Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over de adviesnota verhandelbare ontwikkelingsrechten
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, verhandelbare bouwrechten is een van de paradepaardjes, een van de meest innovatieve maatregelen die in het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zitten. Minister, ik heb ondertussen een alternatieve naam gelezen voor ‘betonstop’, en dat is ‘ruimterijk Vlaanderen’. Het is aan u om te oordelen of dat leuk is.
In 2015 startte Ruimte Vlaanderen een onderzoek in samenwerking met een multidisciplinaire expertengroep rond die verhandelbare bouwrechten. Mevrouw Peeters heeft daar sterk parlementair werk rond verricht, vragen en opvolgingsvragen gesteld enzovoort. In het actuadebat over het BRV zei u dat dat systeem zal worden uitgetest via een proefproject in Vlaams-Brabant.
De adviesnota mét bijlagen werd op 19 januari gepubliceerd op de website van Ruimte Vlaanderen. Als belangrijkste conclusies lees ik alvast dat er geen consensus is of de invoering van een VOR-systeem (verhandelbare ontwikkelingsrechten) haalbaar en nuttig is in Vlaanderen, dat er verschillende voor- en nadelen zijn aan een VOR-systeem, dat men het systeem sowieso veel ruimer moet bekijken dan louter vanuit een instrumentele focus. Het is een enerzijds-anderzijdsverhaal dat men zo uit een bepaalde partij haar verkiezingsbrochure zou kunnen halen.
Wat zijn de verschillende voor- en nadelen hiervan? Meent u dat zo’n systeem onder een of andere vorm mogelijk is in Vlaanderen, of is dit idee definitief begraven? Hoe staat u tegenover de scepsis van de experten voor zo’n breed systeem? Op welke manier zullen de ruimtelijke ambities van het BRV haalbaar zijn zonder systeem van verhandelbare ontwikkelingsrechten? Stel dat het niet mogelijk is, hoe gaan we dan dat gat invullen? Welke stappen plant u verder in de implementatie van zo’n systeem? Hoe gaat u er zelf mee door?
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Afgelopen week konden we de adviesnota verhandelbare ontwikkelingsrechten lezen op de website van Ruimte Vlaanderen. In die studie is opgenomen dat de verhandelbare ontwikkelingsrechten moeten worden beschouwd als een sturingssysteem dat zorgt voor een herverdeling tussen meer en minder ontwikkelbare gebieden volgens een gedragen ruimtelijke beleidsvisie. Dat is mee opgenomen in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Bij de aanvang van deze legislatuur stond in de beleidsnota te lezen dat men een onderzoek zou doen naar de mogelijkheid van de VOR als een mogelijk instrument om te komen tot het uitvoeren van de principes van het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
We hebben die studie kunnen lezen. Die was vooral gefocust op het luik wonen en het woonaanbod. We konden dat ook al lezen in de studie van de KU Leuven van 2013, en ook in de nota van de expertengroep uit 2016, en nu ook in deze definitieve adviesnota. We zien dat er heel wat bedenkingen en vragen zijn bij het verhaal van de VOR, die op dit ogenblik in de Verenigde Staten, in Nederland en Duitsland gekend zijn. Er wordt gezegd dat het beter wordt gebruikt op het lokale niveau, anderen zeggen dat het beter te gebruiken is voor een soort regio, maar op pagina 15 staat dat er geen consensus is bij de experts over een definitie van een regio. In de nota staat ook duidelijk dat het hele verhaal maar mogelijk zou zijn als er schaarste is, zeker als het om wonen gaat. Maar men geeft onmiddellijk aan dat er geen schaarste is.
De heer Ronse zegt dat er een nieuwe naam is voor de betonstop, zoals hij het noemt. Op pagina 17 van de nota lees ik toch dat men voor de sending sites wel degelijk denkt aan een bouwverbod, wil men het hele instrument van de VOR verder uitwerken.
Er wordt ook een alternatief omschreven, enerzijds via de RUP’s en anderzijds via compensaties, en uiteraard ook via het instrument dat we al kennen, de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil zoals vermeld in het decreet Landinrichting. Daarvan weten we dat het veeleer gaat over een lokale ontwikkeling, over het ruilen van gronden om te komen tot een optimale situatie.
Minister, hoe moet het nu verder met die studie? Wat is uw visie op deze adviesnota en de voorgelegde scenario’s? Wat is de timing van het verdere traject? Hoe wilt u deze scenario’s in de praktijk uitwerken? Bent u ook van oordeel dat dit geen eenvoudige oefening mag worden om slecht gelegen gronden te gelde te maken? Wat denkt u van de mogelijkheid om herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil te koppelen aan RUP’s, met andere woorden, het instrument dat in het Landinrichtingsdecreet is opgenomen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijn diensten hebben inderdaad een heel uitgebreide adviesnota opgemaakt. Het is een genuanceerde nota die een volledige afweging maakt en een goede weergave biedt van de verschillende standpunten en inzichten. De scenario’s sluiten elkaar niet uit. De adviesnota suggereert vooral dat er een instrumentenmix moet worden uitgewerkt om de doelstelling te bereiken. Veel van die instrumenten bestaan al: de planschaderegeling, de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil.
In het Instrumentendecreet dat eraan komt, kan aan de bestaande instrumenten de regionale toepassing van een systeem van VOR worden toegevoegd. Uit het onderzoek bleek dat een regionale toepassing de meest realistische toepassing in Vlaanderen zou zijn. Wat de timing betreft van het Instrumentendecreet: de tekst is klaar en zal binnen heel korte termijn ter politieke bespreking worden voorgelegd.
Een heel belangrijk voordeel van een VOR-systeem is dat het kan worden ingezet om een ruimtelijk beleid te voeren, met daarin een plaats voor financiële vergoedingen. Het systeem laat immers toe om meerwaarden van winstgevende ruimtelijke ontwikkelingen op de ene locatie te capteren en in te zetten als vergoeding voor het opleggen van een bouwverbod op een andere locatie. Ten opzichte van een planbaten-planschadesysteem, is binnen een zuiver VOR-systeem het voordeel dat niet alles via de overheid moet worden geregeld, maar dat ook private partners er een belangrijke rol in kunnen spelen.
Binnen de Vlaamse context zorgen juridische randvoorwaarden, waaronder de vereisten van billijke vergoeding en gelijkheidsbeginsel, echter voor een sterke beperking van de vrijheidsgraden van een VOR-systeem. De grote hoeveelheid vast te leggen parameters die de onzekerheden van een marktsysteem met zich meebrengen, maakt het moeilijk om een gegarandeerd wenselijk ruimtelijk resultaat te verkrijgen.
Hoewel het VOR-principe erg eenvoudig lijkt, blijkt uit het onderzoek dat het toch erg complex is en voor de overheid een erg intensief instrument is, maar dat het ook wel kan en dat het opvolging en bijsturing vraagt.
Er moet bijvoorbeeld per gebied worden bepaald hoeveel ontwikkelingsrechten worden toegekend aan zendende locaties en hoeveel aan ontvangende locaties. Overdrachten moet ook telkens worden geregistreerd.
Collega Peeters, u vermeldt dat een project zoals Regionet zich niet op de juiste schaal zou bevinden. Dat stond zo in uw vraag. Ik denk dat dit een misvatting is. Het schaalniveau van het Regionet-project is net wel haalbaar en is ook het juiste regionale schaalniveau. Het zijn lokale toepassingen die niet realistisch zijn omdat er geen markt kan ontstaan. Wel correct is dat zelfs bij regionale projecten de noodzaak kan bestaan om eerst een stuk van het aanbod te schrappen bijvoorbeeld, met toepassing van planschaderegeling om schaarste te creëren en een evenwicht te bereiken tussen vraag en aanbod. Daarom is het ook goed om een aantal proefprojecten uit te zetten.
De conclusie is dus dat het haalbaar is op regionale schaal, regionaal in de zin van verschillende gemeenten. Deze schaal laat toe dat er voldoende vrije keuze is tussen zendende en ontvangende locaties maar houdt ook rekening met de aanbeveling dat er geografische nabijheid moet zijn. De nabijheid is belangrijk in functie van het creëren van voldoende gedragenheid. Dat hoef ik u niet uit te leggen. Om deze reden wordt ook verder gewerkt rond de regionale schaal. In het voorontwerp van Instrumentendecreet zal ook zo'n systeem worden uitgewerkt. Zoals gezegd, moet dit politiek nog worden doorgepraat, maar het is een ieder geval het voorstel zoals het op tafel zal komen.
Het is vandaag nog geen optie om de uitleggingsfilosofie die in de gewestplannen vervat zit, te blijven toepassen. Alle bestuursniveaus zullen daarvoor samen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Die keuze is ook gemaakt in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Collega Ronse vraagt naar de levensvatbaarheid. Ik heb daarnet al verwezen naar de regionale toepassing. Deze maakt ook onmiddellijk duidelijk dat een generiek VOR-systeem voor het hele Vlaamse Gewest moeilijk is. Dat blijkt ook uit de verschillende adviezen.
De haalbaarheid van de ruimtelijke ambities uit het BRV is niet afhankelijk van het instellen alleen van een VOR-systeem. Dat is zeker niet zo. Het is een van de instrumenten die kunnen worden uitgezet, maar er zijn er nog tal van andere. We denken dan natuurlijk aan planschade, planbaten, stedenbouwkundige lasten enzovoort.
Als er met een herverkaveling uit kracht van wet een planologische ruil gepaard gaat, is die herverkaveling sowieso gekoppeld aan een RUP. Dat staat met zoveel woorden in het decreet Landinrichting. Het is ook logisch dat als je bestemmingen wijzigt, dit met een ruimtelijk uitvoeringsplan en dus ook met de bijhorende adviesrondes en inspraakmomenten gebeurt.
Ook de regionale toepassing van het systeem van verhandeling van ontwikkelingsrechten kan gepaard gaan met de opmaak van een of meer uitvoeringsplannen. De adviesnota vermeldt een scenario waarbij de inzet van RUP’s geen noodzaak lijkt, en dat is een systeem waarbij eigenaars eigenlijk vrijwillig afstand doen van de ontwikkelingsrechten. Dat zou dan worden vastgelegd door het vestigen van een conventionele erfdienstbaarheid van openbaar nut.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik heb een gevoel van opluchting. Opluchting omdat, ondanks dit advies, het hele concept niet wordt begraven, integendeel. Als ik u goed begrijp, wilt u voortgaan met het concept dat op zijn minst op financieel vlak bijzonder wezenlijk is voor de hele uitvoering van de ambitieuze plannen inzake open ruimte.
Ik denk dat we het toch een beetje pragmatisch kunnen bekijken. Waarom niet met een aantal grote bouwpromotoren die veel ruimte hebben, in bijvoorbeeld woonuitbreidingsgebieden, rond de tafel gaan zitten en hun vragen of ze opportuniteiten zien in de context van verhandelbare bouwrechten? Dat kan een interessante denkpiste zijn. Misschien hebt u het gezegd en heb ik het niet gehoord, maar hoe gaat het met het proefproject in Vlaams-Brabant? Ik kijk uit naar de bevindingen en naar het Instrumentendecreet. Wordt dit mee ingepast of wachten we af?
U hebt het gehad over de herwerking van de link planbaten-planschade. In het gegeven van verhandelbare bouwrechten interesseert het mij vooral dat het voor een deel marktwerking zal zijn. Hoe kunnen vrager en aanbieder elkaar vinden? Wie bepaalt de waarde van wat wordt ingebracht? Dat lijken mij vrij cruciale zaken. Ik ben erg benieuwd hoe dit zal worden uitgewerkt. Het is zeer belangrijk. We hebben ambitieuze plannen gemaakt. We moeten ze nu ook uitvoeren. We mogen ons niet te veel laten vertragen door studies, en studies, en studies.
Voorzitter, ik zou hierover graag een gedachtewisseling houden met een aantal stakeholders om na te gaan wat de obstakels zijn.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, en zeker voor de aankondiging dat het Instrumentendecreet zo goed als klaar is, en dat u, als ik het goed heb begrepen, een gedeelte over verhandelbare ontwikkelingsrechten zult opnemen, maar dan op regionaal niveau.
Op pagina 36 van de studie staat dat men op Vlaams niveau de doelstellingen beter op een andere manier lijkt te kunnen realiseren. Men zegt dat de VOR geen afdoend alternatief zijn voor planschade, planbaten enzovoort.
Er wordt gezegd dat het haalbaar zou zijn op regionaal niveau en dat het systeem zeker op lokaal niveau een meerwaarde kan bieden. U zegt het eerder te willen bekijken op regionale schaal. Ik wil dan toch verwijzen naar pagina 15 van de studie, waar gesteld wordt dat er geen consensus is over hoe de regio concreet moet worden omschreven. Hebt u op dat vlak al een oplossing in het kader van het ontwerp van Instrumentendecreet dat voorligt. Zoals de heer Ronse zei, wordt er gekeken naar het voorstel van Regionet Leuven, terwijl de adviesgroep nu zegt dat er mogelijk andere vormen zijn.
In de commissie van midden 2016 hadden we het ook over de VOR. Toen was er een proefproject lopende in de gemeente Geraardsbergen. Het was de bedoeling om dit te doen voor een bepaalde site, maar dat is uiteindelijk terug naar af gegaan. Er zou dan voor andere gronden een nieuw proefproject worden uitgewerkt. Is daar al meer over geweten?
Zeggen dat op bepaalde gebieden niet meer kan worden gebouwd of dat het minder interessant is, kan volgens de studie alleen maar als er sprake is van schaarste. Die is er op dit ogenblik niet. Daarnaast moet er ook in financiële vergoedingen worden voorzien. In de studie is er ook sprake van een soort verhandelbareontwikkelingsrechtenbank of een VOR-bank. Bent u van plan om zoiets op te starten? Of laat u het puur over aan de privésector om dit verder te ontwikkelen? De vraag is dan hoe bepaald zal worden dat een gebied niet meer ontwikkelbaar of tijdelijk niet ontwikkelbaar is? Hoe zal dit worden omgezet in financiële vergoedingen?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Ik wil toch enige nuance aanbrengen. Ik heb vooral gelezen dat er geen gedragen standpunt is gekomen vanuit de adviesgroep. Het enkel negatief lezen, zou ik echter zeker en vast niet doen, gelet ook op het feit dat de expertadviezen die zijn toegevoegd, een stuk positiever zijn dan de nota zelf. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het advies van Regionet, dat stelt wat het alternatief is als we dit niet doen. We moeten vooral daaraan denken. Deze beslissing nemen, is niet eenvoudig. We moeten er nu vooral de schouders onder zetten om instrumenten als deze alle kansen te geven. Het is nog maar enkele weken geleden dat we kamerbreed hebben gezegd hoe belangrijk het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is. De instrumenten die nodig zijn voor de realisatie daarvan, moeten we alle kansen geven.
Minister Schauvliege heeft het woord.
De proefprojecten laten we verderlopen omdat het net goed is om te kijken hoe het loopt in de praktijk. Inzake Geraardsbergen zal ik de laatste stand van zaken opvragen. Het was een quickwin die we hebben uitgerold op basis van het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Het was een soort ruil: een minder goed gelegen locatie wilden we wisselen voor een betere. De stad zat daar inderdaad tussen. Ik zal u die stand van zaken bezorgen.
Ik heb een voorstel geformuleerd dat binnenkort politiek zal worden besproken. Ik zal de voorstellen nu nog niet overlopen. Dat zou niet eerlijk zijn tegenover de Vlaamse Regering die daarover nog moet beslissen. We kunnen wel een systeem uitwerken, maar daarnaast willen we niets liever dan dat er op het terrein initiatieven ontstaan bij private en publieke spelers, zoals huisvestingsmaatschappijen, ontwikkelaars, gemeentebesturen, privé-eigenaars. Dat is de beste manier om het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in de praktijk te laten leven. Dit wordt ook goed overlegd met alle actoren die betrokken zijn. Ik ben het ermee eens dat die partners zijn.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik heb ook de nota van de expertengroep van maart 2016 bij. Die was niet zo heel positief. Uit deze nota blijkt dat er niet echt een consensus is, maar onze fractie wil het systeem alleszins nog alle kansen geven. We willen meedenken over een positief instrument dat kan bijdragen aan de juridische instrumenten die we nodig hebben.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.