Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister, ik heb deze vraag om uitleg gesteld aan u en aan minister Muyters omdat als het gaat over de vergroening van de economie er een milieuluik is, maar het ook gaat over hoe we onze economie organiseren.
Het is verre van populistisch want volledig gebaseerd op de monitor die Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) op maandag 5 december heeft voorgesteld, onder de noemer: Hoe groen is de Vlaamse economie? Daaruit bleek dat er dringend een tand moest worden bijgestoken. Op het vlak van energie- en materiaalproductiviteit scoort Vlaanderen slecht in vergelijking met andere landen. In tegenstelling tot wat we soms horen, doet Vlaanderen het helemaal niet zo goed op het vlak van energie-efficiëntie en circulaire economie. De indicatoren 1.4 en 1.12 staan hier opgesomd.
Verder bleek ook dat de bedrijven te weinig investeren in milieu en dat op het vlak van milieufiscaliteit en groene patenten – wat opvallend is – we eveneens slecht scoren in vergelijking met andere landen. Die groene patenten zijn opvallend omdat we op patenten in het algemeen niet slecht scoren, maar op de groene wel.
Het algemeen besluit is dat de milieukwaliteit in Vlaanderen verbetert, maar dat de vergroening van de Vlaamse economie toch erg traag gaat en dat we in vergelijking met een aantal geselecteerde landen vrij slecht scoren. Daar zijn redenen voor: Vlaanderen is dichtbevolkt en heeft nu eenmaal een open en erg energie- en materiaalintensieve economie. Maar dat mag ons niet fatalistisch doen worden, wel integendeel: het maakt het ingrijpen juist extra urgent.
De opstellers van het rapport stellen dat Vlaanderen een versnelling hoger zal moeten schakelen. Dat is goed nieuws, niet alleen voor het milieu, maar ook voor de tewerkstelling. Het zal zeker baten opleveren. De tewerkstelling en de omzet in de milieu- en energiesector zouden extra moeten worden nagerekend. Een aantal indicatoren zou ook moeten worden verdiept om ze beter bruikbaar te maken. Men gaf wel de beperkingen van het onderzoek aan en het feit dat sommige zaken moeilijk vergelijkbaar en moeilijk te meten zijn. Het voorstel werd gedaan om die indicatoren te verbeteren zodat de monitor een wetenschappelijke basis kan bieden, ook in de toekomst, voor de juiste beleidskeuzes.
Minister, op dat moment was er geen minister aanwezig, maar ik neem aan dat u het materiaal hebt doorgenomen. Ik wil in het parlement peilen naar hoe de resultaten van deze monitor zullen worden vertaald naar concreet beleid op korte termijn.
Minister, welke acties zullen minister Muyters en uzelf ondernemen om de Vlaamse achterstand op het vlak van energie- en materialenefficiëntie weg te werken? Welke acties zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat bedrijven meer milieu-investeringen doen? Wat zal de bevoegde minister bijvoorbeeld doen om de ecologiesteun – de ecologiepremie Plus en de strategische ecologiesteun – performanter te maken zodat bedrijven daadwerkelijk meer gaan investeren in milieu?
Uit het rapport STI in Flanders 2016 (science, technology and innovation) blijkt dat Vlaanderen over het algemeen goed zit wat betreft het aanvragen en het verkrijgen van patenten. Maar volgens de vergroeningsmonitor scoren we sinds 2010 niet goed inzake groene patenten. Wat zal de bevoegde minister doen om deze trend te keren? Hoe staat het met de plannen binnen de Vlaamse Regering om extra werk te maken van milieufiscaliteit? Arcadis maakte al in 2014 een lijvig rapport op over de vergroening van de fiscaliteit in opdracht van LNE. Komt er nog een beleidsmatig gevolg op? Wordt deze monitoring voortgezet en waar nodig eventueel uitgebreid, zoals de opstellers van het rapport voorstellen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Vanbesien, ik heb een vrij lang antwoord van minister Muyters en mezelf op al uw vragen. U stelt dat Vlaanderen het niet goed doet inzake materialenefficiëntie op het vlak van circulaire economie. Er is echter een nuance. De indicator waarnaar u verwijst, is deze die wordt beschreven in de fiche 1.12 van de monitor. Die meet de materialenproductiviteit van de Vlaamse economie, de gebruikte hoeveelheid materiaal in verhouding tot de economische activiteit. Het vermogen om dezelfde output te produceren om aan dezelfde consumptiebehoeften te voldoen met minder materiaal, duidt op een verbetering van het milieu en de economische prestaties. We scoren laag inzake materialenproductiviteit en we zitten onder het gemiddelde van de referentielanden. Concreet gaat het over een hoog gebruik van materiaal in verhouding tot onze economische activiteit.
Wat zijn de oorzaken? Een ervan is dat Vlaanderen een open economie is, met veel import en export. Die import en export bestaan vooral uit producten en minder uit diensten. We hebben ook een groot aandeel industriële activiteiten die zorgen voor een hoge consumptiebehoefte aan materialen. Die handel en industriële activiteiten, die zorgen voor hoge consumptiebehoeften, geven een solide basis aan onze economie, maar onze grondstoffenafhankelijkheid is daardoor direct zeer groot. Dat maakt ons kwetsbaar. De kost van grondstoffen is een niet te verwaarlozen factor in de kostenstructuur van onze ondernemingen. Voor kmo’s kan dat oplopen tot 40 procent. De mondiale stijging van welvaart en consumptie, de grondstoffenschaarste en de geopolitieke factoren zorgen voor sterk fluctuerende prijzen.
Tegelijk moeten we vaststellen dat Europa weinig grondstoffen zelf kan ontginnen en dus sterk afhankelijk is van leveranciers. Dit zorgt ervoor dat we bewust moeten omgaan met onze grondstoffen. Vlaanderen werkt met een breed publiek-privaat partnerschap. Er wordt intensief gewerkt aan een duurzaam materialenprogramma. In het Vlaams materialenprogramma combineren we ambitieuze visievorming op lange termijn, beleidsrelevant onderzoek en actie op het terrein. Dit gebeurt binnen Plan C, het Steunpunt Duurzaam Materialenbeheer en het Vlaams Materialenprogramma Agenda 2020, drie pijlers die elkaar versterken.
Onze werking rond duurzaam materialenbeheer zorgde ervoor dat Vlaanderen een internationale prijs won voor circulaire economie, namelijk ‘the Circular Awards’ voor overheden, regio’s en steden. Dat is de eerste die ooit is uitgereikt, die naar Vlaanderen is gegaan op het World Economic Forum.
De cijfers uit de monitor groene economie tonen echter ook aan dat we niet op onze lauweren mogen rusten. En dat doen we ook niet. In haar Visie 2050 heeft de Vlaamse Regering opnieuw bevestigd dat de transitie naar een circulaire economie moet worden voortgezet.
Er is al een transitiemanager aangeduid en er werd een multidisciplinair projectteam samengesteld. Om tot een sterk team te komen, werd Plan C ingekanteld in de OVAM en samengevoegd bij het team van de Agenda 2020 van het Vlaams Materialenprogramma. Er wordt jaarlijks 510.000 euro gepland voor een nieuw onderzoeksteunpunt rond de circulaire economie. Zoals ook vermeld in het rapport, moeten enkele indicatoren verder worden verdiept om de resultaten beter te kunnen interpreteren. Wat het materialengebruik betreft, zullen verdere stappen worden ondernomen door het nieuwe onderzoekssteunpunt rond de circulaire economie.
Als we spreken over de circulaire economie, willen we de waarde van de materialen zo lang mogelijk hoog houden door op de diverse fasen in te spelen. Ik denk aan een slimmer design, de langere levensloop, een betere herstelbaarheid en hergebruik. We denken aan nieuwe businessmodellen die we hierbij willen promoten met een verschuiving van bezit naar gebruik: de deeleconomie, product-dienstcombinaties. Belangrijk bij dit alles is dat we de ondernemers/producenten sensibiliseren om over te stappen naar een meer circulair gebruik van materialen, maar dit vraagt tegelijk ook een andere mentaliteit bij aankopers en consumenten.
In dit voorjaar zal een startnota met een plan van aanpak en een eerste inzicht op concrete acties voor de volgende jaren aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring worden voorgelegd. We zullen werken met een rollend werkprogramma (2-4-6 jaar), waardoor we een duidelijke werkrichting kunnen afspreken, maar we zullen wel de nodige flexibiliteit inbouwen op basis van nieuwe inzichten.
Ook rond bio-economie stemmen we over alle betrokken Vlaamse departementen af in een interdepartementale werkgroep bio-economie. De moeilijke evenwichtsoefeningen met aandacht voor de Vlaamse belangen rond milieu, economie, ruimte, energie en landbouw hebben telkens tot doel meer biologische afvalstoffen en grondstoffen te gebruiken en dus rationeel bij te dragen aan de circulaire economie. Het blijft dus een aandachtspunt, ook binnen het innovatiebeleid.
In het kader van de ecologiepremie zal in de eerste plaats de methodiek van de kosteneffectiviteit worden gebruikt door VITO bij het beoordelen van technologieën.
Het doel van de nieuwe evaluatiemethode is om op een aangepaste en praktisch bruikbare manier de milieu- en energiewinst van ecologische investeringen te berekenen. Hierbij worden alle milieu- en energieaspecten in rekening gebracht en vertaald tot één milieuscore: de kosteneffectiviteit van de investering. De beoordeling van de technologieën is wetenschappelijk onderbouwd, onafhankelijk van de beleidsdoelstellingen en constant in de tijd. Ook thema’s uit de circulaire economie komen in aanmerking voor steun, wat met de huidige beoordelingsmethode niet mogelijk was. Binnenkort wordt een nieuwe limitatieve technologieënlijst gepubliceerd waarbij de methodiek voor het eerst wordt toegepast.
Naast de ecologiepremie willen we ook inzetten op groene-economieconvenanten (GEC’s). Deze zijn bedoeld om onder andere bedrijven te ondersteunen bij hun milieu-initiatieven. Een GEC is een vrijwillige overeenkomst tussen privépartners en de Vlaamse overheid om samen een groen project na te streven. Daarbij worden milieudoelen voor ogen gehouden die hand in hand gaan met een verhoogde competitiviteit en een goede bedrijfsvoering, een symbiose van ecologie en economie.
Aan partijen die obstakels ervaren, wordt de mogelijkheid geboden om een overeenkomst aan te gaan met de overheid, waarin afspraken worden gemaakt om deze obstakels aan te pakken.
Dit initiatief heeft een sterk transversaal karakter en wordt dan ook in samenwerking uitgevoerd. Per convenant wordt samenwerking gezocht met de betrokken andere ministers.
Een transitie naar een meer groene economie, gesteund door innovatie, financiering en GEC, gaat hand in hand met de inzet van meer duurzame businessmodellen. Hiervoor is vaak nog een mentaliteitswijziging van het management binnen de bedrijven nodig. Ook daarvoor moeten we als overheid mee een draagvlak creëren.
Op basis van de studie waarnaar u verwijst, kan worden gesteld dat het relatieve aandeel van het aantal groene octrooien binnen de Belgische en Vlaamse octrooien een toename kent, waarna zich een daling aftekent. Dit kan binnen de bredere context van een daling van het totale aantal octrooiaanvragen worden geplaatst. Dit kan ook verklaard worden door een aantal octrooiaanvragen die nog niet gepubliceerd zijn. Officieel is er sprake van een periode van achttien maanden tussen aanvraag en publicatie, maar in de praktijk blijkt vaak dat het twee tot drie jaar kan duren.
Wanneer het aantal groene patenten wordt opgedeeld, kan worden geconcludeerd dat groene patenten in General Environmental Management en Climate Change Mitigation Technologies de belangrijkste zijn. De daling vanaf 2010 doet zich vooral voor in deze laatste categorie. Waarom deze daling zich vooral daar afspeelt, maar niet binnen de andere, kan op basis van de beperkte data – zo zegt minister Muyters mij – niet worden verklaard. Wel kan worden gesteld dat dit niet toe te schrijven valt aan het verdwijnen van een of enkele grote spelers, aangezien de octrooiaanvragen binnen de dalende categorieën verspreid zitten bij diverse bedrijven. Ook kan worden gesteld dat in brede termen de internationale benchmark aantoont dat de daling van het aandeel groene patenten in alle benchmarklanden een gelijkaardige terugval kent.
Wij erkennen het belang van een Vlaamse economie waarin eco-innovatie een belangrijke rol speelt. Het economische belang van eco-innovatie werd recent nog aangetoond in een studie van de universiteit van Eindhoven voor het Nederlandse planbureau. Ze onderzochten de vraag of eco-innovaties ook bedrijfsprestaties bevorderen, of ze dus economisch lucratief zijn. Uit hun analyse blijkt dat bedrijven met een of meer ecopatenten harder groeien dan vergelijkbare bedrijven met alleen andere patenten.
Het creëren van een klimaat waarin bedrijven aan eco-innovatie doen, vraagt een combinatie van maatregelen. Er moet worden ingezet op alle fases van de innovatieketen. Deze keten gaat van fundamenteel en toegepast onderzoek, over de ontwikkeling van nieuwe oplossingen, diensten en producten, naar de commercialisatie en introductie op de markt van de innovatie, waarna de fase van brede implementatie en toepassing volgt. Deze laatste fase bepaalt in hoeverre de motor van de innovatieketen aangedreven wordt of niet. We moeten dus zeker O&O ondersteunen en kunnen zeker helpen door de cleantechcluster te ondersteunen.
Maar het is cruciaal om ook in te zetten op een stevige thuismarkt voor de Vlaamse bedrijven om aan eco-innovatie te doen. Een goede thuismarkt wordt gecreëerd door een ambitieus milieubeleid dat innovatie toelaat. Dit wil zeggen dat het milieubeleid stabiel moet zijn doorheen de tijd zodat bedrijven weten waar ze het best in investeren. Het milieubeleid moet daarbij prestaties vragen van bedrijven, maar niet te veel opleggen hoe deze moeten worden gehaald. Zo kunnen bedrijven zelf de beste oplossing voor hun situatie zoeken en vinden innovatieve oplossingen gemakkelijker ingang. Het milieubeleid moet ook, voor zover mogelijk, voorspelbaar zijn. Zo weten kennisinstellingen waar ze naar oplossingen moeten zoeken voor de toekomst. Al deze principes worden in het Vlaamse milieubeleid meegedragen en toegepast.
Op dit ogenblik wordt in opdracht van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie een studie uitgevoerd over een groene kilometerheffing voor personenwagens gekoppeld met de taxshift. Hierbij wordt expliciet de koppeling gemaakt met lastenverlaging. Dit wordt gedaan in nauwe samenwerking met andere departementen. Dit onderzoek is een concrete uitwerking van de vermelde studie van Arcadis. De resultaten worden eind 2017 verwacht.
Er liggen pistes op tafel waarin we een praktijkgerichte CO2-taks onderzoeken bij wijze van verdere uitwerking van de Arcadisstudie. Deze moeten wel nog concreet vorm krijgen.
De monitor wordt om de twee jaar in kaart gebracht. In de tussenliggende jaren wordt er gewerkt aan het verder op punt zetten van nieuwe indicatoren om het nog te kunnen verfijnen. Zo werd voor deze monitor werk gemaakt van indicatoren rond materiaalgebruik, daarbij werd de evolutie van de strengheid van het Vlaamse milieubeleid in kaart gebracht, en werd dieper gegraven in de gegevens rond groene patenten. Er zijn verschillende mogelijkheden om de monitor de komende jaren nog verder uit te werken. Zo zal worden onderzocht of het haalbaar is om een index voor de totale waarde van het natuurlijk kapitaal in Vlaanderen op te zetten. Een andere interessante nieuwe indicator is de voor het milieu gecorrigeerde multifactorproductiviteit. Deze werd zeer recent door de OESO ontwikkeld. Tot slot kan worden gekeken naar verbanden tussen de verschillende indicatoren en andere economische factoren.
Ik veronderstel dat u de studie gezien hebt, mijnheer Vanbesien. Ik denk dat er nog veel mogelijkheden zijn tot verbetering, ook in vergelijking met andere lidstaten is het nogal selectief. Er worden er weinig vergeleken. Het is goed dat het er is en op basis daarvan kunnen we het beleid nog bijsturen.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Hartelijk dank voor uw uitgebreid antwoord, minister, en ook voor het gecoördineerde antwoord. Dat maakt het mij gemakkelijk om dat in één keer te bespreken.
Ik ontwaar twee lijnen in uw antwoord. Met de tweede lijn ben ik gelukkiger dan met de eerste. De eerste lijn was een beetje een nuancering: ‘Ja, zo erg is het nu ook weer niet. Inzake die lage materialenproductiviteit moet je er nu eenmaal rekening mee houden dat we exportgericht zijn met betrekking tot die groene patenten. We zien dat ook in het buitenland.’ Elke indicator heeft zijn beperkingen, maar ik denk toch dat hier een duidelijk beeld naar voren komt: we moeten een tandje bij steken.
Ik ben gelukkiger met de tweede lijn in uw antwoord. Die ging over de vele initiatieven die op stapel staan, verwijzingen naar de visienota 2050, er komt een transitiemanager inzake de circulaire economie, er gaat een werkgroep bio-economie van start, de ecologiepremie wordt hervormd, er komen groene-economieconvenanten. Deze dingen werden al een hele tijd aangekondigd. Ze krijgen nu vorm. We zijn dit aan het structureren, we hebben daar iemand voor aangeworven, er is een werkgroep. Ik hoop dat dit in de praktijk concreet wordt. Ik hoop dat dit zich omzet in de realiteit.
Ik zit daar een beetje op mijn honger omdat ik vooral bij minister Muyters – ik zit vaker in zijn commissie – al vaak die aankondigingen heb gehoord. Tot nu toe bleef dat allemaal in het vage.
U zegt dat de groene fiscaliteit of de milieufiscaliteit in de studiefase zit. Daarna komt dat wel naar hier. Ik wil u oproepen om daar zo snel mogelijk werk van te maken.
Ik kan niet wachten tot het actieplan van de transitiemanager rond circulaire economie eindelijk op onze banken ligt, en we het beleid concreet kunnen bespreken in plaats van enkel te wachten en ons op te warmen aan het feit dat er iets op komst is. Desalniettemin, die tweede lijn stemt me hoopvol. Ik zou u willen stimuleren om er snel werk van te maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.