dat doe ik ook. Ik laat mensen zelf de teksten zien. En als mensen zeggen: ‘Ja maar, dit of dat keur je niet goed.’ Dan zeg ik: laat mij zien waar het staat in de tekst. En dan blijken ze andere teksten te hebben die geïnterpreteerde weet-ik-veel-wat zijn. In het belang van de rust van het onderwijs moeten we zeggen: ‘Dit is het nu. En dit gaan we nu uitrollen.’ Anders worden al die mensen letterlijk ‘toppezot’, omdat ze niet meer weten waaraan en waaraf.
Twee, het zijn – dat wil ik toch benadrukken – de scholen zelf. Vrijheid, inderdaad. Het gaat over de scholen zelf: pedagogische entiteiten waar onderwijs wordt ingericht, met inrichtende machten die inderdaad de keuzes zullen maken. En ik hoop ook dat alle instanties die daartussen zitten, die vrijheid aan de scholen laten. Dat is een cruciaal punt in dezen.
Wat zijn we nu aan het oplossen? De vaststelling is vooral dat de groep sterke presteerders met 40 procent is gedaald en dat onze groep zwakke presteerders onder PISA-niveau 2 is gestegen. Dat zijn de twee zaken die we nu oplossen met die duidelijke maatregelen, met ook eindtermen, differentiatie-uren enzovoort. Dat zijn de zaken die we oplossen.
Er kan vandaag ook al veel. Er wordt gezegd: ‘Scholen zijn zich aan het organiseren.’ Ja. En ik stel vast dat ze dat vandaag eigenlijk ook al doen binnen de kaders die vandaag gelden. Ik denk dat we moeten opletten dat we nu geen kaders zullen maken die potentieel andere zaken of moeilijkheden brengen op samenwerkingen die vandaag al heel goed lopen, in de constellatie die ze vandaag hebben. Ik geef dat mee, omdat een aantal scholen mij dat hebben gesignaleerd. Ze zeggen: ‘We werken nu op deze manier. Maar als er nieuwe regels komen, kan het zijn dat we het anders moeten doen, of dat er andere voorwaarden komen. Misschien wordt het wel moeilijker.’
Minister, u hebt een aantal zaken opgesomd, waarnaar momenteel wordt gekeken om die te operationaliseren. Dat is goed. Ik denk alleen dat we wel moeten bewaken dat we onze matrix die we nu hebben – ik noem dat een ‘one pager’, je kunt dat gewoon ophangen in de school, alles staat erop – ook op die manier bewaken en dat we ervoor zorgen dat het duidelijk is. Als er nu staat ‘arbeidsmarktgericht’, dan gaat dat over de reële, normale arbeidsmarkt. Dat moeten we in ogenschouw nemen. Mensen moeten blijven weten dat dat de reële normale arbeidsmarkt is, zijnde: afstuderen, interimkantoor binnenstappen en – bij wijze van spreken – morgen aan de slag kunnen gaan.
Minister, misschien heb ik het gemist, want ik was hier van alles aan het noteren, maar ik wil nog iets kwijt in verband met de Se-n-Se-opleidingen (secundair-na-secundair). Dat staat ook in het addendum van de conceptnota. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ja, ja. Ik wil daar nog één ding aan toevoegen. Scholen zijn op zoek naar: ‘Dit waren de opleidingen die we vroeger hadden, bestaat die opleiding nog nu nog of bestaat die niet meer?’ Een soort van concordantietabel dus of hoe moet ik het noemen? Zo hebben we van sommige opleidingen bewust de naam gewijzigd, omdat we vinden dat dat beter de lading dekt. Bij andere opleidingen zijn een of twee opleidingen samengevoegd tot een nieuwe opleiding. Bij nog andere opleidingen is het echt een nieuwe opleiding. En dat is iets waarover er duidelijkheid moet zijn. Want dat geeft wel enige onrust: ‘Zullen we wel nog blijven bestaan? Verkoop, handel: zullen we nog blijven bestaan?’ Als ik kijk naar de Se-n-Se-opleidingen, lijkt het mij minstens even belangrijk om daarnaar te kijken.
Minister, als ik u beluister, denk ik dat u volop stappen zet om die zaken te operationaliseren. Vanuit onze kant zijn wij in het parlement ons best aan het doen om die eindtermen zo goed en zo kwaad mogelijk verder te krijgen. Ik denk niet dat ik lieg, collega’s hier aanwezig, als ik zeg dat we in verband met eindtermen en alles wat daarrond hangt – we hebben wel wat inspiratie uit andere landen, waar het heel lang geduurd heeft – de vaste wil hebben om het sneller te doen. Maar het moet ook meteen goed zijn.
Want, minister, we kunnen het ons niet permitteren om wijziging op wijziging op wijziging te doen. Dat zou niet zo gezond zijn.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Collega’s, eerst en vooral – jullie weten dat wel, maar voor het verslag en de duidelijkheid – wil ik zeggen dat sp.a het masterplan mee heeft goedgekeurd waarin inderdaad de onderwijsvormen en de labels die daarop werden gekleefd, werden afgeschaft. Dat is een van de pijnpunten die nu in de huidige moderniseringsvoorstellen blijven zitten en ook een van de bezorgdheden die de koepels mee aandragen. Daarover blijven wij uiteraard zeer kritisch.
Ik hoor de heer Daniëls zeggen: ‘Het is in het belang van het onderwijs dat de teksten zijn wat ze zijn.’ Ik vraag me dan ook af: wanneer komt de decretale verankering, de vertaling? Ik denk ook dat de onderwijsverstrekkers, als ze worstelen met de timing, ook die bezorgdheid uitdrukken. Want een conceptnota is natuurlijk een conceptnota. En die geeft wel eens aanleiding tot verschillende interpretaties. Dat hebben we ook al in de diverse debatten over dit onderwerp kunnen merken.
Minister, ten tweede hoor ik u zeggen dat we in permanent overleg zijn. Dat is uiteraard belangrijk. Maar ik denk dat men een dialoog vraagt. En een overleg binnen een kader dat te nemen of te laten is, wordt natuurlijk onvoldoende als dusdanig ervaren, heb ik de indruk.
Ten derde, u vindt het wat vreemd dat men zegt: ‘Het is een beperkte hervorming en toch is de timing te snel.’ Wel, ik denk dat de onderwijsverstrekkers en heel veel specialisten in het veld inderdaad aangeven: ‘Geef ons een duidelijk kader’. Sp.a heeft dat ook gezegd. We vinden het goed dat er een voorstel van oplossing is. Er is lang genoeg gepalaverd en gediscussieerd, ook door ons. Maar toch heb ik het gevoel dat partners op het terrein zeggen: ‘Het is een beperkte hervorming, maar wel met te veel pijnpunten die de transparantie en de geïnformeerde studiekeuze voor jongeren en hun ouders niet zal versterken.’ Dat snel snel invoeren, dreigt geen verbetering te worden, maar in het beste geval een standstill en voor sommigen zelfs een achteruitgang, omdat men door het bos de bomen niet meer dreigt te zien.
De heer Daniëls zegt: ‘De matrix is een ‘one pager’, dat is heel duidelijk.’ Ja, voor het aso is dat inderdaad heel duidelijk, dat houdt men er buiten. Maar voor de andere studiedomeinen is dat toch minder het geval.
Tot slot, de link met de eindtermen. Ik heb daarnet al lachend aangegeven dat de minister zeer veel werk heeft. Dat is ook goed, dat we een actieve minister van Onderwijs hebben. Maar inderdaad, het maatschappelijke debat over de eindtermen had tot doelstelling om heel veel stakeholders, van ouders over leerkrachten tot koepels, tot ook de verschillende politieke families, te betrekken in het debat. Ik denk dat we het debat voeren, op een constructieve manier, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen. Vanuit sp.a vinden wij alvast dat de inhoud van ons onderwijs vooropstaat, voor alles. En als we een performant onderwijssysteem willen, eender welke vorm dat dan heeft, moet dat toch vooral de lat inhoudelijk hoog leggen, voor alle jongeren, en hun de tools geven om die lat dan ook te bereiken. Een belangrijke tool daarbij zijn uiteraard de eindtermen. Wat ons betreft – en ik denk dat we het daarover eens zijn – moeten die hanteerbaar zijn voor leerkrachten. Ze moeten kwaliteitsbewaking garanderen voor ons onderwijsniveau, maar ook transparant en uniform zijn, zodat we inderdaad niet om de haverklap met afwijkingsprocedures worden geconfronteerd.
Verder denken wij over de eindtermen dat de actualisering en de vereenvoudiging een opportuniteit kunnen zijn om ook de planlast voor leerkrachten en scholen te verlagen. We denken dat het goed is dat de onderwijsverstrekkers samen zouden werken aan de definitie van die curriculumdossiers. We vinden het ook belangrijk dat we daar als parlement, als politiek, onze zeg over hebben, omdat dat effectief mee bepalend is voor de inhoud van ons onderwijs.
Tot slot denken we dat er in de actualisering van de eindtermen ook een belangrijke vertaling moet zijn naar de leerplannen, die wij het best uniform gegarandeerd willen zien, over de onderwijsverstrekkers heen, met respect voor de pedagogische vrijheid die elk van hen heeft en behoudt, zoals grondwettelijk verankerd in ons land.
De heer De Ro heeft het woord.
Het is misschien nuttig voor de mensen op het veld die onze werkzaamheden volgen en die bezorgd zijn over de uitvoering en de uitrol van alle maatregelen die onder de brede paraplu van de hervorming secundair onderwijs vallen, dat er een overzichtstabel wordt toegevoegd van de maatregelen die werden aangekondigd, ook in de vorige legislatuur, en in een tweede kolom de stand van uitvoering. Ik denk dat de heer Daniëls het in het begin van zijn vraag heeft gezegd: het is al heel wat geoperationaliseerd, het zit in de fase van het naar het parlement brengen of al verder.
Door een aantal persartikels of een aantal uitlatingen op het terrein, krijgen sommige leerkrachten of betrokken mensen in onderwijs de indruk dat alles vertraging oploopt, terwijl wij hebben gezien dat er al heel veel is gebeurd, in vorige verzameldecreten, in het volgende verzameldecreet, maar ook in andere maatregelen.
Het zou goed zijn om bij het verslag van vandaag een soort overzichtstabel te voegen, zodat mensen die het Woordelijk Verslag hier volgen, niet alleen de vragen en het antwoord kunnen lezen, maar ook eens een duidelijke stand van zaken krijgen van alle maatregelen die ondertussen al genomen zijn en van wanneer de andere zullen worden genomen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, u gaf zelf aan dat u de logica niet direct zag van enerzijds ‘het is te weinig veranderd’ en dan anderzijds toch te weinig tijd om zich te organiseren.
Ik denk dat de heer Daniëls dat punt heel duidelijk heeft aangehaald. We horen inderdaad dat directies opdrachten beginnen te krijgen van de koepel om zich op een bepaalde manier te organiseren. Dat zien zij inderdaad soms niet mogelijk op praktisch vlak, omdat zij eigenlijk al een heel andere manier van organiseren hebben ingericht binnen hun school.
Ik zeg het nog eens extra, omdat ik denk dat het belangrijk is dat u dat meeneemt in uw verdere besprekingen met hen. De manier waarop directies zich nu al hebben georganiseerd, misschien in voorafname van wat ze dachten dat er zou komen, is vaak al een heel goede manier. Het is niet omdat de koepel het nu anders ziet, dat zij zich speciaal moeten herorganiseren.
Ik hoor bijvoorbeeld van tso-scholen dat zij hun doorstroomrichtingen moeten afstaan of in de gebouwen van het aso moeten laten plaatsvinden en dat arbeidsgerichte dingen naar het bso moeten. Dat zijn zaken die die directies uiteraard niet meer rondkrijgen tegen september 2018. En dat kan toch niet de bedoeling zijn?
Mijnheer Daniëls, u zei: ‘Het is belangrijk dat de arbeidsmarktgerichte richtingen ook duidelijk in beeld komen.’ U had het dan over het buitengewoon secundair onderwijs. Ik denk dat het interessant is dat zeker ook de voorbereiding op de beschermde arbeidsplek binnen het buitengewoon secundair onderwijs een plaats krijgt. Want deze jongeren worden ook wel voorbereid op arbeid. Het is dan wel een beschermde werkplek, maar het is ook een werkplek. Dat vind ik toch wel cruciaal.
Het klopt dat de vraag leeft wat er zal gebeuren met de Se-n-Se-opleidingen. Hetzelfde geldt ook voor de zevende jaren, in alle verschillende vormen die zijn opgenomen. Men vraagt zich af: wat gebeurt daarmee, wordt dat behouden of niet? Dat blijkt niet duidelijk uit de nota.
Collega’s, wat de eindtermen betreft, denk ik dat we het erover eens zijn dat we de oefening moeten maken. Het is een grondige oefening, die gaat over de kern van ons onderwijs, over de inhoud. We hebben dat maatschappelijke debat met het parlement hier niet gevoerd om er dan uiteindelijk als parlement niets mee te doen. Ik denk dat we daarin een verantwoordelijkheid hebben en dat we die moeten nemen.
We zijn ijverig aan de slag. Het is een kwestie van ijverig voort te werken, zodat we dat op een degelijke manier kunnen doen. Zo tonen we als parlement dat we in staat zijn om na een maatschappelijk debat zelf ook tot een aantal beslissingen te komen zodat er stappen vooruit kunnen worden gezet. Ik vind dat we daarin een verantwoordelijkheid hebben als commissie en dat we die moeten nemen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil eerst iets zeggen over de eindtermen. Mevrouw Gennez, ik heb met heel veel respect gesproken over de oefening die gebeurt in dit parlement. Persoonlijk vind ik dat deze oefening het best door meerderheid en oppositie samen gebeurt, omdat het gaat over de toekomst van de leerlingen. En wat bepalen wij als overheid? Wat de leerlingen moeten kennen. En als dat iets is wat iedere zes jaar zou kunnen wijzigen, afhankelijk van de samenstelling van de regering, zou ik dat wel wat vreemd vinden. Ik zou het dus belangrijk vinden dat er daarover een consensus wordt bereikt, over de partijen heen.
Waar ik wel gevoelig voor ben, collega’s, is het dichttimmeren van alle vrijheid via eindtermen. Want dat zou je ook kunnen doen. Je zou zodanig veel eindtermen kunnen maken, dat er niets meer overschiet van vrije ruimte voor scholen. Daarvoor ben ik wat gevoelig, in de oefening die gebeurt. Daarom zei ik daarnet ook: eigenlijk is mijn opdracht – mijn opdracht, die is overgeheveld naar het parlement – vertrekkende vanuit de bestaande eindtermen kijken hoe je ze transparanter kunt maken en hoe je in een reductie kunt voorzien. Dat was ook om vrijheid te geven aan scholen om rond zaken te werken. Dat blijft voor mij de kernopdracht. Daarom zei ik ook dat er een schitterende opportuniteit is om, zeker voor die eerste graad, al te kunnen starten in het eerste jaar, ook op 1 september 2018, zoals gepland.
Ik heb begrepen dat er ook naartoe wordt gewerkt en dat de grondigheid zeker niet ten koste mag gaan van de snelheid. Dat is evident, maar er is wel een schema mogelijk waardoor dit ook mogelijk kan zijn.
De opdrachten die scholen krijgen voor een verhuizing van A naar B of van B naar A, zijn vaak een zaak van de schoolbesturen. Dat wil ik ook maar eens meegeven. Als u zegt dat het scholen zijn die beslissen en niet bijvoorbeeld de koepels, dan moet ik zeggen dat er toch ook wel een vrijheid van vereniging is en een vrijheid om al dan niet aan te sluiten bij een koepel. Ik ga er dus vanuit dat daar ook verstandige keuzes worden gemaakt. Ik weet natuurlijk niet over welke koepel u het had, ik zal er dus ook niet dieper op ingaan. Ik wil nog eens onderstrepen dat elke school in Vlaanderen vrij is om zich te organiseren. Maar het zal dan wel zijn binnen het kader dat we hebben geschetst.
Mevrouw Gennez, u zegt dat het aso erbuiten blijft. Ik ben het daar niet mee eens. Als het gaat over het inhoudelijk vormgeven van de richtingen, de eindtermen die moeten gehaald wordt, de manier waarop binnen richtingen een aanbod wordt georganiseerd: dat is voor elk organisatiemodel gelijk. Wat wij wel niet beslist hebben – en daar hebt u een punt – is om bijvoorbeeld Latijn-Grieks binnen het domein Talen te zetten. Waarom hebben we dat niet gedaan? Als je in de richting Latijn-Grieks kijkt naar de wiskunde die wordt gegeven en de niveaus die worden gehaald, dan kunnen die leerlingen perfect overschakelen naar andere, zeer wetenschappelijke richtingen. We zien dat ook in de resultaten van de screenings. Dat is niet voor alle richtingen zo maar het is wel voor een aantal van die richtingen het geval. Ik begreep wel dat u zegt dat humane wetenschappen ergens zou kunnen worden gepositioneerd. Daar hebben we de keuze gemaakt om die richting wat te versterken omdat we bij de doorstroom naar de universiteit zien dat er een pijnpunt is met betrekking tot wiskunde. We moeten daar niet flauw over doen. Ik zou zo alle richtingen kunnen aflopen.
We hebben vastgesteld dat die richtingen een beetje domeinoverschrijdend zijn. Ik vind ook dat veel richtingen in het aso bij uitstek studiekeuze-uitstellend zijn omdat ze net algemeen vormend zijn. Betekent dat een degradatie voor de technische richtingen? Totaal niet! Ik ben er wel blij om omdat het de eerste keer is dat we een aantal technische richtingen zo duidelijk positioneren op ons schema als zijnde voorbereidend op alle vormen van hoger onderwijs, dus ook op de universiteit. Dat is belangrijk voor de trots die ons technisch onderwijs terecht mag ontwikkelen.
Het gaat over vrijheid en organisatie. Iedereen moet toewerken naar eindtermen die voor iedereen gelijk zijn. De studie-inhouden zijn gelijk. De manier waarop een school zich organiseert is vrij. Dan is er ook nog de nota ‘Bestuurlijke optimalisatie’. Daar hebben we ook al een conceptnota. Als het gaat over organisatie, hebben wij een concept goedgekeurd waarvan alles nog in regelgeving moet worden vertaald.
Collega’s, met betrekking tot de Se-n-Se’s en de zevende jaren is er nog verwarring. In het concept van de modernisering dat we hebben goedgekeurd, is het de bedoeling dat alle leerlingen die zes jaar secundair onderwijs hebben gevolgd, een diploma secundair onderwijs krijgen. Dat is zeer belangrijk, we hebben het daar nog niet zo vaak over gehad. Nu krijgen een aantal richtingen beroepsonderwijs pas een diploma na het zevende jaar. Vandaar dat alle zevende jaren eigenlijk Se-n-Se’s zullen worden in de toekomst omdat dat zevende jaar een jaar zal zijn na het behalen van het diploma secundair onderwijs. Dat is natuurlijk niet onbelangrijk. Dat is een vrij grote hervorming. We moeten bekijken hoe we die studie-inhouden zo krijgen dat het kan na zes jaar. Se-n-Se en zevende jaar komen dus samen.
We hebben nu ook een unieke opportuniteit om te onderzoeken of we bepaalde Se-n-Se’s niet uitsluitend duaal zouden kunnen aanbieden. Daar is ook wel wat mogelijk. Ik heb deze week met minister Muyters samengezeten om dat te bekijken. Die oefening gebeurt dus. Er is een voorstel uitgewerkt. Het is de bedoeling dat het zo snel mogelijk in de regering ter sprake komt.
Ik volg de opmerkingen over de vrijheid en het pedagogische project. Ik wil op het eind van de legislatuur niet tot de situatie komen waarbij men zegt dat ik heb beloofd om vrijheid te geven en dat men zegt: ‘U hebt de vrijheid ingeperkt.’ Dat is niet de bedoeling van ons Vlaams onderwijs. Dat is ook sterk dankzij de vrijheidsgraden die er zijn, en niet ondanks de vrijheidsgraden. Volgens mij is dat een grote troef en een grote rijkdom voor vele ouders.
Ik begrijp wel dat veel scholen vragen waar de decretale teksten zijn. We moeten daar nu voor zorgen. Maar ik wil ook wel dat we de resterende issues afgeklopt hebben.
Ik ben het wel eens met de afweging die wordt gemaakt dat de studierichting nog op een A3 moet kunnen. Dat is fantastisch, dat al die richtingen op een A3 staan. Ik vind dat oké. Maar ik vind ook dat we het buitengewoon onderwijs een plaats moeten geven. Dat kan perfect. We hebben nu een finaliteit verder studeren en een finaliteit arbeidsmarkt. Je kan niet het volledige buitengewoon onderwijs onderbrengen in de finaliteit arbeidsmarkt. Maar je kunt er wel een kolom bij maken, waarin de richtingen een plaats krijgen. Hetzelfde met de Se-n-Se’s. Zo moeilijk hoeft dat niet te zijn. Voor mij is het ook van belang dat dat eenvoudig blijft en dat we niet tot een zeer ingewikkelde situatie komen. Nu is het schema eenvoudig. Het is de eerste keer dat dat op die manier geformuleerd werd.
De heer De Meyer heeft het woord.
Even terzijde: buiten het gemeenschapsonderwijs kiezen de scholen zelf of ze al dan niet lid zijn van een koepelorganisatie.
Ten gronde – en dat was ook de reden van mijn vraag–: schoolbesturen en uiteraard ook directies – en dat is ook in het belang van leerkrachten, ouders en leerlingen – vragen duidelijkheid. Het is belangrijk dat we daar rekening mee houden, dat we die duidelijkheid zo spoedig mogelijk kunnen verschaffen.
Mijn vraag heeft tegelijkertijd betrekking op alle verantwoordelijken, zowel in het veld als op politiek vlak, om werk te maken van de uitstroom van deze modernisering van het secundair onderwijs. En dit ook in alle belendende dossiers. Het is in het belang van het onderwijsveld dat het spoedig op een kwaliteitsvolle manier gebeurt.
De heer De Ro heeft een overzichtstabel gevraagd van de al genomen maatregelen. Maar een eerste vraag betrof natuurlijk de indicatieve timing en de tabel van de nog te nemen maatregelen. Mochten we dit kunnen ontvangen via het secretariaat van de minister, dan zou dit mogelijk interessant voor ons kunnen zijn.
Als ingangsdatum wordt 1 september 2018 naar voren geschoven. Minister, ik heb u op geen enkel moment horen zeggen dat u daarvan afwijkt. Ik ga er dus nog steeds van uit dat het de bedoeling is dat het eerste jaar effectief van start gaat op 1 september 2018.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat u met bekwame spoed voortwerkt aan de operationalisering. Dat is een goede zaak. Als we inderdaad OV1 en OV2 naar voren willen brengen, moet het kunnen dat wij een aparte kolom maken, zodat het duidelijk is dat die beiden in een beschermd milieu zijn. We moeten ervoor opletten dat we niet de indruk wekken dat OV1 ook in een reguliere tewerkstelling kan terechtkomen. Iedereen die daar al eens is langs geweest, weet dat. De ouders en de leerkrachten weten dat ook.
En ten slotte, het gaat over de teksten die zijn goedgekeurd. Mevrouw Krekels zei daarnet dat aan technische scholen wordt gezegd dat ze een vroegere techniek-wetenschappen moeten afgeven aan de aso-school omdat dat doorstroom is, dan is dat niet iets wat zij zelf hebben uitgevonden. Helaas, we hebben die vraag ondertussen al een aantal keren gekregen. En dan wordt erbij gezegd: ‘Of ge moet dan samengaan in een andersoortige organisatie.’ Dat zijn natuurlijk dingen die niet door ons worden verspreid, en ook niet vanuit de administratie. Dan moeten we telkens zeggen: ‘Neen, het is niet waar, u beslist zelf wat u inricht en dat kan zo blijven bestaan.’ Het is goed dat het duidelijk is voor die scholen dat dat zo is. Dat zijn urban legends die hun eigen leven beginnen te leiden. Voordat we het weten, moeten wij ons als politici verantwoorden in sommige scholen voor beslissingen die wij nooit hebben genomen, laat staan dat we deze verspreid zouden hebben, laat staan dat er nog maar de intentie was om iets daarrond te doen.
Minister, als we de hervorming inderdaad invoeren op 1 september 2018, dan moeten we rekening houden met kinderen die uit de lagere school komen. Dat zijn gasten die momenteel in het vierde en vijfde leerjaar zitten. We zullen eens naar het goede oriëntatieproces moeten kijken. Dat is ook een van de maatregelen. We moeten proberen om de mensen in het basisonderwijs goed mee te krijgen. Dat is de eerste groep jongeren die de overstap zal maken. Die ouders vragen zich ook af wat het nu gaat worden. De leerkrachten moeten advies geven in het basisonderwijs. We moeten ervoor zorgen dat dat zeker tijdig kan sporen, zodat iedereen op tijd geïnformeerd is.
Mijnheer Daniëls, het is goed dat u het zegt, maar – en dat is ook voor het verslag – wij maken de installatie van domeinscholen mogelijk. Dat betekent dat een huidige technische school zich kan omvormen tot een school voor wetenschappen en techniek en aso-richtingen programmeren. Ik hoorde op het veld soms ook nog dat men zegt: ‘Er zijn partijen die het onmogelijk kunnen maken voor een technische school om een aso-richting te programmeren.’ Dan denk ik ook: ‘Waar komt dat nu weer vandaan?’ We hebben niet beslist dat alles verticaal moet. We hebben beslist dat er organisatievrijheid is. Dat betekent dat je horizontaal en verticaal kunt organiseren. Een technische school kan perfect Latijn-Grieks aanbieden. Dat is domeinoverschrijdend. Een school kan ook een campusschool worden. Een campusschool is een school die diverse richtingen programmeert, van aso tot bso. Al die organisatiemodellen zijn mogelijk. Als het mogelijk is, moeten we hier met z’n allen toch erkennen dat het mogelijk is en dat men dus geen verbod kan opleggen om het zo te doen.
U hebt gelijk. Ik zal het woord bij de daad voegen en zeggen wat wij als partij verkondigen. Ik lees voor van pagina 4. Ik doe dat voor het verslag: “Elk schoolbestuur bepaalt zelf welk schoolconcept het op basis van de matrix uitwerkt. (…) In elk geval zal elk schoolconcept gebaseerd op de matrix, zowel verticaal (met alleen doorstroomrichtingen (domeinoverschrijdend en/of domeingebonden) of alleen studierichtingen met dubbele finaliteit (…) of alleen arbeidsmarktgerichte studierichtingen) als horizontaal (studierichtingen uit elk van de finaliteiten van een domein) of als een combinatie van beide (studieaanbod over de domeinen heeft in elk van de finaliteiten) mogelijk zijn.”
Ik weet niet welke andere partij andere dingen zou vertellen, maar dat is wat onze partij onderschrijft.
U had het over urban legends. Ik zie ze zo ontstaan, en daarvoor zijn teksten goed. Het is goed dat u een voorleessessie houdt. Voor mij is het simpel: verticaal en horizontaal, de twee kunnen. Dat is trouwens heel belangrijk voor technische scholen: dat ze weten dat ze geen doorstroom moeten afstaan, maar dat ze perfect kunnen bijprogrammeren. Dat is trouwens een goede zaak, want zij hebben de infrastructuur om ook STEM en wetenschappen en techniek meer vorm te geven.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Het is inderdaad belangrijk dat we die boordtabel met de stand van zaken van de verschillende beslissingen kunnen volgen vanuit het parlement. Ik denk dat de onderwijsverstrekkers wel een beetje op hun honger blijven zitten wat betreft de timing. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd. We zullen dit met interesse blijven opvolgen.
Mevrouw Gennez, ze zijn maandag of dinsdag – ik weet niet meer wanneer het was – vier uur komen vergaderen bij mij over de Se-n-Se’s en alles daarrond. Dat was wel vrij intens. Ik dacht dat de honger daarnaar een klein beetje gestild was. Ik zal hen nog eens bij mij roepen om de honger nog wat meer te stillen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.