Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de doorstroom van extra heterokoppels voor binnenlandse adopties
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, in Vlaanderen worden per jaar tussen de twintig en de dertig kinderen afgestaan voor binnenlandse adoptie. Er is een Dienst voor Binnenlandse Adoptie. De Vlaamse Regering heeft net een nieuwe vergunning uitgereikt voor Het Adoptiehuis, om de dienst voor binnenlandse adoptie voor de toekomst te worden, die ervoor zorgt dat die kinderen een nieuwe thuis krijgen.
Er wordt nu vastgesteld dat er enkel holebikoppels op de lijst met kandidaat-adoptieouders staan. De dienst vraagt daarom aan Kind en Gezin om meer heterokoppels de voorbereidingscursus voor binnenlandse adoptie te laten volgen. Afstandsmoeders moeten immers de keuze kunnen maken waar ze hun kind het liefst naartoe zien gaan. Het is al sinds jaar en dag de praktijk dat een mama kan kiezen of haar kind naar een alleenstaande gaat of naar een groot of een klein gezin, en ook de keuze heeft tussen een homo- en een heterogezin.
Kind en Gezin heeft beslist om op die vraag in te gaan, en dat is ook congruent met het instroombeleid dat in het decreet opgenomen is. Kind en Gezin heeft dus beslist om ten dele voorrang te geven aan heterokoppels. De eerste 30 kandidaat-gezinnen op de wachtlijst mogen sowieso door, ongeacht hun geaardheid of de samenstelling van hun gezin. Zij worden dan uitgenodigd voor een individueel gesprek en voor de verdere voorbereiding die daarop volgt. Maar de volgende 30, het contingent dat daar dus op volgt, zijn wel zorgvuldig uitgekozen. 21 onder hen zijn heterogezinnen. Het gaat ongeveer over 60 procent van dat contingent dat doorstroomt.
We hebben kunnen lezen dat holebibeweging Çavaria daar niet blij mee was. Woordvoerder Jeroen Borghs zei daarover het volgende in de krant: “Wij vermoeden onwettige discriminatie en zijn aan het natrekken of we hiertegen klacht kunnen indienen. Want het komt er toch maar op neer dat hetero’s hier voorrang krijgen, en homo’s dus worden achtergesteld. Veel mensen die bijna aan de top van de wachtlijst waren gekomen, staan daar al vele jaren op. Een tijdlang was de wachtlijst zelfs afgesloten, omdat de wachttijd, voor je aan een voorbereidingscursus kon beginnen, opliep tot zeventien jaar.” Dat is dan een theoretische zeventien jaar, denk ik.
Mevrouw Van den Berghe, de Vlaamse adoptieambtenaar, heeft daar ook op gereageerd. Ze zegt dat daarover transparant gecommuniceerd werd in een brief, die al van twee maanden daarvoor dateert. Ze zegt verder: “Wij hebben sindsdien nog geen enkele klacht of vraag gekregen. Wat we nu doen, is overigens geheel volgens de regels van het nieuwe decreet voor binnenlandse adoptie. Bovendien hebben de adoptiediensten altijd al aan matching gedaan. “
Ik kan alleen maar onderschrijven dat de rechten van de afstandsmoeder hierin erg belangrijk zijn.
Ik heb drie concrete vragen: hoe staat u tegenover de reacties van Çavaria en het feit dat zij dit onwettige discriminatie vinden, en dat ze eventueel bekijken of ze met Unia klacht kunnen indienen?
Hoe worden afstandsmoeders begeleid in hun keuze, wat is de procedure hiervoor?
Worden er naast hetero- of homoseksualiteit nog parameters gehanteerd om de plaats op de wachtlijst – de concrete instroom en doorstroom – te bepalen?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Zoals de heer Parys heeft geduid, hebben de diensten voor binnenlandse adoptie aan Kind en Gezin de vraag gesteld om meer heterokandidaten te laten doorstromen naar de voorbereidingscursus zodat tegemoet kan worden gekomen aan de vraag, naar verluidt, van sommige afstandsmoeders om hun kind niet toe te wijzen aan een holebikoppel. Decretaal bestaat de mogelijkheid om kandidaat-adoptanten die niet vooraan op de wachtlijst staan te laten doorstromen. Bij het instroombeheer wordt immers rekening gehouden met verschillende criteria. Er is uiteraard de datum van aanmelding, maar ook het kindprofiel waarvoor kandidaat-adoptieouders open staan en het eigen profiel van de kandidaat-adoptieouders.
Dat dit er in de praktijk toe leidt dat heterokoppels sneller doorstromen, betekent niet meteen dat er sprake is van opzettelijke discriminatie, maar die feiten geven wel aan dat er toch iets grondig fout loopt in de manier waarop er blijkbaar toch nog heel wat afstandsouders denken over holebi’s als potentiële ouders. Sedert 2006 is adoptie door koppels met een gelijk geslacht wettelijk verankerd, uiteraard vanuit de absolute overtuiging dat alle mensen, ongeacht hun afkomst, hun geloof of geaardheid, gelijk zijn en ze op het vlak van ouderschap uiteraard gelijk moeten worden behandeld.
Adoptiediensten hebben vandaag vooral aandacht voor het proces waarbij ouders afstand doen van hun kind. Ze begeleiden dat, terecht, zorgvuldig. Dat is hun hoofdopdracht. Wij stellen ons echter de vraag of ze, rekening houdend met de diversiteit die we in onze maatschappij kennen, niet ook meer een educatieve of duidende rol moeten opnemen, zodat ze in het gesprek over de toekomstige ouders van een kind ook kunnen wijzen op de gelijkheid van mensen, ongeacht hun geaardheid, en ook kunnen wijzen op de vele geslaagde adopties door holebikoppels.
Vandaar mijn concrete vragen: aanvaarden adoptiediensten bij een veto van afstandsouders over de toekomstige ouders die keuze zonder discussie of gaan zij daarover in gesprek met de afstandsouders ?
Zijn de medewerkers van de adoptiediensten voldoende uitgerust om om te gaan met veto’s die gebaseerd zijn op vooroordelen of geïnspireerd zijn op een godsdienstige overtuiging, maar fundamenteel ingaan tegen de keuzes die we in België gemaakt hebben op het vlak van adoptie door holebi’s?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In België hebben we er inderdaad expliciet voor gekozen om holebi’s de mogelijkheid te geven om een kind te adopteren. Dat een organisatie als Çavaria dan kritisch kijkt naar de regelgeving en praktijk rond adoptie om na te gaan of dit recht wel degelijk in de praktijk wordt omgezet, lijkt me dus logisch.
Alleen wens ik hier duidelijk aan te geven dat er in dit geval geen sprake is van opzettelijke of onopzettelijke discriminatie. De cijfers over binnenlandse adoptie tonen dit overigens ook aan: de afgelopen jaren werd steevast ongeveer de helft van alle Vlaamse adoptiekinderen geplaatst in een gezin waar beide partners hetzelfde geslacht hebben. Dit betekent dat er in de praktijk wel degelijk een grote openheid is bij de vrouwen en hun eventuele partners die overwegen om hun kind af te staan voor adoptie ten aanzien van holebi’s als potentiële adoptieouders. De binnenlandse adoptiediensten brengen dit ook steevast in gesprek tijdens de begeleiding.
Ongewenst zwangere vrouwen die overwegen om hun kind af te staan worden in Vlaanderen overigens zorgvuldig begeleid. Dat gebeurt door de medewerkers van de binnenlandse adoptiedienst. De begeleiding start bij voorkeur voor de bevalling en is erop gericht om de geboorteouders de gelegenheid en de tijd te geven om tot een weloverwogen beslissing te komen over de toekomst van hun kind. Dat gebeurt zonder druk uit te oefenen in de ene of andere richting. Het belang van het kind staat steeds voorop. Samen met de aanstaande moeder of de moeder, wordt op zoek gegaan naar de beste oplossing voor zichzelf en het kind, bij voorkeur de minst ingrijpende beslissing. Waar mogelijk zal er getracht worden het kind te plaatsen binnen zijn eigen familiale context, al dan niet met de nodige begeleiding of ondersteuning van een centrum algemeen welzijnswerk (CAW), centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning (ckg), gezinsondersteuning of thuiszorg. Pleegzorg kan ook als mogelijk alternatief aan bod komen, zowel kortdurend als langdurig. Indien alle andere minder ingrijpende mogelijkheden uitgeput zijn, wordt adoptie overwogen.
De begeleiding gebeurt echter wel steeds met respect voor de waarden, normen en keuzes van de vrouw. Er wordt geluisterd naar het verhaal van de afstandsmoeder en naar de reden om voor afstand te kiezen. Tijdens de begeleiding houdt de dienst met andere woorden rekening met de wensen van de afstandsmoeder, alsook met de maatschappelijke, sociale en emotionele draagkracht van de vrouw. Een geboortemoeder kan ook haar verwachtingen en wensen meegeven met het oog op de plaatsing en de matching van haar kind aan een adoptiegezin. Hierbij spelen veel parameters een rol: gezinssamenstelling – één- of tweeoudergezin, aanwezigheid andere kinderen, geaardheid van de ouders – maar ook geloofsovertuiging of woonplaats – landelijk of stedelijk. Zo hebben sommige afstandsmoeders een duidelijke voorkeur om hun kindje in een gezin te plaatsen waar reeds kinderen zijn, kiezen ze bewust voor een tweeoudergezin, een gezin dat hun kind wil dopen of net niet, enzovoort.
Er wordt getracht, in de mate van het mogelijke, daaraan tegemoet te komen. Op die manier krijgen afstandsouders immers de kans om alsnog mee richting te geven aan de toekomst van het kind dat ze afstaan en kunnen we vrouwen helpen om effectief tot een besluit te komen. De afstandsmoeder kiest ook zelf of ze de adoptieouders wenst te ontmoeten, of ander contact overweegt. Het spreekt voor zich dat zoiets vlotter loopt als het gezin in kwestie aansluit bij haar verwachtingen. Er worden vaak heel wat gesprekken gevoerd over het profiel van kandidaat-adoptanten. Dat gesprek wordt breed opengetrokken. Zo stelt de adoptiedienst ook de vraag wat de biologische vader of de ruimere familie zou vinden van een bepaalde gezinssamenstelling. Vooroordelen komen hier zeker ter sprake en vaak durven afstandsouders door die gesprekken hun vooroordelen te lossen. De nadruk wordt tevens gelegd op het feit dat elke adoptieouder een voorbereiding heeft gevolgd en gescreend is geweest door een onafhankelijke dienst.
De medewerkers die ouders begeleiden, bouwden doorheen de jaren heel wat ervaring op en doen regelmatig overleg in hun team ter ondersteuning. Zij nemen overigens niet de finale beslissing: de begeleidster van de afstandsmoeder koppelt de wensen van de afstandsmoeder terug met het multidisciplinaire team dat instaat voor de bemiddeling. Dit team is verantwoordelijk voor de matching en zal de wensen van de afstandsmoeder zoveel mogelijk respecteren en in het belang van het kind de meest geschikte ouders toewijzen. Afstandsouders stellen dus geen veto’s.
Worden er naast hetero- of homoseksualiteit nog parameters gehanteerd om de plaats op de wachtlijst te bepalen? Op de wachtlijst van de adoptiedienst is de enige parameter het Registratie Binnenlandse Adoptie-nummer. Dat is het nummer dat kandidaat-adoptanten toegewezen krijgen door het Vlaams Centrum voor Adoptie op het moment dat ze zich een eerste maal aanmelden als kandidaat-adoptanten. Bij de matching wordt behalve met de verwachtingen van de geboorteouders, rekening gehouden met heel wat andere zaken. Zo wordt in de eerste plaats gekeken naar de woonplaats van de afstandsouders en het kandidaat-adoptiegezin om bijvoorbeeld een al te grote nabijheid te vermijden. Daarnaast moet er ook een match zijn tussen het specifieke profiel van het kind, zoals medische problemen of een belastende achtergrond, en de mogelijkheden en verwachtingen van het kandidaat-adoptiegezin. Wanneer een kindje geplaatst kan worden, wordt dit in regel toegewezen aan de eerstvolgende kandidaat-adoptieouders op de wachtlijst. Slechts wanneer er een onoverkomelijk probleem opduikt op één van bovenstaande vlakken – afstand, kindprofiel, profiel van kandidaat-adoptanten – wordt uitgeweken naar de eerstvolgende kandidaten.
De heer Parys heeft het woord.
Ik ben het eens met uw antwoord. Ik heb het al eens in de plenaire vergadering gezegd dat wij al persoonlijk het omgekeerde hebben meegemaakt: de adoptiedienst belde toen wij op de wachtlijst stonden met de boodschap: ‘Help, de homo’s zijn op’. Ze hadden twee moeders die alleen maar aan een homogezin wilden afstaan. Men kan daar dus een evolutie in zien. In dat geval hebben die adopties niet plaatsgevonden. Ik weet niet waarom, maar wellicht hadden de moeders een andere beslissing genomen. Er wordt echt wel in alle onafhankelijkheid begeleid naar de beste oplossing voor de moeders en de kinderen. Het werkt in twee richtingen.
Ik vind het heel belangrijk om het recht van de mama, die uiteindelijk de meest ingrijpende beslissing neemt die ze kan nemen in haar leven, te respecteren. Op dat ogenblik is ze volwaardig moeder. Ze heeft dus ook elk recht om input te hebben over in welk soort gezin haar kind zal terechtkomen. Later, wanneer er eventueel contact is tussen een afstandsmoeder en het gezin en het kind dat is geadopteerd, is het gemakkelijker als er een zekere congruentie is en als er geen onoverkomelijke obstakels zijn om het contact ook effectief tot stand te brengen.
Minister, er is toch één ding waar ik het zelf moeilijk mee heb en waar ik zeker mijn ogen niet voor wil sluiten, met het recht op input van de afstandsmoeder voor ogen. Wat doet de adoptiedienst vandaag wanneer een adoptiemoeder bijvoorbeeld niet wil dat haar kind opgroeit in een gezin waar de vader of de moeder een kleur hebben, van Marokkaanse of Turkse afkomst zijn om het concreet te maken? Dat is een bijzonder moeilijke vraag waar dan moet worden op ingegaan. Gaat de adoptiedienst er op dezelfde wijze mee om als wanneer wordt gezegd dat men niet wil dat zijn kind in een homogezin terechtkomt? Ik had graag van u een antwoord gekregen omdat ik denk dat hier twee belangen met elkaar in conflict komen. Ik ben zeer benieuwd hoe dit vandaag in de praktijk wordt aangepakt.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is belangrijk dat u ook met cijfers hebt geduid dat er heel wat succesvolle adopties gebeuren. Er wordt soms een beeld opgehangen alsof er veel achterstelling is, maar we moeten toch nuanceren.
Het blijft natuurlijk een delicate materie. Er zijn de rechten van de afstandsmoeder. Je kind afstaan is een hartverscheurend moment voor een afstandsmoeder, of zou het toch moeten zijn. Men probeert dan ook zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van de afstandsmoeder met het oog op een snelle match. Het kind kan uiteraard geen slachtoffer zijn in deze procedure. Het is nooit de bedoeling van het decreet geweest om de kansen van holebi-kandidaatadoptieouders bewust te verminderen, laat staan dat er zou kunnen worden gediscrimineerd op basis van geaardheid. Aan de andere kant stellen we wel vast dat er nog heel wat mensen zijn die die gelijkheid niet erkennen of zich er nog altijd ongemakkelijk bij voelen. Het speelt hier allicht wat meer omdat het gaat over moeders die hun kind moeten afstaan. Het gaat over de toekomst van een kind en men reageert wat emotioneler. Net daarom is sensibilisering en het contact tussen de adoptiedienst en de afstandsouder enorm belangrijk. Minister, het is goed te horen dat u ondersteunt dat er moet worden ingezet op de actieve dialoog tussen adoptiedienst en afstandsouder. We moeten afstandsouders bewust maken van de gelijkheid zodat er op een gerichte manier wordt omgegaan met vooroordelen en overtuigingen vanuit welke ingeving dan ook. Alsof een holebikoppel geen warme en goede thuis zou kunnen bieden aan een kind. Minister, ik volg u dat het belang van het kind voorop moet staan en dat een goede thuis voor hen die niet bij hun biologische ouders terechtkunnen, erg belangrijk is zodat ze de kans krijgen om zich te ontwikkelen, om te studeren en om op te groeien in een liefhebbende omgeving. Dat moet uiteraard op de voorgrond staan.
Ik verneem dat er effectief met de ouders wordt gesproken over gelijkheid en kansen. We moeten er blijvende aandacht voor hebben want het is toch een thema waar iedereen van wakker ligt. Ik las vandaag nog in de krant dat Britse ouders hun pleegkinderen toch willen adopteren omdat ze anders naar een homokoppel zouden gaan. Daarom geven ze zichzelf als adoptieouders op. Dat is schrijnend. We moeten in Vlaanderen toch wel een andere weg op gaan.
Ik zou een bijkomende vraag willen stellen die in de lijn ligt van wat collega Parys als bijkomende vraag heeft gesteld. De vraag is geïnspireerd vanuit de doelstelling die we met z’n allen delen: hoe zorg je ervoor dat kinderen als uitgangspunt in een warm gezin terechtkomen? Ik denk dat we er met z’n allen – dat hoop ik toch – van overtuigd zijn dat afkomst, religie, geaardheid geen onderscheidend criterium zijn in de capaciteit om dat warm gezin te creëren. Ook de grootte van het gezin en de gezinssamenstelling nemen we niet mee. We screenen mensen op hun capaciteit om het warme gezin te bieden. Op zich is dat al geen klein bier. Het zou dan niet zo mogen zijn – en ik hoor u dat wel zeggen, minister – dat bepaalde vooroordelen bij ouders er dan toe leiden dat je het kind niet naar dat potentiële warme gezin kunt toeleiden, want waar zit je dan met het belang van het kind?
Minister, u hebt uitdrukkelijk gezegd dat de afstandsouder geen veto geeft. Wat gebeurt er dan als iemand halsstarrig die houding in de praktijk bevestigt? Anders kan je toch moeilijk uitleggen dat deze verhalen, die aan de basis van deze vragen om uitleg liggen, circuleren. Ik kan een en ander moeilijk rijmen. Wat gebeurt er dan? Vandaag gaat het over geaardheid, maar morgen kan het over afkomst gaan of over religie of over andere criteria.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de cijfers illustreren voldoende dat degenen die met de begeleiding begaan zijn, hun werk correct doen. De cijfers suggereren dat als ongeveer de helft van het aantal adoptieouders een koppel is van hetzelfde geslacht of holebi, dat niet anders kan dan betekenen dat de diensten die keuze zeker niet zouden ontmoedigen of ontraden, integendeel. In mijn ogen is dat een dikke pluim voor de adoptiedienst die met die begeleiding bezig is. Als het principe overeind komt dat degene die het kind afstaat voor adoptie, een akkoord moet geven, dan stuit je op de grenzen van de mogelijkheden die je hebt. Tenzij je suggereert dat er dan mag worden overgegaan tot een gedwongen adoptie.
Als ik het antwoord van Kind en Gezin goed begrijp, wordt er een strikte volgorde gebruikt in de toewijzing. Er bestaat daar geen prioriteitsregel. Wie eerst geregistreerd staat, wordt eerst aangesproken.
Minister, ik hoorde u niet antwoorden op mijn moeilijke vraag. Wat gebeurt er wanneer iemand zegt: ik wil niet dat mijn kind terechtkomt in een gezin met Marokkaanse ouders die de adoptiescreening hebben doorlopen? Ik vind dat een heel moeilijke kwestie. Ik ben ervan overtuigd dat de adoptiediensten vandaag correct en goed werk leveren, daar gaat het niet over.
We moeten besluiten dat het gaat over educatie, begeleiding en sensibilisering van afstandsmoeders, ook al zijn dat woorden die hier vaak worden gebruikt en soms weinig concreet zijn. Ik vrees dat we die weg moeten inslaan. Als we een andere weg zouden bewandelen, komen we terecht in een scenario waarin niemand terecht wil komen. Het is enerzijds de moeder die op dat ogenblik volwaardig moeder is, en die beslist wat er met haar kind kan gebeuren, en anderzijds willen we zo iemand niet afschrikken als ze zelf na heel veel onafhankelijke begeleiding te hebben gehad over de opties om een kind groot te brengen in Vlaanderen, tot het besluit komt dat ze wil afstaan. We willen iemand die bepaalde vooroordelen heeft, in het belang van het kind niet afschrikken door haar met de schrik te laten leven dat het kind terecht zal komen in een gezinsomgeving waar zij niet mee kan leven. Ik begrijp dat zeer goed.
Ik denk dat de diensten goed werk verrichten, maar mijn vraag blijft: wat als die twee belangen met elkaar in conflict komen? Wat als iemand iets vraagt dat voor ons neerkomt op discriminatie? Vandaag sta je als alleenstaande heel lang op de wachtlijst omdat er heel weinig moeders zijn die daarvoor kiezen. Voor homo’s is dat vandaag niet het geval. Dat bewijzen de cijfers van de minister.
Minister, hebben we cijfers? Hebben we weet van religie en afkomst die een rol kunnen spelen? Welk effect heeft dat op de termijn dat je op de wachtlijst staat? Hoeveel keer wordt er geweigerd om in je gezin een kind te laten afstaan, ook al sta je bovenaan? Het is belangrijk om daar oog voor te hebben.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.