Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, Vlaanderen speelt een betekenisvolle rol in de wereldwijde voedselproductie met zijn hoogproductieve landbouw en exportgerichte agrovoedingsindustrie. Het Vlaamse voedingssysteem kent bijgevolg heel wat opportuniteiten, maar er zijn ook heel wat uitdagingen. Een gemeenschappelijke strategie van alle actoren binnen de overheid, het bedrijfsleven, het middenveld, de onderzoeksinstellingen en de consumenten dient zich nog meer aan. Met andere woorden, ‘Voedsel om over na te denken’ is niet voor niets de titel is van het nieuwe, lezenswaardige Landbouwrapport (LARA) dat we allemaal hebben gekregen.
Ook volgens de Visie 2050 van de Vlaamse Regering moet in de voedingsketen worden gezocht naar geïntegreerde oplossingen, innovatieve waardeketens en systeeminnovaties in het voedselsysteem. Op die manier kan worden gestreefd naar correcte prijzen voor alle actoren in de voedselketen en een voedselproductie met een kleinere ecologische voetafdruk. Met andere woorden, ook voor de overheid is er een belangrijke rol weggelegd in het streven naar een geïntegreerd voedselbeleid.
De sleutel hiertoe is te starten vanuit het feit dat het om een voedselsysteem gaat. We moeten streven naar een coherent beleid voor de voedselproductie, de voedselconsumptie en de voedingsstromen. Dat is ook een van de aanbevelingen van het rapport. Een eerste stap in de verhoging van de beleidscoherentie kan erin bestaan te komen tot meer beleidsafstemming binnen de overheid. Maar ook afstemming tussen bestuursniveaus, gewesten, federaal, Europa en internationaal, is nodig, aldus het rapport.
Minister, op welke manier zult u streven naar een nog coherenter beleid voor een geïntegreerd voedselsysteem? Welke concrete stappen zijn er al gezet en zullen er nog worden gezet? Hebt u hierover overleg met andere bestuursniveaus? Welke opportuniteiten en uitdagingen ziet u voor het Vlaamse voedselsysteem?
Flanders Agrofood Valley staat bekend om een toenemende efficiëntie in de hoogproductieve land- en tuinbouwproductie, duurzame voeding en onderzoek naar productinnovatie. Op welke wijze zult u deze sterktes van ons Vlaams voedselsysteem meer met elkaar verbinden en uitdragen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, op het ogenblik doen de verschillende beleidsniveaus in ons land al heel wat inspanningen om ons voedselsysteem te laten werken. Het resultaat is er ook. We hebben voldoende, betaalbaar en kwaliteitsvol voedsel. De verschillende beleidsniveaus, Europees, federaal, maar ook de provincies en gemeenten, werken samen elk vanuit hun eigen terrein.
Ons voedingssysteem wordt gekenmerkt door een performante primaire landbouwproductie, een exportgerichte voedingsindustrie en een uitgebreide afzetmarkt met relatief kapitaalkrachtige consumenten. We zijn dus trots op onze Flanders Agrofood Valley.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen knelpunten zijn. Denk aan de opkomst van voedingsgerelateerde welvaartsziekten of aan de zwakke positie van landbouwers in de keten en hun moeilijkheden om een volwaardig inkomen uit hun activiteiten te halen.
Een coherent voedselbeleid inzake voedselproductie, consumptie én voedselstromen kan dat deels verhelpen, deels, want de problematiek is bijzonder complex en we hebben nu eenmaal met een marktgegeven te maken. Er is samenwerking nodig tussen de verschillende overheden, het bedrijfsleven, het middenveld, onderzoeksinstellingen en de consumenten. Daarvoor richten we een speerpuntcluster Agrovoeding op, die door Flanders Food wordt voorbereid. Die komt tegemoet aan de vraag naar innovatie.
Het nieuwe landbouwrapport ‘Voedsel om over na te denken’ is daarvoor ook specifiek gekozen. Een klassiek landbouwrapport blijft beperkt tot een deeltje in die cluster, wij hebben nu expliciet gekozen om de hele voedselketen te bekijken en de uitdagingen voor het Vlaamse voedselsysteem in kaart te brengen.
Ik kan niet alles in detail overlopen. Dat is ook niet de bedoeling. In elk geval zijn de ontwikkelingen in Vlaanderen onlosmakelijk verbonden met de Europese en mondiale voedselvoorziening. Ik som enkele zaken op zonder volledig te kunnen zijn.
In 2050 zullen we volgens de Verenigde Naties met meer dan 9 miljard mensen op de aarde zijn. Daarvan zal 70 procent in steden leven. De planetaire grenzen voor landgebruik, genetische diversiteit en stikstof- en fosforstromen dreigen te worden overschreden. De klimaatverandering kan een grote impact hebben op de landbouw.
De verregaande globalisering van de voedselvoorziening is al een feit. Deze handel houdt ook in dat voor heel wat producten de wereldmarkt de prijs bepaalt, een wereldprijs die heel volatiel is en weinig rekening houdt met de sociale, milieu- of andere kosten van onze producenten.
De toegenomen welvaart in veel landen en de verstedelijking leiden tot een stijging van de gemiddelde voedselconsumptie per persoon. Basisgewassen zoals graan, wortelgewassen en knollen worden gedeeltelijk vervangen door dierlijke producten, plantaardige oliën en suiker.
In verschillende schakels van de keten – denk aan toelevering, distributie en voedingsindustrie – hebben er concentratie en integratie plaatsgevonden. Dat betekent een dominantie van multinationals. Landbouwers, in het Zuiden, maar ook bij ons, hebben daardoor een niet zo comfortabele onderhandelingspositie op de wereldmarkt.
In ontwikkelingslanden gaat voedsel vooral verloren tijdens de oogst, bewaring en verwerking. In geïndustrialiseerde landen vindt het verlies voornamelijk plaats bij de distributie en consumptie.
De Vlaamse consument verspilt gemiddeld tussen de 15 en 23 kilogram voedsel per jaar. Tot zover enkele vaststellingen die impact hebben op het voedselsysteem.
We werken aan een gemeenschappelijke strategie van overheid, bedrijfsleven en onderzoek rond de Flanders Agrofood Valley, wat moet leiden tot een innovatieve, duurzame en multifunctionele bedrijfsvoering op onze agrovoedingsbedrijven. We hebben de speerpuntcluster opgericht. Die clusters zijn de marktniches waarvoor we een goede economische toekomst voorzien. Agrovoeding is er eentje van. Het bevorderen van duurzamere relaties, kennis- en informatie-uitwisseling en transparantie zijn essentiële elementen voor de verduurzaming van de keten. Nieuwe instrumenten moeten leiden tot een eerlijke waardeverdeling en de internalisering van externe kosten. De schakels distributie en voedingsdiensten beschikken door hun directe band met de eindconsument over sterke hefbomen voor een verdere verduurzaming van de consumptie. We blijven ook inzetten op de export van onze kwalitatieve Vlaamse landbouw- en voedingsproducten. VLAM blijft aan promotie doen, in binnen- en buitenland, en verkent nieuwe markten in Europa en de hele wereld. Uw vraag is dus erg relevant, en het beleid zet daar ook op in.
Minister, het betreft een erg complexe problematiek. Het rapport is zo uitgebreid dat we daar gerust enkele vergaderingen aan zouden kunnen wijden. Het model is vrij theoretisch. Ik wil nog even stilstaan bij drie elementen. Een: er wordt gesproken over een efficiëntere samenwerking. Uiteraard gebeurt dat al. Ik kijk even naar de West-Europese zuivelcrisis en het probleem van de prijzen. Een productiebeperking met compensaties voor de bedrijfsleiders zou een goede zaak zijn. Alvorens die aanpassing in de deelstaten is toegepast, verlopen er uiteraard nog heel wat weken en maanden. De storting van de compensaties duurt dan nog wat langer, verschillende maanden. Vanuit het standpunt van de melkveehouder is het zo dat die dan vaststelt dat hij de premie krijgt op het moment dat de prijzen weer aantrekken. Een melkveehouder die dit rapport leest, zal het interessant vinden, maar de praktijk zou toch nog wat efficiënter moeten kunnen. De Europese regelgeving is vrij complex. Deelstaten moeten die toepassen. En het gaat over natuurlijke, biologische processen die men niet kan manipuleren zoals men machines bedient. Ik zeg dit om te wijzen op het spanningsveld tussen datgene wat men op papier zet en de praktijk van alledag.
Een tweede punt, en ik bekijk het opnieuw vanuit het standpunt van boer en tuinder. Opnieuw wordt er gesproken over een sterkere positie van die mensen in de keten. De sector is uiteraard een vragende partij. Er wordt terecht ingezet op coöperaties en sectororganisaties en dergelijke. Een bedrijfsleider actief in een sector in crisis wil wel resultaten zien, en niet enkel goede intenties. Een derde punt betreft de consument. Dat is terecht. Hij zou duurzaam moeten consumeren. Maar ik stel vast dat de kritische burger – die heel wat bedenkingen uit over het voedselsysteem – op het moment dat hij in een warenhuis staat, niet altijd de kritische burger is, maar wel de man die zo goed goedkoop mogelijk wil inkopen.
De heer De Croo heeft het woord.
Ik ben ervan overtuigd dat we nog veel kunnen leren van het nieuwe LARA. Enige tijd geleden hebben we nog gedebatteerd over de ecologische houdbaarheid van ons landbouwsysteem. De Boerenbond heeft onlangs nog gemeld dat de koolstofvoetafdruk van onze rundveehouderij lager is omdat we betere verslachtingspercentages hebben tegenover de klassieke inname die men kan veronderstellen. Wat is uw reactie hierop, minister? Kunnen we de verduurzaming van de rundveehouderij aanmoedigen? Stadslandbouw is nu ook een realiteit. U woont in zo’n omgeving, minister. De brug naar de gewone landbouw kent u beter dan wie ook. Hoever staat het met de verduurzaming?
Mijnheer De Meyer, ik hoorde van u veel wijze woorden. De problematiek is inderdaad complex, en die kunnen we vandaag niet ten gronde behandelen. Misschien moeten we hierover eens een gedachtewisseling of hoorzitting organiseren? Ik sta in elk geval ter beschikking, gesteld dat dit nodig zou zijn.
Die meer efficiënte samenwerking is uiteraard nodig. Er worden ook wel maatregelen genomen. Voor ons is het heel belangrijk dat Europa richting het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) veel meer instrumenten uitwerkt en ter beschikking stelt van de lidstaten die meer in die markt kunnen ingrijpen. Dat is een van de punten die we daar op tafel moeten blijven leggen richting het volgende GLB.
Ik geloof in die producentenorganisaties, omdat samenwerken natuurlijk ook mogelijkheden geeft. We geven daar ook opstartsteun voor. Ik denk aan zuivel, varkens en legkippen. Het blijft dus niet bij een theoretisch model. Het is er wel, en het heeft ook zijn effecten. We hebben dat trouwens ook gezien bij de fruitveilingen, waar dat ook goed loopt.
Het klopt dat het rundvlees dat hier wordt geproduceerd, een veel minder grote CO2-afdruk heeft dan rundvlees dat bijvoorbeeld in Argentinië wordt geproduceerd. We blijven dat ook zeggen en promoten. En binnen onze steun die er nu al is – ik denk aan het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) en innovatie – wordt daar ook wel rekening mee gehouden: duurzame investeringen krijgen ook meer steun vanuit de Vlaamse overheid. Je ziet daar ook een trend. Het werkt dus wel. Maar voor ons is het ook belangrijk dat in de verschillende handelsakkoorden die worden afgesloten, criteria omtrent duurzaamheid en dergelijke meer worden afgesproken, zodat onze producenten geen financieel nadeel lijden door het feit dat zij investeren in duurzaamheid. Dat is voor ons wel belangrijk, dat Europa daar in het kader van die handelsakkoorden voldoende aandacht aan besteedt. Dat hebben we in het kader van het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) en dergelijke ook voldoende op tafel gelegd.
De heer De Meyer heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik wil er alleen nog op wijzen dat er een spanningsveld bestaat tussen het Europese beleid en de dagelijkse gangbare praktijk en de zorgen binnen de landbouwwereld. Dit is geen pleidooi tegen Europa. Integendeel, ik denk dat de land- en tuinbouwsector Europa meer dan ooit nodig heeft, maar dat een meer efficiënt Europees beleid op het vlak van landbouw, dat sneller en sterker inspeelt op de reële behoeften in de lidstaten, soms toch noodzakelijk is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.