Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over de hervorming van het Europese emissiehandelsysteem (ETS)
Vraag om uitleg over de CO2-kost van het elektriciteitsverbruik en de vergoeding voor grootverbruikers
Vraag om uitleg over de Vlaamse staatsteun voor indirecte carbonleakage en de hervorming van het Europese emissiehandelssysteem
Verslag
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, de discussie over de indirecte ‘carbon leakage’ is de laatste jaren nooit ver weg geweest. Het gaat om een systeem dat grote industriële verbruikers compenseert voor de CO2-bijdrage die in hun energiefactuur wordt doorgerekend. Bedrijven als ArcelorMittal, BASF en Exxon kunnen van de regeling gebruikmaken. De redenering is dat die bedrijven om de heffingen te vermijden, zouden kunnen verhuizen naar landen waar de milieunormen lakser zijn. In dat geval verliezen we hier in Vlaanderen niet alleen arbeidsplaatsen, maar wordt ook het leefmilieu er niet beter van, misschien zelfs integendeel.
Het systeem werd door de Europese Unie uitgetekend en wordt door de EU ook gecontroleerd. De vorige Vlaamse Regering besloot het systeem te hanteren, omdat ook buurlanden dat doen.
Bond Beter Leefmilieu (BBL) trekt het debat nu opnieuw op gang, door aan te klagen dat ExxonMobil jaarlijks 1,4 miljoen euro ontvangt als compensatie, terwijl het volgens BBL slechts recht heeft op 400.000 euro.
Matthias Bienstman van BBL stelt: “De CO2-inhoud van de Belgische elektriciteitsproductie bedraagt 0,21 ton/megawattuur. De Vlaamse overheid rekent voor haar steun echter met een emissiefactor van 0,76 ton/megawattuur. Exxon krijgt dus jaarlijks bijna vier keer de CO2-kost in haar elektriciteitsrekening vergoed uit het Vlaamse Klimaatfonds van minister Schauvliege.”
BBL start intussen ook een petitie opdat u, minister, of de Vlaamse Regering de steun onmiddellijk zou stopzetten.
We weten dat dit een heel complexe materie is. Ik neem aan dat ook BBL wel zal weten dat de berekening van de compensatie zeer ingewikkeld is. De compensatie bedraagt weliswaar maximum 80 procent en geen 100 procent, maar een belangrijk element is dat de CO2-uitstoot van de marginale centrale de doorslag geeft voor de berekening van de CO2-factor. Dit is een heel complexe materie, ook met een internationale dimensie. We kijken dan naar de andere Europese landen en naar de buurlanden. Vandaar dat wij ons in de klimaatresolutie van het Vlaams Parlement ook voorstander hebben getoond van een harmonisering van het systeem voor de hele Europese Unie.
Minister, deel u de analyse van BBL of geeft u een andere interpretatie aan de cijfers?
In welke positie bevindt Vlaanderen zich wat indirecte carbon leakage betreft in vergelijking met onze buurlanden Duitsland, Nederland en Frankrijk?
Hoe ver staat de Europese Unie intussen met de herziening van het systeem? Speelt Vlaanderen daarin een rol? Is een harmonisatie voor de hele Europese Unie volgens u haalbaar?
De heer Tobback heeft het woord.
Mijn vraag is eigenlijk wat breder dan strikt genomen de carbon leakage in Vlaanderen, maar ze sluit wel aan bij de laatste vragen van de heer Vandaele, met name de stand van zaken van de herziening van het Europees Emissiehandelssysteem (ETS) die vorige week op de agenda stond van het Europese Parlement, waarover er een stemming is geweest en die binnenkort op de agenda van de Europese Raad zal komen.
De concrete aanleiding van mijn vraag was zowel de stemming in het Europese Parlement als het standpunt van heel wat Vlaamse en Europese milieuverenigingen over ETS, met een aantal concrete voorstellen die ze u hebben laten geworden, onder andere over het schrappen van een overschot aan rechten op het einde van de lopende fase. Er wordt onder meer gevraagd om het startpunt voor de nieuwe periode, de vierde fase, te verlagen op basis van de werkelijke uitstoot. En daar zitten we inderdaad op dezelfde discussie over de carbon leakage, ook in Vlaanderen. Men zou louter op basis van de werkelijke uitstoot rechten kunnen toekennen op dit ogenblik voor de jaren na 2021.
Er wordt ook gevraagd naar een verhoging van de lineaire reductiefactor die nu al speelt en die nu 22,2 procent bedraagt, waardoor het aantal rechten jaar na jaar vermindert. Vraag is om die op te trekken naar minstens 2,8 procent omdat met de huidige 2,2 procent lineaire vermindering van de rechten jaarlijks men eigenlijk nooit de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs kan halen.
Minister, wat is het Belgische standpunt voor die Europese Raad? Wat is uw inbreng daarin? De stemming in het Europese Parlement was een beetje dubbel in die zin dat zeker niet alle ambities die er zouden moeten zijn, daaruit zijn gekomen. Ik kan daar alleen teleurgesteld over zijn. Maar hoe dan ook moet dit dossier nog naar de Europese Raad waar elk van de verschillende landen een standpunt kan innemen. Zo zou het terugbrengen van de rechten voor de periode na 2021 op basis van de reële uitstoot in de jaren 2017 tot 2019 heel wat van de problemen en vooral van de overtoekenning van rechten kunnen oplossen. Indien dat over heel Europa gebeurt, is er inderdaad een level playing field en is er op zich ook geen reden meer waarom Vlaanderen daar verder of minder ver in zou willen gaan. Wat is uw standpunt daarover in de aanloop naar de Europese Raad of Raden, indien dat meer dan een keer ter sprake zou komen?
De heer Danen heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de hoogte van de CO2-kost van ons elektriciteitsverbruik. Ik wil proberen daar met u een gedachteoefening over te maken, minister. Vraag is dan wat u daarvan vindt, of u mij daarin kunt volgen en welke gevolgen u daar eventueel aan wilt koppelen.
De totale elektriciteitsconsumptie in België bedroeg in 2015 81,2 terawattuur of 81,2 miljoen megawattuur. De gemiddelde CO2-prijs in 2015 bedroeg 6,17 euro per ton CO2 en de gemiddelde CO2-inhoud van de Belgische elektriciteitsproductie bedroeg 0,21 ton per megawattuur. Dat maakt dat de Belgische producenten in 2015 een gemiddelde CO2-kost hadden van 1,3 euro per megawattuur in de Europese emissiehandel. Aan de Belgische elektriciteitsproductie en -import hing er dus een CO2-kost vast van ongeveer 105 miljoen euro in 2015.
Heel wat grootverbruikers in Vlaanderen worden vanuit het Vlaams Klimaatfonds vergoed voor een doorgerekende CO2-inhoud van 0,76 ton per megawattuur. Indien men ervan uitgaat dat in alle elektriciteitsconsumptie zo een CO2-inhoud van 0,76 ton is doorgerekend of voor 2015 dus van 4,7 euro per megawattuur, dan zou dat betekenen dat de elektriciteitsconsumenten een CO2-kost van 381,6 miljoen euro betaald hebben in 2015: de grote ondernemingen samen met de kmo’s, overheden en gezinnen, kortom, iedereen die elektriciteit heeft geconsumeerd.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen de 381,6 miljoen euro die de Belgische consumenten zouden hebben betaald en waarvoor de Vlaamse grootverbruikers worden vergoed vanuit het Vlaams Klimaatfonds, en de 105 miljoen euro CO2-kost die de elektriciteitsproducenten dragen.
Ofwel gaat het hier om windfall profits, ofwel is de emissiefactor die u gebruikt om energiesteun aan grootverbruikers te berekenen, te hoog.
Minister, denkt u dat de producenten op deze manier windfall profits boeken, met name het verschil van 276 miljoen euro, veroorzaakt door de Europese emissiehandel? Of is de emissiefactor die gebruikt wordt om de energiesteun aan grootverbruikers te berekenen, te hoog? Is het volgens u een van de twee of een beetje van beide, naargelang uw interpretatie daarvan?
Zijn er recente studies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG), van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) of van nog een andere instantie over deze materie? Laat u zich door zulke studies voeden bij uw positiebepaling in de Europese Milieuraad over de toekomstige vergoeding voor indirecte emissiekosten na 2020? Wat is uw huidige standpunt hierover?
Het is de eerste keer dat we een debat voeren over directe en indirecte carbon leakage. Het debat wordt vaak technisch gevoerd. Het is ook heel complex, maar de principes zijn wel glashelder. Wanneer het gaat over de indirecte carbon leakage, of men daar nu voor of tegen is, moet een correcte vergoeding gebeuren. De steun die wordt verleend vanuit de overheid, moet de werkelijke kost dekken waarmee een bepaalde industriële sector wordt geconfronteerd.
Als het gaat over het Europese emissiehandelssysteem of de directe carbon leakage, dan zijn de principes ook heel helder. Het gaat natuurlijk over een systeem dat finaal moet leiden tot concrete emissiereducties. Het is daarom dat heel dat systeem wordt opgezet. We willen finaal minder CO2 uitstoten. Daaraan gekoppeld is de discussie hoeveel veilbaar en hoeveel gratis is. Het is in het belang van Vlaanderen dat voldoende emissierechten veilbaar zijn, alleen al omdat België en Vlaanderen inkomsten krijgen uit de veiling van emissierechten waarmee we het klimaatbeleid kunnen financieren. Dat is dus bijzonder belangrijk. Het emissiesysteem is opgezet om bedrijven ertoe aan te zetten over te schakelen naar een klimaatneutrale economie.
Die principes zijn dus glashelder.
Waarschijnlijk vanwege het technisch karakter en de complexiteit gebeuren daar allerlei zaken mee die je moeilijk uitgelegd krijgt aan mensen, ook in het parlement. Veel mensen vragen zich af wat het beleid precies inhoudt en wat er binnen de industrie zoal gebeurt.
Minister, we zitten op een cruciaal moment, zeker als het gaat om de herziening van het Europese emissiehandelsysteem (ETS). De heer Tobback verwees er al naar. Binnenkort vindt de Europese Milieuraad plaats.
Het impact assessment report van de Europese Commissie legt een voorstel op tafel om het aandeel veilbare emissiekredieten in fase 3 op 57 procent van het totaalaantal kredieten vast te leggen en 39 procent gratis ter beschikking te stellen aan de industrie en elektriciteitsproducenten. Minister, wat is het Belgische en het Vlaamse standpunt in dit verband? Is dit volgens u een goede verdeling tussen veilbaar en gratis? Het is immers belangrijk dat we voldoende inkomsten krijgen vanuit die veilbare emissierechten.
Wat de indirecte carbon leakage betreft moet er klaarheid worden geschapen over de werkelijke kost. Onder de huidige steunregeling bestaat het risico dat de Vlaamse steun niet de werkelijke CO2-meerkost weerspiegelt. Tussen 2005 en 2012 hebben bedrijven uit elektriciteitsintensieve sectoren gevestigd in Vlaanderen vanwege de doorrekening van de CO2-kost in de elektriciteitsfactuur beslist om hun productie te verplaatsen naar landen waar die kost niet bestaat. Over welke bedrijven gaat het? Is er met andere woorden daadwerkelijk een probleem van delokalisatie?
De heer Danen heeft daarnet al een aantal cijfers vermeld. Momenteel schommelt de CO2-prijs rond de 5 euro per ton en bedraagt de CO2-inhoud van de Belgische elektriciteitsproductie 0,21 ton per megawattuur. Als de elektriciteitsproducenten enkel de kost doorrekenen die zij zelf dragen, dan rekenen ze ongeveer 1 euro per megawattuur door. Heeft de minister studies die aantonen dat een kostenverschil van 1 euro per megawattuur productiebeslissingen, zoals het verplaatsen van productie of investeringen in verhoogde energie-efficiëntie, van elektriciteitsintensieve bedrijven bepaalt? Kortom, is er een voldoende grote stimulans?
Weerspiegelt de huidige staatsteun voor indirecte carbon leakage de werkelijke kost? Of is er sprake van oversubsidiëring?
Volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen ter compensatie van indirecte emissiekosten mogen ondernemingen die in aanmerking komen voor de vergoeding van indirecte emissiekosten geen achterstallige schulden hebben. Op 11 januari 2016 maakte de Europese Commissie bekend dat de Belgische belastingregeling voor overwinst onwettig is. Volgens de Commissie moet België de verschuldigde belastingen bij 35 multinationals nog terugvorderen. Sommige van die bedrijven krijgen vermoedelijk een vergoeding voor indirecte emissiekosten uit het Vlaams Klimaatfonds. Om welke bedrijven gaat het? Beschouwt u het belastingvoordeel voor overwinst als een toegekende steun die moet worden teruggevorderd volgens het Europees recht?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Deze discussie is niet nieuw en we hebben daar in het parlement al vaker over van gedachten gewisseld. Onze Vlaamse industriële bedrijven concurreren op wereldmarkten. Als er moet worden beslist over nieuwe investeringen, wordt uiteraard vanop de hoofdzetel gekeken waar dat het best gebeurt en in welke omstandigheden. Of we dat nu graag hebben of niet, het kostenplaatje is daarbij vaak de doorslaggevende factor. Elke bijkomende kost verlaagt het concurrentievermogen van onze Europese ondernemingen.
De opkomende markten hebben op vele vlakken een kostenvoordeel, dat weten we. De CO2-uitstoot was zeker in het verleden niet hun grootste bekommernis. Ik denk bijvoorbeeld aan de vele steenkoolcentrales die werden geopend in China. Door binnen Europa een kost te kleven op CO2, zetten we heel bewust de energietransitie in en dit heeft er natuurlijk toe bijgedragen dat binnen Europa de CO2-uitstoot is ontkoppeld van de economische groei. Maar het kan niet de bedoeling zijn dat de doorrekening van de CO2-kost in de elektriciteitsprijs ertoe leidt dat er minder geïnvesteerd wordt in Europese energie-intensieve industrie, dat investeringen wegtrekken uit Europa en dat men gaat investeren in gebieden met een minder sterk klimaatbeleid.
De manier waarop de lidstaten dergelijke financiële compensatiemaatregelen kunnen nemen, is heel streng afgebakend binnen de Europese staatssteunregels bepaald in 2012. Op de eerste plaats stellen deze regels dat slechts een beperkt aantal elektro-intensieve bedrijfstakken daarvoor in aanmerking komen. Alleen bedrijfstakken waarvoor de in de elektriciteitsprijzen doorgerekende CO2-kost en de handelsintensiteit een bepaalde procentuele drempelwaarde overschrijden, komen daarvoor in aanmerking.
Het staatsteunpercentage dat per bedrijf kan worden toegekend, wordt berekend op basis van een zeer complexe formule. Eerst wordt het voor het bedrijf in aanmerking komende elektriciteitsverbruik bepaald. Dit gebeurt door een Europees geharmoniseerde elektriciteitsbenchmark. Dat is meer concreet de hoeveelheid elektriciteit nodig voor de productie van een bepaald product. Die wordt vermenigvuldigd met de productie van het bedrijf in een welbepaald jaar. Vervolgens wordt op basis van de relevante emissiefactor van de elektriciteitsproductie en op basis van de CO2-prijs de in aanmerking komende CO2-kost van dit elektriciteitsverbruik bepaald. Ten slotte wordt hierop een steunintensiteitspercentage toegepast. De steun mag maximaal 85 procent bedragen van de in aanmerking komende kost in de jaren 2013 tot 2015, 80 procent voor 2016 tot 2018, en 75 procent voor 2019 tot 2020.
Wij hebben als Vlaamse Gewest over de compensatie die wij toekennen voor indirect carbon leakage, die een toepassing is van de Europese staatssteunregels, beslist in de Vlaamse Regering op 21 april 2014. Die beslissing is aangemeld bij de Europese Commissie, die ze in november goedkeurde. Op dat moment is bevestigd dat ze in lijn is met de daarvoor relevante Europese staatsteunregels.
De toekenning van de compensatie gebeurt sinds 2014 door het Agentschap Innoveren en Ondernemen. Dit agentschap is verantwoordelijk voor de controle op de naleving van de verschillende wettelijke voorwaarden en eventueel ook terugvorderingen kan doen van verschuldigde belastingen bij 35 multinationals. Als daar nog meer vragen over zijn, zal minister Muyters zeker bereid zijn daar nog meer uitleg over te geven.
In het Vlaamse Gewest wordt geopteerd om de voor België en de voor ons omringende lidstaten vastgestelde maximale emissiefactor uit de Europese staatssteunregels te gebruiken, namelijk 0,76 ton CO2 per megawattuur. De BBL zegt dat de emissiefactor niet relevant is en dat er gekeken moet worden naar de gemiddelde emissiefactor van de Belgische elektriciteitsproductie, namelijk 0,21 ton CO2 per megawattuur. De Europese Commissie, die de staatssteunregels heeft uitgewerkt, is niet zomaar over één nacht ijs gegaan om die emissiefactor vast te leggen. De Europese Commissie heeft gekeken hoe de elektriciteitsprijzen worden gevormd per geografische regio in Europa. Men heeft dus regio’s afgebakend en heeft dan gekeken welke factor men zou toepassen. Men kijkt dus hoe binnen die geografische regio’s de CO2-prijs wordt geïntegreerd in de elektriciteitsprijs. Op basis van die analyse heeft de Europese Commissie besloten dat het de fossiele elektriciteitscentrales zijn die als marginale centrale een grote invloed hebben op de CO2-prijs die wordt doorgerekend in de groothandelsprijzen. Dat wordt toegelicht in de uitgebreide impactanalyse van de staatssteunregels.
In het verleden heeft naast de Europese Commissie ook de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) geconcludeerd dat die redenering ook voor België opgaat. Ik citeer uit een studie de CREG: “Op basis van de beschikbare informatie heeft de CREG niettemin kunnen vaststellen dat de verkoopprijs van elektriciteit in het merendeel van de gevallen zou toelaten om de CO2-opportuniteitskosten van de marginale productie-eenheid geheel of gedeeltelijk te integreren. Deze prijsstijging, toegepast op het geheel van geproduceerde kilowattuur, heeft de elektriciteitsproducenten aangesloten op het Belgische transportnet, toegelaten om een windfall profit te realiseren die geraamd kan worden op 1,6 miljard euro voor de periode 2005-2009.”
Ten slotte maken ook onze naaste buurlanden Duitsland en Nederland, die volgens de analyse van de Europese Commissie in dezelfde geografische regio als België zijn ingedeeld, gebruik van de maximale emissiefactor van 0,76 ton CO2 per megawattuur.
Rekening houdend met die elementen heeft de vorige Vlaamse Regering beslist dat ook in Vlaanderen de maximale emissiefactor van 0,76 ton wordt toegepast. Het regeerakkoord van deze regering heeft dat opnieuw overgenomen en nog eens bevestigd. De aan de verbruikers doorgerekende CO2-kost is gebaseerd op die emissiefactor, en bovendien wordt op die manier ook een gelijk speelveld behouden met onze belangrijkste handelspartners, Nederland en Duitsland. Voor zover ik weet, heeft Frankrijk geen steunmechanisme. Vertrouwend op de expertise van de CREG en de Europese Commissie, ga ik ervan uit dat er geen sprake is van overcompensatie.
De gemiddelde emissiefactor is de beste benadering van de CO2-kost die de elektriciteitsproducenten dragen. Conform het prijsmechanisme op de elektriciteitsmarkt kunnen die volgens de CREG – en ik citeer – “de CO2-opportuniteitskosten van de marginale productie-eenheid geheel of gedeeltelijk integreren”, dus ook al hebben ze zelf een lagere emissiefactor. Als er dus sprake zou zijn van overcompensatie, lijkt die op het eerste gezicht veeleer bij de elektriciteitsproducenten te liggen dan bij de elektriciteitsverbruikers. Als alle elektriciteitsproducenten, dus ook degene zonder CO2-emissies, een hoge emissiefactor kunnen doorrekenen, strijken ze winsten op ten gevolge van het systeem van de ETS.
Daartegenover staat dat elektriciteitsproducenten sinds 2013 geen gratis emissierechten meer toegewezen krijgen. In het verleden heeft de CREG daarover een aantal studies gemaakt, onder andere in 2008 en 2010. Hoe de eventueel nog resterende ‘windfall profits’ zouden kunnen worden afgebouwd, lijkt me iets dat verder kan worden onderzocht door de regulatoren van de elektriciteitsmarkt.
Momenteel zijn de onderhandelingen over de herziening van het emissiehandelsysteem voor de periode vanaf 2021 volop bezig. Ook de mogelijke aanpassingen aan compensaties voor indirecte ‘carbon leakage’ worden daar besproken. Heel wat lidstaten, ook België, zijn voorstander van een verdere harmonisering van de compensaties voor indirecte ‘carbon leakage’, om op die manier ook mogelijke concurrentieverstoringen te vermijden.
Wat betreft de compensatie van de indirecte kosten na de periode 2020, verwacht ik dat de Europese Commissie een grondige evaluatie maakt van het bestaande staatssteunsysteem. Op basis daarvan kan in het kader van de compensatie worden bijgestuurd waar dat nodig is. Maar dat moet gebeuren op een wijze die in alle Europese lidstaten gelijk is. Daarbij moet ook bekeken worden of een aanpassing van de emissiefactor opportuun is. Het snel veranderende landschap van de elektriciteitsproductie in Europa kan een invloed hebben op de prijsvorming van elektriciteit.
Ook het Europees Parlement is voorstander van een verdere harmonisering. In de plenaire zitting van 15 februari heeft het Europees Parlement in het kader van de lopende onderhandelingen omtrent de herziening van de emissiehandelssystemen een concreet voorstel goedgekeurd om een centraal Europees fonds te maken, dat gefinancierd wordt met 3 procent van alle emissierechten uit de periode 2021-2030. Dat moet dan de indirecte kosten van bedrijven compenseren. Als de middelen in dat fonds ontoereikend zouden zijn, zouden lidstaten volgens dit voorstel bijkomende compensaties kunnen toekennen tot aan het toegelaten niveau volgens het Europese staatssteunsysteem. Binnen de Raad is een grote groep lidstaten, waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, geen voorstander van die harmonisering. Dat is de stand vandaag. De Raad zal zich daar op 28 februari verder over buigen.
De versterking van het ETS is een prioriteit van Vlaanderen en België. Wij nemen daar een Belgisch standpunt in, collega’s. Op de Raad Leefmilieu van 19 december heb ik er mijn collega’s aan herinnerd dat de huidige koolstofprijs amper een stimulans biedt aan onze bedrijven om voor nieuwe technologieën te kiezen. Die prijs is veel te laag en is geen stimulans om dat te doen. Daarom vroeg ik om tijdens de lopende herziening van het ETS in bijkomende structurele maatregelen te voorzien om de koolstofprijs op korte termijn te versterken, zodat het ETS, waar destijds voor gekozen is, ook een effectief mechanisme wordt om innovatie te stimuleren en de transitie te maken naar een koolstofarme economie.
Concreet heb ik toen het voorstel gesteund om het effect van de werking van de marktstabiliteitsreserve (MSR) te versterken vanaf de inwerkingtreding, om op die manier het bestaande surplus van emissierechten op de koolstofmarkt sneller af te bouwen. Er is dus een surplus, en de prijs zakt in elkaar. Als je dat surplus sneller wegneemt, zal de prijs ook stijgen.
De versterking van de marktstabiliteitsreserve alleen is niet voldoende om de koolstofprijs te ondersteunen. Daarom zal ik er op de Raad Leefmilieu, als Belgisch standpunt, voor pleiten om een significante hoeveelheid rechten permanent te annuleren bij de start van de volgende handelsperiode – dus niet alleen wegnemen, maar ook gewoon schrappen. Concreet stellen we voor om 900 miljoen rechten uit de MSR te annuleren. Met die voorstellen behoren Vlaanderen en België binnen Europa tot de vooruitstrevende groep lidstaten die via concrete en ingrijpende maatregelen het ETS willen versterken. Het is ook afwachten wat de andere concrete maatregelen zullen zijn en of we daar ook een akkoord over zullen vinden.
Naast de versterking van het ETS zal ook het luik ‘carbon leakage’ uitgebreid aan bod komen. De Europese Commissie stelt voor om het aandeel geveilde emissierechten voor de periode 2021-2030 vast te klikken op 57 procent van het totale aanbod aan emissierechten. De Europese Commissie wil daarmee tegemoetkomen aan de beslissing van de Europese Raad van oktober 2014, die stelde dat het aandeel geveilde rechten niet mocht dalen in de periode 2021-2030. Volgens de Europese Commissie bedroeg het aandeel in de veiling 57 procent.
België gaat niet akkoord met dat voorstel van de Europese Commissie. De berekeningen van de Europese Commissie over het aandeel veiling is voor discussie vatbaar. Onze berekeningen tonen aan dat een veilingaandeel over de periode 2013-2020 van 52 procent een realistischere inschatting inhoudt van het aandeel dat over de periode 2013-2020 uiteindelijk zal worden geveild. Van de overige 43 procent van het totale aanbod aan emissierechten, die volgens het voorstel van de Europese Commissie niet zou worden geveild, zouden 400 miljoen rechten gebruikt worden voor het stimuleren van innovatie via een innovatiefonds. Daardoor zou er uiteindelijk nog 40,4 procent van het totale aanbod aan emissierechten beschikbaar blijven voor gratis toewijzing voor de industrie om het risico op ‘carbon leakage’ te beperken. De beperking van de hoeveelheid gratis toewijzing tot 40,4 procent kan leiden tot de toepassing van een algemene uniforme correctiefactor op de gratis toewijzing van alle installaties.
Een dergelijke correctiefactor moet ervoor zorgen dat het totaal van alle gratis toewijzingen past binnen de beschikbare hoeveelheid gratis emissierechten. Een dergelijke correctie ondermijnt tegelijkertijd de effectiviteit van de gratis toewijs, maar zorgt er ook voor dat het geen goede buffer of maatregel meer is tegen het risico op ‘carbon leakage’. De gratis toewijs moet vermijden dat de kosten van het EU-ETS zouden leiden tot een concurrentienadeel voor bedrijven die actief zijn op de wereldmarkt, het zogenaamde ‘carbon leakage’-risico. Door de toepassing van een correctiefactor op de gratis toewijs zouden zelfs de meest efficiënte installaties in Europa in sectoren die het meest zijn blootgesteld aan een risico op ‘carbon leakage’, onvoldoende beschermd worden.
Er zijn dus maatregelen nodig om de toepassing van deze correctiefactor te vermijden. Daarom pleiten wij ervoor om het aandeel gratis toe te wijzen emissierechten alleen toe te kennen aan bedrijven die daar echt nood aan hebben. We moeten dus selectiever zijn: wie heeft die toewijs nodig? De gratis toewijs aan sectoren die niet onderhevig zijn aan ‘carbon leakage’, moet worden afgeschaft, en de gratis toewijs moet voldoende dynamisch zijn om rekening te houden met mogelijke productiedalingen of -stijgingen.
Daarnaast moeten ook de benchmarks, die gebruikt worden voor de vaststelling van de hoeveelheid gratis toewijs, geactualiseerd worden en in lijn liggen met de technologische vooruitgang die wij vandaag kennen. Mogelijk zijn die maatregelen onvoldoende. Een verlaging van het aandeel geveilde emissierechten, en de daaraan gekoppelde verhoging van de beschikbare hoeveelheid voor gratis toewijzing, zullen de kans dat een dergelijke correctiefactor moet worden toegepast, aanzienlijk verkleinen. Daarom pleiten wij, als België, bij de onderhandelingen voor een verlaging van het veilingaandeel tot 52 procent.
Uiteraard zullen die bijkomende beschikbare rechten voor gratis toewijs alleen effectief toegewezen worden als dat noodzakelijk blijkt om de correctiefactor te vermijden. België staat ook niet alleen met dat standpunt. Ook andere lidstaten, zoals Duitsland, Italië, Griekenland en Oostenrijk, en ook het Europees Parlement zelf, zijn voorstander van de mogelijkheid om het veilingaandeel te verlagen om die correctiefactor te vermijden. De impact van de verlaging van het veilingaandeel op de Vlaamse veilinginkomsten is op dit moment nog niet volledig in te schatten. Het is duidelijk dat de veilingvolumes door dit voorstel zouden dalen. Het is bovendien niet zeker dat de bijkomende beschikbare emissierechten voor gratis toewijs ook effectief zullen worden toegewezen. Volgens bepaalde analisten kan een verlaging van het veilingaandeel zelfs leiden tot een algemene verhoging van de koolstofprijs, aangezien het totale aanbod van emissierechten op de markt mogelijk zal dalen. Tot daar een omstandig antwoord op alle vragen die zijn gesteld.
De heer Vandaele heeft het woord.
Bedankt voor uw uitvoerige antwoord, minister. We weten dat elke discussie over de indirecte ‘carbon leakage’ steevast eindigt in een welles-nietesspelletje tussen de milieubewegingen aan de ene kant en de regering aan de andere kant, maar u hebt toch omstandig toegelicht wat de beweegredenen van de Vlaamse Regering zijn. U zegt ook, en dat klopt, dat het allemaal perfect in lijn is met het Europese kader.
Ik denk dat het altijd goed is om systemen – ook dit systeem – af en toe eens tegen het licht te houden, en in dit geval zeker in een Europese context. U gaf ook aan wat er momenteel in beweging is op Europees niveau. Wij zijn in elk geval voorstander van een compensatie voor de bedrijven om te vermijden dat ze wegtrekken, een compensatie voor die extra kost die het CO2-verhaal meebrengt, maar ik denk dat niemand er voorstander van is – dat hoop ik toch – dat er inderdaad een oversubsidiëring zou zijn en dat we op die manier de zaken een beetje onheus in een richting sturen waar we niet naartoe willen. Compensatie is goed. Overcompensatie is dat niet.
U hebt het ook even gehad over de emissierechten. U zegt dat die voldoende hoog moeten zijn om een voldoende stimulans te zijn om technologische innovatie te blijven aanmoedigen. Ik denk dat u daar gelijk in hebt. Wij steunen die visie. U zegt ook dat we moeten proberen op Europees niveau een aantal rechten uit de omloop te houden. We weten dat dat gebeurt via ‘backloading’, maar misschien moeten we inderdaad nog verder gaan en die er helemaal uit halen – niet alleen even bevriezen, maar echt schrappen. Ook daar gaan wij met u akkoord.
De heer Tobback heeft het woord.
Bedankt voor het inderdaad omstandige antwoord, minister, waar ik mij voor een groot deel in kan vinden, zij het dat ik op de vraag over het Belgische standpunt rond de evolutie van de lineaire reductiefactor bij mijn weten geen antwoord heb gekregen. Wel wat betreft de annulatie van de rechten in het stabiliteitsmechanisme, maar niet over de evolutie van de lineaire reductiefactor, waarbij tussen het Europees Parlement aan de ene kant en de Commissie aan de andere kant nog wel wat meningsverschil bestaat over de evolutie van 2,2 procent naar 2,4 of 2,8 procent in de toekomst.
In ieder geval kan ik mij grotendeels aansluiten bij collega Vandaele: compensatie is goed, overcompensatie niet. Ik heb mijn vragen bij het Belgische standpunt om naar 52 procent te gaan wat betreft de veilingen, om te vermijden dat men correcties moet doen. Ik kan me veel meer vinden in de visie dat die correcties, als ze nodig zijn, moeten gebeuren door een selectievere toewijzing en dat via die selectievere toewijzing inderdaad rekening kan worden gehouden met reële uitstootcijfers van de voorbije jaren, en met een correcte toewijzing die geen oversubsidiëring en overondersteuning mogelijk zou moeten maken.
Dit is misschien een gelegenheid om ervoor te zorgen dat er wat schoonmaak kan worden gehouden, op basis van gegevens die we ondertussen allemaal kennen en situaties waarvan we weten dat er overcompensatie en oversubsidiëring is. Niemand hier zal zich tegen het standpunt verzetten dat er voor reële problemen ook een echte oplossing moet kunnen worden geboden, maar we weten allemaal dat er vandaag een aantal oplossingen worden geboden voor een aantal problemen die niet bestaan en waarbij er eigenlijk alleen maar geld wordt verdiend aan een loterij die de overheid heeft georganiseerd.
Ik zou er dus veeleer voor pleiten dat men het houdt bij die 57 procent van de rechtenveiling, en er dan voor zorgt dat er een reële, correcte, selectievere toewijzing komt voor de 40 procent die overblijft, veeleer dan dat men alles bij het oude probeert te houden.
Maar goed, ik kan mij dus in heel veel van het Belgische standpunt – en dat is tegenwoordig al heel fijn om vast te stellen – vinden. Minstens op die vlakken wens ik u dan ook succes.
De heer Danen heeft het woord.
Bedankt voor het omstandige antwoord, minister. U hebt mij op een aantal vlakken kunnen overtuigen, maar op een aantal vlakken nog niet, namelijk het belangrijke feit of het hier nu werkelijk om overcompensatie gaat, dan wel om een eerlijke en redelijke compensatie. Ik heb begrepen dat landen als Duitsland, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk ook compensatie geven voor indirecte CO2-uitstoot, maar dat de andere Europese landen dat niet doen, en dat wij daarbinnen de koploper zijn. Dus eigenlijk zijn Vlaanderen en Duitsland die landen – als ik Vlaanderen als land mag beschouwen – die het meest subsidie geven.
Ik begrijp ook wel dat we een aantal bijzonder elektro-intensieve bedrijven hebben. Daar zal alleszins een stukje van de verklaring liggen. Maar u hebt mij nog niet kunnen overtuigen van het feit dat er toch te veel subsidie wordt gegeven. Ik heb de debatten daarrond de voorbije jaren van heel nabij gevolgd, en soms ook wel gevoerd. En ik heb nog geen harde argumenten gevonden of gehoord die aangeven dat de toegekende subsidie eigenlijk een redelijke subsidie is en geen overcompensatie. Kunt u mij alsnog overtuigen, minister?
De heer Sanctorum heeft het woord.
Op mijn beurt hartelijk dank voor uw antwoord, minister. U hebt natuurlijk een redenering, die u hier uitlegt om te verantwoorden dat die bedragen worden gestort op de rekeningen van die bedrijven, maar mijn mening is althans dat de bewijslast mager is. U beroept zich bijvoorbeeld op een berekening van de Europese Commissie. Wij vallen dan in die groep, samen met Duitsland. Maar we moeten toch nog eens stilstaan bij wat we eigenlijk aan het doen zijn. We voeren een klimaatbeleid. We willen ervoor zorgen dat er zo weinig mogelijk CO2 wordt uitgestoten. We weten dat we veel meer moeten doen dan vandaag. En wat doen we? We storten geld op de rekeningen van grootverbruikers, om hen te compenseren voor bepaalde kosten. Dan verwacht ik een staalharde bewijslast. Sta mij toe, minister, om te zeggen dat u die niet kunt voorleggen. U hebt natuurlijk een technische redenering, vooral gebaseerd op vertrouwen in wat de Europese Commissie heeft aangeleverd aan rekenwijze, maar ik vind dat bijzonder beperkt.
Ten tweede, wat indirecte ‘carbon leakage’ betreft, is het ook een politieke keuze. En het is een politieke keuze die niet elk Europees land maakt, zeker als het gaat over de hoogte. De Vlaamse Regering kiest ervoor om het maximale tarief te hanteren. Dat is een politieke keuze, een politieke beslissing. We zijn hier met heel delicate zaken bezig, dus om zomaar het maximale tarief toe te kennen, terwijl onze buurlanden – althans Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk – het helemaal anders aanpakken en geen maximaal tarief hanteren... Wij en Duitsland doen dat wel, met dien verstande dat Duitsland wel een andere emissiefactor heeft. Maar goed, het is een politieke keuze.
Wat mij ook even van het hart moet, is dat het mij een beetje stoort dat er soms met cijfers gegoocheld op de publieke tribune. Ik heb het debat zondag gevolgd, collega Bothuyne. Het stoort mij mateloos dat in een klimaatdebat soms cijfers worden gehanteerd waarvan ik mij afvraag of ze moedwillig of niet moedwillig worden gewijzigd. Bijvoorbeeld: een van de klassieke argumenten om te zeggen dat het eigenlijk allemaal nog wel meevalt, de compensatie voor de indirecte ‘carbon leakage’, is de fameuze 1,2 miljard euro die Vlaanderen jaarlijks investeert voor klimaatbeleid. Dat heb ik al verschillende keren gehoord, minister. U hebt dat al gezegd in interviews. Collega Bothuyne heeft dat zondag nog eens herhaald. We weten in deze commissie waar het over gaat: dit is een berekening over acht jaar, 1,2 miljard euro over acht jaar gespreid, van 2013 tot 2020. Ik heb daar ook al vragen over gesteld, waar die cijfers exact vandaan komen. Je kunt er op zijn zachtst gezegd over discussiëren. Dat is aan alle diensten gewoon gevraagd, welke beslissingen een impact hebben op het klimaat: ‘We gaan dat allemaal in één Excel-sheet gieten.’ Wees toch een beetje voorzichtig met de cijfers die worden gebruikt.
Er wordt ook vaak verwezen naar het Klimaatfonds: het grootste deel van dat geld gaat naar intern klimaatbeleid, het is maar een fractie die naar de compensatie voor indirecte ‘carbon leakage’ gaat. Ik neem gewoon de algemene toelichting van het begrotingsjaar 2017. Voor deze legislatuur gaat het over 533 miljoen euro Vlaamse middelen. Daarvan wordt 324 miljoen euro besteed aan intern klimaatbeleid en internationale klimaatfinanciering, en 209 miljoen euro in het kader van de kosten van indirecte ‘carbon leakage’. In deze legislatuur gaat dus 40 procent naar de compensatie voor die indirecte ‘carbon leakage’, 40 procent van de schamele middelen die we hier in Vlaanderen hebben om in klimaatbeleid te investeren. Collega’s, we moeten bijzonder voorzichtig zijn met wat we met die middelen doen. Om zomaar geld te storten op de rekening van een bedrijf, verwacht ik keiharde bewijslast.
Wat de directe ‘carbon leakage’ betreft, minister, en de hele discussie over de hervorming van emissiehandelsystemen, ben ik natuurlijk blij met de progressieve elementen die u aanhaalt, als het gaat over een pleidooi voor het versterken van de CO2-prijs, surplus wegwerken, zelfs de schrapping van 900 miljoen ton waarvoor u blijkbaar pleit. Dat is natuurlijk heel goed, maar ik volg u uiteraard niet, zoals u wel verwacht, in uw redenering om van de 57 procent veilbaar te zakken naar 52 procent. Ook daar is er volgens mij iets mis met de bewijslast, minister. U gaat er opnieuw van uit dat de bedrijven massaal gaan verdwijnen, als we niets doen en bij die 57 procent blijven. En dus gaan we naar 52 procent.
Als ik u vraag wat de impact is op de inkomsten om aan Vlaams klimaatbeleid te doen, weet u dat niet, kunt u dat niet inschatten. Ik verwacht eigenlijk een omgekeerde redenering. Ik verwacht dat u als klimaatminister voldoende middelen wilt verkrijgen en dat u dan kijkt, als de veilbare emissierechten en de kosten ook voor bedrijven te hoog worden, dat we natuurlijk niet mogen toestaan dat ze massaal vertrekken. Dan verwacht ik dat u die redenering maakt. Maar u doet het omgekeerd. U zegt: de bedrijven zouden wel eens allemaal kunnen vertrekken, we gaan het zo laag mogelijk plaatsen en finaal zullen we dan wel zien wat de impact is op onze inkomsten om aan klimaatbeleid te doen. Ik denk dus dat u als klimaatminister de omgekeerde redenering moet maken.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Collega’s, ik voel mij uiteraard aangesproken door wat collega Sanctorum zei. Ik ben heel blij dat hij zondag naar ‘De Zevende Dag’ heeft gekeken. Dat is altijd heel interessant. Zeker de bijdrage over Freddy Maertens was bijzonder relevant.
Wat het klimaatbeleid betreft: u hebt het over keiharde bewijslast, collega Sanctorum, maar ik heb geen keiharde bewijslast gevonden, gelezen of gehoord, noch van u, noch van anderen, dat we hier een fundamenteel probleem hebben met de manier waarop we de indirecte ‘carbon leakage’ hebben georganiseerd in Vlaanderen. Integendeel, ik denk dat het omstandige antwoord van de minister duidelijk heeft gemaakt dat hier niet over één nacht ijs is gegaan, niet alleen door de huidige, maar ook door de vorige Vlaamse Regering, en dat die compensatie niet alleen gestoeld is op heel objectieve maatstaven, maar ook de goedkeuring wegdraagt van de Europese Commissie. En ik denk dat we het er allemaal over eens kunnen zijn dat de Europese Commissie nu niet direct gul is als het over staatssteun aan bedrijven gaat, integendeel. En dat is maar een goede zaak ook.
U hebt het dan over de middelen die naar het klimaatbeleid gaan. U weet ook dat, als u de middelen die uit het Klimaatfonds komen, als enige gaat hanteren om te bepalen hoeveel geld er naar klimaatbeleid gaat in Vlaanderen, u keihard de mist ingaat en de waarheid keihard geweld aandoet. We hebben hier allemaal samen de klimaatresolutie goedgekeurd. Als u daarin kijkt waar het over klimaatbeleid gaat, en u ziet dan de middelen die deze Vlaamse Regering daartegenover stelt, de middelen inzake groene energie, hernieuwbare energie, energiebesparing, alternatieve mobiliteit, innovatie, onderzoek, ontwikkeling en zo verder, dan weet u dat het inderdaad zo is dat de middelen die Vlaanderen besteedt aan indirecte ‘carbon leakage’, effectief een heel kleine fractie zijn van de middelen die wij in Vlaanderen aan klimaatbeleid gaan spenderen. Vorig jaar is daar 30 miljoen euro uitbetaald, denk ik. En zoals gezegd, gaat het hier om een systeem dat op basis van toch heel duidelijke criteria is vormgegeven, waarbij het enige wat we eventueel in vraag kunnen stellen, is of niet een aantal elektriciteitsproducenten een aantal overwinsten boeken, maar niet de industrie die hierin geviseerd wordt door u en een aantal anderen.
Dat neemt niet weg dat er nog heel wat zaken te doen zijn. We zijn blij met wat vorige week in het Europees Parlement is goedgekeurd. Dat is een stap vooruit als het over ETS gaat. Ook de oproep om tot een harmonisering inzake indirecte ‘carbon leakage’ op Europees niveau te komen, is bijzonder relevant. En wat het Europees Parlement ook naar voren heeft geschoven en heeft gevraagd aan de Europese Commissie, is om een onderzoek op te starten met betrekking tot de haalbaarheid van de invoering van een CO2-taks, en dat is net wat wij hier in het Vlaams Parlement met de klimaatresolutie ook hebben gevraagd. Ik stel dus vast dat we zowel op Europees als op Vlaams niveau in dezelfde goede richting aan het evolueren zijn. Ik hoop dan ook dat we dat debat op een correcte manier, op basis van correcte gegevens kunnen voortzetten, collega’s.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik wil graag bijkomend reageren, want zo’n sfeertje creëren alsof we zomaar geld uitdelen, zonder enige controle, zonder dat we daarover nadenken – dat is hier letterlijk gezegd. Ik wil toch benadrukken dat ik daarnet omstandig heb uitgelegd dat dit niet zomaar geld uitdelen is, dat dit gebaseerd is op wat Europees is uitgetekend, dat dit ook is goedgekeurd door Europa, wat wij hier in Vlaanderen toepassen. Het klopt dus niet dat wij zomaar geld uitdelen en dat daar geen controle op is en dat dat zomaar cadeautjes zijn. Ik wil dat ten stelligste tegenspreken.
Het is natuurlijk ook logisch, collega’s, dat niet elke Europese lidstaat dat systeem toepast. Niet elke Europese lidstaat heeft dezelfde energie-intensieve industrie als wij. Het is toch logisch dat je, op basis van wat wij hier historisch hebben opgebouwd en de werkgelegenheid die daarmee gepaard gaat, een ander systeem hebt dan een land dat dat soort energie-intensieve bedrijven helemaal niet kent.
Wat hebben wij gedaan? Wij hebben ons geënt op het Duitse systeem, precies omdat dat onze grootste concurrent is. Dat is ook de reden waarom Europa die regio’s heeft aangeduid. En daarom heeft de vorige Vlaamse Regering het systeem volledig conform het Duitse systeem, op die manier uitgewerkt.
Mijnheer Tobback, wat de discussie over de lineaire correctiefactor betreft, zien we dat de evolutie strijdig is met de conclusies van de raad van oktober 2014. De aanscherping van 2,2 naar 2,8 procent is dus een standpunt dat ik niet kan ondersteunen.
Mijnheer Sanctorum, er zit een tegenstrijdigheid in wat u zegt. U zegt dat we de schaarse middelen nodig hebben om een klimaatbeleid te voeren. Wanneer men schaarste creëert op de markt, stijgt natuurlijk de prijs. Hoe meer men gaat veilen, hoe lager de prijs. De redenering om van 57 naar 52 procent te gaan kan perfect worden verklaard door het feit dat we vinden dat die prijs inderdaad moet stijgen en dat we aanmoedigen om verder te investeren. Dat is de redenering die wij opbouwen, en om die reden nemen wij dat standpunt in in de raad.
Er is ook gesproken over het al dan niet goochelen met cijfers. Een aantal collega’s hebben daarnet terecht gezegd dat het hier gaat over een verhaal dat men niet in slogans of oneliners kan vatten. Daar zit een hele redenering achter die redelijk complex is. Het is jammer dat op basis daarvan bepaalde campagnes worden gevoerd en oneliners worden gebruikt die het volledige systeem in een bijzonder nadelig daglicht stellen terwijl daar eigenlijk niets fout mee is. Het gaat hier om een soort van verdachtmaking dat er extra cadeautjes en geld worden uitgedeeld. Dit is een debat dat op die manier niet ernstig wordt gevoerd en het is bijzonder moeilijk om tegen die slogans die op de emoties spelen, met een uitleg van acht pagina’s in te gaan. Ik kan alleen maar vaststellen en betreuren dat men blijkbaar kiest, aan de hand van oneliners, te doen alsof er zaken gebeuren die niet kunnen. Dit gebeurt in alle transparantie, dit is aangemeld, dit is in het parlement besproken en dit is goedgekeurd door de vorige regering en bevestigd door de huidige.
En uiteraard moet het systeem worden aangepast, we zullen ook pleiten voor meer harmonisatie en voor een aanpassing op basis van de benchmark. Maar doen uitschijnen alsof hier iets gebeurt dat niet door de beugel kan en dat in achterkamertjes is bedisseld … Ik ben het zo moe om daar telkens tegen te moeten opboksen, want daar is helemaal niets van aan. Alles is bijzonder transparant en gebeurt op een heel correcte manier.
De heer Vandaele heeft het woord.
Mijnheer Sanctorum, dat het aandeel uit het Klimaatfonds – als we het enkel over de ETS-inkomsten hebben en niet over wat er daarnaast, mijnheer Bothuyne, nog wordt geïnvesteerd in klimaatmaatregelen, dat naar indirecte carbon leakage gaat – groot is, dat weten we. U stelt het voor alsof dat een geheim is dat u net hebt ontrafeld. Ik denk niet dat dat zo is. Ik denk dat we dat eigenlijk allemaal wel weten. En ik ben het helemaal met u eens dat daar omzichtig mee moet worden omgesprongen. Nogmaals, wij gaan akkoord met compensaties wanneer dat de werkgelegenheid hier houdt en bedrijven ertoe blijft aanzetten om milieusparende investeringen te doen, niet alleen CO2-reductie maar ook op andere terreinen. In dat geval kunnen wij daarmee leven. Wanneer het natuurlijk gaat over overcompensatie, dan is dat niet goed. Vandaar, minister, het belang om goede rekeningen te maken. Hoe meer informatie u kunt oplijsten, hoe meer u de mensen die de cijfers anders interpreteren – zoals de milieubeweging –, inzicht kunt geven in de complexiteit van dit verhaal.
De heer Tobback heeft het woord.
Mijnheer Vandaele, het feit dat we het allemaal weten, wil natuurlijk niet zeggen dat we het allemaal zo moeten houden. Een herziening is een gelegenheid om een situatie die is scheefgegroeid of die vanuit een onvolkomen kennis of begin is vertrokken, recht te zetten in de loop van het proces. Dit is een gelegenheid daartoe. Ik wil u dan ook nogmaals oproepen, minister, om ervoor te zorgen dat het systeem correcter en transparanter wordt, en dat de garantie bestaat voor iedereen dat de toegekende rechten en de opbrengsten van die veiling allemaal dienen, samen met een transparant systeem, voor een beleid dat klimaatverandering tegengaat en dat ons zelfs toelaat om een aantal opportuniteiten van dat beleid aan te grijpen, en daar geld in te stoppen in plaats van in het behoud van wat we liever niet hebben. En dat is voor een stuk toch nog altijd wat we vandaag doen. Laten we daar voluit op inzetten. Ik ben blij met een aantal openingen die u maakt, minister. Ik hoop dat die op Europees niveau kunnen worden gehaald, maar er is nog een lange weg te gaan, mijnheer Vandaele, voor alles waarvan we weten dat het fout is, kan worden rechtgetrokken. Een beetje enthousiasme daarin zou geen kwaad kunnen.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, ik denk dat niemand de techniciteit van uw redenering betwist. Ik denk dat die klopt en dat wil ik ook beamen. Maar natuurlijk zitten daar ook een aantal ideologische of beleidskeuzes in, en volgens mij gaat de discussie daarover. Met andere woorden, wordt er te veel gecompenseerd of is er een redelijke compensatie? Dat is waar het om het gaat, en het is goed dat we daar in dit parlement over van gedachten kunnen wisselen en van mening kunnen verschillen.
Een van de hamvragen is natuurlijk de berekening van de kosten. Wat die CO2-emissiefactor betreft, wordt uitgegaan van 0,76 ton per megawattuur terwijl er in België iets meer dan 0,20 wordt gehanteerd. De vraag is of die compensatie correct is of dat er te veel wordt gecompenseerd, en of er een reden is waarom er te veel moet worden gecompenseerd. Ik heb die reden nog niet gehoord, maar ik stel voor dat we het debat nog eens in al zijn techniciteit voeren wanneer Europa daarin nieuwe stappen heeft gezet. Het is belangrijk dat iedereen het gevoel krijgt dat er op een redelijke, transparante manier over wordt gediscussieerd zonder dat er iets wordt weggemoffeld. Ik zeg niet dat dat gebeurt, maar dat er soms door de techniciteit van het debat met cijfers wordt gegoocheld, ook of zeker ook aan de andere kant waar net ook de heer Sanctorum naar verwees. En dat ben ik eerlijk gezegd ook wel een beetje beu.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, ik veronderstel dat uw uithaal vooral gericht is aan de milieubeweging. Om eerlijk te zijn. Ik heb daar vooral veel technische uitleg gezien en gehoord. Ik denk niet dat er veel sprake is van oneliners, maar wel van grote bezorgdheid. Wij zijn inderdaad bezorgd over de hoeveelheid geld die naar die industrie gaat als compensatie. Dat mag toch nog wel.
Ik vond het een beetje een vreemde uitleg toen u het had over de werkelijke energiekost en de indirecte carbon leakage, en over het feit dat dit ook te maken heeft met de concurrentiepositie ten aanzien van Duitsland. Wanneer Duitsland veel compenseert, moeten wij ook veel compenseren. Misschien mis ik iets, maar daar gaat het toch niet over. Het gaat toch niet over de concurrentiepositie ten aanzien van Duitsland, het gaat erover dat bedrijven uit Europa zouden wegtrekken. Vandaar de bezorgdheid dat de werkelijke kost moet worden gecompenseerd. Het gaat toch niet over een concurrentievoordeel of -nadeel ten aanzien van Duitsland. Ik vind dat een vreemde redenering om die compensatie te verantwoorden.
Wanneer het tot slot gaat over de cijfers, mijnheer Bothuyne, wil ik gerust alle cijfers op tafel gooien en oplijsten. We hebben het Klimaatfonds, waar echt klimaatbeleid mee wordt gefinancierd en waarmee een compensatie wordt gefinancierd ten aanzien van de industrie. Er wordt heel veel beleid gevoerd over klimaat. Dat kost geld, laat ons de andere voordelen en compensaties voor de industrie ook eens op tafel leggen en de vergelijking maken, bijvoorbeeld de accijnskortingen naar aanleiding van de energiebeleidsovereenkomsten. Dat gaat ook over miljarden euro’s. Laat ons dat allemaal in Excel-sheets stoppen en naast elkaar leggen. Ik denk dat we verbaasd zouden zijn hoeveel procent in totaal naar compensatie gaat in plaats van naar echt beleid.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.