Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, de Vlaamse overheid en haar agentschappen beschikken over een pak terreinen en gebouwen die mogelijkheden bieden voor zon en wind. Elk agentschap bekijkt dan welk businessmodel of rekenmethodiek ze kan hanteren om daar vergoedingen voor te vragen, zeker als het over wind gaat. Zo zien we dat bijvoorbeeld nv De Scheepvaart voor het ter beschikking stellen van haar terreinen voor windmolens overal dezelfde vergoedingen vraagt, terwijl we weten dat het niet overal even hard waait. De tarieven zijn vastgelegd op 25.000 euro voor windmolens die minder dan 3 megawatt produceren en 30.000 euro voor windmolens die meer dan 3 megawatt produceren. Voor wiekoverslag wordt respectievelijk 5000 en 6000 euro per windmolen gevraagd, volgens de index van juni 2007.
Als we kijken naar de berekening van de onrendabele top, opgesteld door het Vlaams Energieagentschap (VEA), waar met alle factoren rekening wordt gehouden en met de verschillende stakeholders wordt gediscussieerd, zien we dat we daar met een berekening zitten van 5000 euro aan vergoedingen voor het plaatsen van een windturbine. Er is dus een discrepantie tussen wat berekend is in de onrendabele top enerzijds en de kostprijs die onze eigen agentschappen soms vragen aan windmolenexploitanten anderzijds. De windmolenexploitanten betalen dan toch de prijs die bijvoorbeeld nv De Scheepvaart oplegt. We zitten hier dus met een discrepantie.
Minister, van welke verschillende berekeningsmethoden voor vergoedingen voor het plaatsen van hernieuwbare energie op publieke gronden bent u op de hoogte? Hoe staat u tegenover die verschillende manieren van aanpak? Wat is volgens u de beste manier om meer uniformiteit en transparantie te brengen in de manier waarop de Vlaamse overheid en al haar afdelingen vergoedingen vragen om hun gronden en gebouwen te laten gebruiken voor hernieuwbare energie?
Minister Tommelein heeft het woord.
Bij het recht van opstal zijn twee partijen betrokken: de opstalgever en de opstalhouder. De opstalhouder heeft het recht vervolgens op een grond of dak van een gebouw waarvan de opstalgever eigenaar is, de installatie te bouwen. De regels van deze wet zijn hoofdzakelijk van aanvullend recht. De partijen zijn dus vrij om andere afspraken te maken. De vergoeding die de ene partij vraagt en de andere partij bereid is te betalen, is dus een onderlinge, vrije overeenkomst en onderhevig aan de marktwerking.
De vergoeding voor het recht van opstal waarmee rekening is gehouden in het onrendabeletopmodel voor het ondersteunen van windenergie, heeft twee doelen. Enerzijds houden we in de steunberekening rekening met alle kosten en baten bij een generiek project opdat een vooropgesteld rendement op de investering kan worden gehaald. Opstalrechten zijn een onderdeel van de in rekening gebrachte kosten.
Maar anderzijds beoogt de opgenomen kost van maximaal 5000 euro per turbine dat die opstalkosten billijk blijven. Als steunverlenende overheid bepaalden we daarom dit maximumbedrag.
Het algemeen doel van zowel mijn plan Windkracht 2020 als mijn Zonneplan is niet alleen nog sterker in te zetten op deze technologieën, maar ook om dit samen te doen, waarbij eenieder zijn verantwoordelijkheid neemt. Dan wil dan ook zeggen dat de Vlaamse overheid hierin een voorbeeldrol te spelen heeft en voor gronden en gebouwen onder haar bevoegdheid duidelijk, transparant en zo uniform mogelijk aangeeft hoe ze omgaat met het recht van opstal aan derden. Billijkheid, maar tevens het specifieke karakter van de locatie, spelen hierbij ook een rol.
Ik zal dan ook met mijn collega-minister Weyts wat betreft gronden en gebouwen die onder zijn bevoegdheid van Mobiliteit en Openbare Werken vallen, maar ook met minister Homans wat betreft de overheidsgebouwen, en minister Schauvliege wat betreft gronden en gebouwen die vallen onder Omgeving, overleggen hoe we als Vlaamse overheid in dezen tot een transparante, eenduidige en billijke bepaling van de vergoeding van opstalrechten kunnen komen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, dat lijkt mij inderdaad een goed initiatief. Als er maar 5000 euro wordt uitgetrokken in de onrendabeletopberekening, maar men kan toch nog altijd 25.000 à 30.000 euro bieden per megawatt, kun je ook de bedenking maken dat dat betekent dat er nog voldoende rentabiliteit op die projecten zit. De windmolenexploitanten kunnen het blijkbaar nog bieden, want anders zouden ze maar 5000 euro willen betalen. Met andere woorden, je kunt daarover veel discussie voeren.
U hebt gelijk: het is een spel van vraag en aanbod tussen opstalhouder en opstalgever. Als we dan toch de potentialiteit kennen, bijvoorbeeld voor windenergie, op de terreinen van de overheid, zou je ook kunnen zeggen: ‘We gaan het tenderen.’ Dat past dan misschien in uw verhaal van Windkracht 2020. Als je het gaat tenderen, kan diegene die het meeste wil bieden, dat doen, ondanks het feit dat de onrendabele top op 5000 euro zit.
Hoe staat u tegenover dat aspect van het te laten tenderen in plaats van te werken met een vaste prijs die soms wat onlogisch in elkaar zit?
Minister, wenst u bijkomend te reageren? (Minister Bart Tommelein schudt ontkennend het hoofd)
De vraag om uitleg is afgehandeld.