Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over kwaliteitsvol werk voor zorgpersoneel
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, VAP-dagen zijn dagen met vrijstelling van arbeidsprestaties, ook wel ‘rimpeldagen’ genoemd. Het zijn extra verlofdagen voor werknemers ouder dan 45 jaar uit de sociale/non-profitsector. Naargelang de leeftijd kunnen ze oplopen tot 3 dagen per maand en dus tot 36 dagen per jaar. Het is een specifiek stelsel voor deze sector om de job werkbaar te houden voor ouder wordende werknemers in de zorg.
Intussen moeten we allemaal langer werken. In april 2016 stelde ik u al een vraag over het personeelsbeleid binnen de welzijnssector. Ik vroeg toen of het in een theoretische denkoefening zou kunnen dat VAP-dagen er zouden zijn voor het zorgpersoneel en dat we het ondersteunend en administratief personeel hiervan zouden vrijstellen zodat er ruimte komt om het zorgpersoneel te versterken. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag van mezelf maakte ik ook op dat er geen systematische registratie bijgehouden wordt van het aantal opgenomen VAP-dagen, alsook niet van het aantal voltijdsen in een ondersteunende en administratieve functie die deze dagen opneemt.
Voor de VAP-dagen kregen de welzijnsvoorzieningen vroeger een compensatie. Sinds 2011 is dit niet langer het geval: de compensatie zit vervat in de jaarlijkse subsidie en er is geen uitsplitsing meer mogelijk.
Nu, de Federale Regering heeft beslist in het kader van de begroting 2017 maar na overleg met de sociale partners en niet voor het jaar 2017 zelf, om de rimpeldagen binnen de ziekenhuizen te herbekijken. Meer bepaald zou het gaan om een schrapping van de extra vrije dag per maand voor 45- tot 50-jarige werknemers. Er wordt gekeken naar een beperking van dit soort VAP-dagen voor ondersteunend personeel en voor het management administratief personeel.
Dit is een heel belangrijk en interessant debat, omdat er niet alleen de vaststelling is van wat er op het federale niveau gebeurt, maar ook omdat er nog niet zo lang geleden een VIONA-studie (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) is opgeleverd waarin enkele opmerkelijke cijfers stonden, die ik hier kort wil aanhalen. Er wordt gezegd dat VAP-dagen goed zijn voor ongeveer 2,5 procent van het arbeidsvolume. In de paritaire comités die in die studie werden bekeken, gaat het om 3000 koppen en 2700 vte’s, die niet beschikbaar zijn om zorg te verlenen omdat ze recht hebben op VAP-dagen.
In de studie zat ook een heel belangrijk luik waarin die VAP-dagen werden geëvalueerd met de werkgevers. Sommige cijfers zijn heel frappant. 78 procent van de organisaties geeft aan dat wanneer er VAP-dagen worden opgenomen, er geen compensatie wordt gepland voor de werknemers die niet aan het werk zijn omdat ze genieten van VAP-dagen, of maar zeer gedeeltelijk worden gecompenseerd. 80 procent voorziet slechts in een gedeeltelijke of geen compensatie.
Een op vijf organisaties gaat over tot het beperken van een aantal activiteiten vanwege de VAP-dagen. 60 procent van de werkgevers geeft aan dat het recht op VAP-dagen een drempel is om oudere werknemers in dienst te nemen. Dat is heel straf. Aan dat cijfer kunnen we niet zomaar voorbijgaan. Driekwart gaat niet akkoord met de stelling dat VAP-dagen opnemen geen invloed heeft op het werk van de collega’s. De helft zegt dat het opnemen van VAP-dagen de continuïteit in de dienstverlening in gevaar brengt.
Minister, ik denk dat u vertrouwd bent met die studie en die cijfers. Toen die eerder dit jaar uitkwamen, werd er ook op gereageerd. Op Sociaal.Net werd gezegd dat VAP-dagen geen positief effect blijken te hebben op de langdurige afwezigheid en dat het aantal VAP-dagen met bijna 20 procent of meer zal groeien tot 20.000 verlofdagen.
Minister, als ik die cijfers bekijk en de evaluatie van het VIONA-rapport, die uiteraard veel uitgebreider is, heb ik enkele vragen voor u. Wat gaan we daar in Vlaanderen mee doen? Wordt er een denkoefening over gemaakt of niet? Het is belangrijk te stellen dat niemand van plan is of met de idee speelt om verworven rechten aan te pakken. Die blijven altijd verworven voor mensen die vandaag recht hebben op VAP-dagen, maar we kunnen wel een oefening doen om in de toekomst te kijken – als iedereen toch wordt aangezet om langer te werken – of we geen optimalisaties kunnen doorvoeren die ertoe leiden dat er meer zorg is voor de zorgbehoevenden, en dat we de mensen die moeten blijven werken omdat hun collega’s VAP-dagen opnemen, niet uitpersen tot op een niveau dat ze de zorgsector zouden verlaten.
Minister, hoe staat u tegenover het idee om na te gaan wat de federale maatregel, vertaald naar het Vlaamse niveau, zou opleveren? Wat zouden de voor- en nadelen kunnen zijn? Bent u van plan na te gaan hoe we een duidelijke en transparante gegevensdatabank over het gebruik van de VAP-dagen kunnen opstellen? Blijkbaar hebben we die vandaag niet.
Minister, u kondigde in antwoord op mijn vorige vraag aan dat er in overleg met de sociale partners zou worden bekeken met welke maatregelen het arbeidsvolume op peil kan worden gehouden in de socialprofitsector. Welke stappen zijn er gezet in dit overleg?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Waar komen de rimpeldagen vandaan? Ze zijn er gekomen doordat er op een bepaald moment een tekort was aan verpleegkundigen op het federale niveau. Er werd vastgesteld dat heel veel mensen uitstroomden uit hun loopbaan op een bepaalde leeftijd omdat het een heel zware job is. Continu zorg verlenen aan mensen is intensief en zwaar. Die rimpeldagen hebben dus hun geschiedenis.
Als de Federale Regering vandaag beslist om die rimpeldagen zomaar af te schaffen, dan gaat ze voorbij aan het feit dat die ooit een oorzaak hebben gehad. Ik reken er eigenlijk op dat de regering eerst een debat aangaat met de sociale partners, dat ze het systeem eventueel herbekijkt, dat ze het hele systeem van werkbaar werk herbekijkt. Dan verwacht ik dat er een plan, een coherente visie komt op hoe men werkbaar werk in die sector voor jonge en oudere werknemers mogelijk maakt. Verlangen dat mensen van hun 20 tot hun 60 of 67 jaar volledig voor een zorgcarrière gaan, is niet vanzelfsprekend. Het is een zware, intensieve job en dat heeft een impact op de haalbaarheid van hun werk.
Minister, hoe staat u tegenover de beslissing van de federale overheid om die rimpeldagen te herbekijken? Het valt nog te bezien hoe het gaat, ze zouden enkel de leeftijdsgrens van 45 jaar optrekken, maar de bedoeling is wel om te besparen. Het is niet de bedoeling om de middelen voor werkbaar werk anders in te zetten, het is duidelijk een besparing. Op die manier kunnen we net iets meer uit onze werknemers persen dan we vandaag al doen, maar de gevolgen voor de uitstroom en de burn-out zullen groot zijn als dat niet gebeurt in een volledig plan voor werkbaar werk.
Ik reken erop dat de Vlaamse overheid een hechte relatie koestert met haar zorgpersoneel. De Vlaamse overheid heeft ook veel zorgpersoneel onder haar hoede. Nadat federaal was beslist om die rimpeldagen in te voeren, is Vlaanderen onmiddellijk gevolgd. De mensen die dagelijks die zorg verlenen, die met passie en engagement op de werkvloer staan, dat zijn ook uw bondgenoten, want zij maken uw beleid waar. Ik maak me zorgen, want ik ga ervan uit dat u die zou koesteren, dat u de dialoog continu met hen zou aangaan. In dezelfde periode dat we lezen dat de federale overheid de rimpeldagen wil afschaffen, krijgen we ook te horen van de vakbonden dat ze op de deur kloppen om te praten over een nieuw Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA) omdat het vorige is afgelopen met enkele voorstellen over werkbaar werk, maar dat ze geen gehoor krijgen.
De Vlaamse Regering laat een heel belangrijke bondgenoot, het zorgpersoneel, in de kou staan. Die mensen staan daar wel en willen praten, en tegelijk komen er berichten over zaken die worden afgeschaft, niet omdat men een beter systeem op poten wil zetten, maar omdat men wil besparen. Dat zijn nu net niet de mensen op wie we nog eens moeten besparen.
Minister, zult u het stelsel van de rimpeldagen behouden in de Vlaamse Regering? Zult u de eisen van de vakbonden naar aanleiding van het aflopen van VIA 4 ernstig nemen? Welk overleg is er al gebeurd met de vakbonden en welk overleg is er nog gepland? Hoe zult u kwaliteitsvol werken in de zorgsector garanderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De VAP-dagen of rimpeldagen werden ingevoerd met het VIA 2-akkoord dat betrekking had op de periode 2000-2005. Het doel van deze maatregel was de vervroegde uittreding van de oudere werknemers tegen te gaan en hun tewerkstellingsgraad te verhogen. Daarmee liep de welzijnssector voor op het algemene doel om werknemers langer aan het werk te houden.
De maatregel genereerde destijds geen extra loonkosten. Uiteraard daalt wel het beschikbare arbeidsvolume. Daarom werd voorzien in vervangende tewerkstelling voor de som van omgerekend 11 miljoen euro voor het zorgpersoneel en 9 miljoen euro voor het niet-zorgpersoneel over alle deelsectoren van het VIA 2-akkoord heen.
De financiering van de maatregel werd ingekort op de beschikbare loonmarge uit de periode 2000-2005. In de plaats van een lineaire loonsverhoging – 2 procent of 0,4 procent per jaar – toe te kennen, werden de middelen geïnvesteerd in een leeftijdsbewust personeelsbeleid.
De financiering van de maatregel werd ingekanteld in de algemene financiering van de verschillende sectoren. Binnen het goed bestuur lijkt het ons geen goed idee om de overheidsdiensten te vragen om voor elke specifieke maatregel een aparte administratie bij te houden, wat verder ook voor de werkgevers een bijkomende administratieve belasting zou betekenen. We zijn ook niet van plan om een databank op te starten. Uiteraard is het wel belangrijk de kerncijfers te monitoren en een beleidsondersteunende gegevensverzameling te organiseren.
Bij de evaluatie van de VAP-dagen zijn er verschillende stellingen ingenomen. De studie illustreert dat ook. Er zijn er die opmerken dat de toekenning van de VAP-dagen op het eerste gezicht misschien buitensporig is. Maar in andere sectoren en bedrijven kozen de sociale partners echter voor een lineaire arbeidsduurvermindering. Er zijn er ook die een veeleer positief gevoel overhouden aan het systeem, terwijl u hebt verwezen naar de meer negatieve signalen.
De beslissing tot inkorting van de rimpeldagen is genomen door de federale overheid en geldt enkel voor de federale sectoren en niet voor de sectoren die bij de zesde staatshervorming aan de gemeenschappen werden overgedragen zoals bijvoorbeeld de woonzorg. Hierover werd voorafgaand geen overleg met de regio’s gevoerd. En op het Vlaamse niveau zijn er, bij mijn weten, op dit ogenblik geen plannen om de maatregel in te voeren.
Het is belangrijk om in dit kader te focussen op het geheel van de eindeloopbaanmaatregelen. Ik verwijs hierbij ook naar de studie ‘Versterking van het arbeidsvolume in de social-profitsector in Vlaanderen’ die in het kader van VIA werd uitgevoerd door het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA), waarbij we hebben getracht om specifiek meer inzicht te verschaffen in de relatie tussen diverse stelsels van arbeidsduurvermindering en inactiviteit, het gebruik ervan en de te verwachten capaciteitsproblemen en -oplossingen in de verschillende deelsectoren.
Voor de vraag over de garantie naar kwaliteitsvol werk in de welzijnssector, verwijs ik naar het derde actieplan van de Vlaamse zorgambassadeur waarmee we volop aan de slag zijn. We zetten in op een aantal aspecten van innovatie in de organisaties van de zorgcampagne over instroom, zijinstroom, diversiteit op de werkvloer. Het is een vrij omvangrijk pakket van acties die we ondernemen. We zetten natuurlijk ook in op de extra financiering voor situaties waarin de zorgzwaarte aan het stijgen is, meer bepaald in de sector van de residentiële ouderenzorg.
Wat met het federale niveau, wat met het Vlaamse niveau? Op het federale niveau zijn er maatregelen genomen waarvan sommigen zich afvragen wat de gevolgen zijn op het Vlaamse niveau. Ik verwijs dan naar maatregelen die zijn genomen op het federale niveau om in het kader van de implementatie van IFIC, een functieclassificatiesysteem voor de social-profitsectoren, en de bijkomende financiering daarvan voor de private ziekenhuizen. Elk bestuursniveau heeft zijn eigen autonomie, maar als u zegt dat wat de ene moet, de andere ook moet, dan heeft dat consequenties in verschillende richtingen.
Het is te vroeg om uitspraken te doen over de sectoren die tot de Vlaamse bevoegdheid behoren omdat dit deel kan uitmaken van de toekomstige onderhandelingen met de werknemers en de werkgevers. Ik kan bevestigen dat ik de eisenbundels van de vakbonden heb ontvangen. In de schoot van de regering bekijken we momenteel hoe we daarmee zullen omgaan.
Wat vaststaat, is dat met de zesde staatshervorming en een aantal maatschappelijke en beleidsmatige evoluties het bestaande kader voor sociale onderhandelingen aan de grenzen van zijn mogelijkheden is gekomen. We moeten daar grondig over nadenken. Concreet denk ik hierbij niet alleen aan het effect van maatregelen op verschillende overheidsniveaus, maar ook aan de komst van nieuwe spelers die actief zijn in het welzijnslandschap, de ontwikkeling naar nieuwe financieringssystemen, de afnemende relevantie van de rechtsvorm waarbinnen men zijn activiteiten gestalte geeft, het onderscheid dat wordt gemaakt tussen private en publieke actoren en dat steeds minder relevant is. Het is nodig een grondige reflectie te maken binnen het kader waarin het overleg moet plaatsvinden.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mevrouw Van den Brandt zei dat het zorgpersoneel in dezen onze bondgenoot is. Daarmee ben ik het helemaal eens. Het is ook vanuit die bekommernis dat ik de vraag stel. Een maatregel die ooit is ingevoerd om de werkdruk te verlagen, resulteert namelijk bij sommigen in het verhogen van de werkdruk. Dat kan je ook lezen in het onderzoek dat al is geciteerd. Er zijn mensen die op hun vrije dag vrijwilligerswerk moeten komen doen bij hun eigen werkgever om ervoor te zorgen dat hun werk ook effectief kan worden gedaan. Er zijn subsectoren in de socialprofitsector waar zeer veel oudere mensen werken. Die komen vandaag tot de vaststelling dat, als iedereen zijn VAP-dagen opneemt, het werk gewoon niet meer kan worden gedaan. Dat is een belangrijke bekommernis die wij moeten hebben. Het gaat hier over onze bondgenoten in het verstrekken van de hulp die wij decretaal opleggen en die wij beloven aan de Vlaming die hulp nodig heeft. Ik vind dat een belangrijke opmerking.
Minister, u zegt dat de geciteerde studie zowel positieve als negatieve elementen bevat. Dat is waar. Ik heb u daarnet ook de percentages gezegd. De studie focust op het werkgeversgedeelte. Dat is het enige kwantitatieve dat we daaruit kunnen halen. Een aantal van die cijfers moeten ons goed doen nadenken over wat we daarmee doen en wat we daarmee aan werkdruk creëren op de werkvloer voor mensen die minder dan 45 jaar oud zijn.
Minister, volgens u heb ik gezegd: ‘Wat het ene beleidsniveau doet, moet het andere ook doen. Als je a zegt, moet je ook b zeggen.’ Dat is niet wat ik heb gezegd. Ik heb gewoon gezegd: ‘Er zijn op het federale niveau maatregelen genomen die zij kunnen nemen binnen hun eigen bevoegdheid.’ Wij hebben een aantal andere bevoegdheden, we moeten absoluut geen copy-paste doen. Dat was ook niet mijn pleidooi. Maar ik wil wel goed weten wat het effect is en of wij voldoende zijn voorbereid op een denkoefening wanneer dit onderwerp aan bod zal komen.
U hebt vorige keer gezegd dat u moeilijk kunt uitsplitsen hoeveel procent er ondersteunend is en hoeveel procent management. U kunt moeilijk zeggen waartoe het zou leiden indien we die rimpeldagen zouden beperken, bijvoorbeeld tot personeel dat rechtstreeks in contact staat met de zorgbehoevenden.
Minister, als we er de kerncijfers bij nemen van de medewerkerskengetallen van het Vlaams Welzijnsverbond is het vrij gemakkelijk te zien dat ongeveer 27 procent van alle mensen die zijn tewerkgesteld in de zorg in een ondersteunende functie werken of in een managementfunctie. Het gaat om gigantische aantallen. Als je dat loslaat op een social profit waarin 300.000 mensen werken en stelt dat 2,5 procent van het arbeidsvolume VAP-dagen zijn, dan zit je aan 7500 koppen. Ik redeneer heel kort door de bocht. Als een kwart van die VAP-dagen in de toekomst en op kruissnelheid niet meer van toepassing zou zijn op management- of ondersteunende functies, dan gaat het over bijna 2000 mensen die rechtstreeks zorg zouden kunnen bijleveren in heel dit gegeven. Het is een oefening die de moeite loont om te maken, zeker nu ze op federaal niveau wordt gemaakt.
Ten eerste, het gaat over een gigantische impact. Ten tweede, we creëren bijzondere situaties. Het is niet zo dat we het federale model moeten kopiëren, maar we moeten wel kijken naar de realiteit van de werkvloer. In een sector als de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn er mensen tewerkgesteld die soms naast elkaar werken, die ongeveer hetzelfde werk doen, maar een totaal andere eindeloopbaanregeling hebben. Ik zeg niet dat zoiets niet kan, ik zeg alleen dat we daar goed op moeten zijn voorbereid. We moeten weten wat we doen. We moeten alle opties hebben bekeken om te zien of het niet verstandiger is om ons te aligneren. Nemen wij binnen onze bevoegdheid eenzelfde soort maatregelen of niet? Ik vind dat er daarnaar verdere studie moet worden gedaan.
Ten derde, er zijn wel een aantal dingen waarover we zouden kunnen nadenken: niet alleen over hetgeen waarover ik al heb gesproken, maar ook over het feit dat als je een zijinstromer bent in de socialprofitsector en je bent een 45-plusser, je meteen recht hebt op die VAP-dagen, ook al kom je van een totaal andere soort tewerkstelling. Vandaag, in een budgettair moeilijke context, in een landschap waar veel meer Vlamingen zorg nodig hebben en waar iedereen veel langer moet werken, kennen we aan bepaalde mensen in de helft van hun loopbaan, mensen die nooit in contact komen met een zorgbehoevende, extra vakantiedagen toe. Wij moeten hierop voorbereid zijn. Minister, wat zou de impact zijn van het doorrekenen van een gelijkaardige beslissing, van een federale maatregel, op het Vlaamse beleid?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
De heer Parys zegt dat hij de werknemers als bondgenoot ziet. Dat doet mij plezier. Daarna vraagt hij echter of we niet kunnen berekenen of we die besparingsoefening ook op Vlaams niveau kunnen doen.
We moeten de oefening omdraaien. We hebben personeel dat hard werkt, met engagement en overtuiging. Wat hebben die mensen nodig om het vol te houden en het goed te doen? Vandaaruit moeten we maatregelen nemen. Dat is een heel andere oefening dan te zeggen: ‘Vinden we die rimpeldagen tof of niet? We zullen ze afschaffen.’ Nee, vertrek van onderuit. Bekijk samen met de werknemers – dan zijn de vakbonden uw eerste bondgenoot – wat zij nodig hebben om aan de slag te gaan. De vakbonden zelf hebben een aantal voorstellen gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat ze zullen openstaan voor tegenvoorstellen en voor een dialoog daarover. Ga samen met die sector aan de slag. Bekijk met de mensen zelf wat nodig is, voor mensen jonger dan 45 jaar en mensen ouder dan 45 jaar.
Wat alvast niet werkt, is dat steeds minder mensen meer zorg moeten verlenen, dat mensen onder druk worden gezet om alsmaar meer en harder te werken en dat ze niet de zorg kunnen geven die ze willen geven, omdat ze met te weinig personeel zijn. Wat ook niet helpt, is jaar na jaar de werkingsmiddelen bevriezen, zodat je daar een heel decennium geen index op krijgt.
Er is meer nodig om werkbaar werk mogelijk te houden. We mogen dat niet in een besparingsoefening zien, absoluut niet. Integendeel, het mag een investeringsoefening zijn. We moeten aan de slag gaan.
Minister, ik ben blij dat u die rimpeldagen niet zomaar wilt afschaffen. U hebt een plan rond werkbaar werk en werken in de zorg. U geeft dus een aantal zaken. Tegelijkertijd zegt u dat u het pakket van de vakbonden hebt ontvangen, gelezen en dat u binnen de regering zult bekijken wat u ermee zult doen. Ik heb het even opgezocht: het pakket dateert van 16 juni 2016. Vandaag zijn we bijna zes maanden verder en zegt u: ‘We bekijken wat we ermee zullen doen.’ Dat is een toch wel eerder trage reactietijd, vooral omdat ik ervan overtuigd ben dat u, voordat de vakbonden u die brief met hun eisen hebben gestuurd, op zijn minst wist dat een dergelijke oefening gaande was. U weet ook al een tijdje dat VIA 4 is afgelopen en dat er dus een VIA 5 nodig is. Dit is dus geen nieuwe vraag, ze komt niet uit de lucht gevallen. Toch zegt u dat we nog nergens staan en dat we überhaupt niet weten of we voort willen gaan met dit model van sociaal overleg. Daarover maak ik me heel veel zorgen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het aantal VAP-dagen zoals ze vandaag bestaan, drijft de werkdruk op de werkvloer enorm op. De werkdruk is enorm toegenomen. Er is ook heel wat uitval, omdat de mensen die overblijven op de werkvloer, te weinig in aantal zijn om het werk te doen en bijgevolg fysiek en psychisch onderuitgaan.
Het voordeel dat men heeft willen bieden aan de ouderen, wordt vandaag door de jongere werknemers gefnuikt. De VAP-dagen hadden tot doel om mensen die in de zorg staan en onregelmatige uren hebben, te compenseren. Dat systeem is onder druk uitgebreid naar mensen die geen nachten doen, die niet vroeg of laat werken.
Het zijn budgettair moeilijke tijden. De belasting voor wie verzorgende taken op zich neemt, is zo groot dat er wordt afgehaakt. We moeten de middelen focussen op wie verzorgende taken heeft.
We moeten vooral goed nadenken over het systeem van de VAP-dagen, het effect ervan op het al dan niet langer werken, maar ook het effect ervan voor al diegenen die op de werkvloer achterblijven.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, iedereen beseft dat het een heel complexe oefening is, die ook budgettair enorme implicaties heeft. In die zin beseft iedereen, ook alle betrokkenen, dat er veel schroom is om een debat te starten waarvan we niet weten waar het zal eindigen. Dat is de realiteit, daarover moeten we eerlijk zijn.
U hebt verwezen naar de studie over deze maatregel. Het is heel duidelijk dat de verschillende betrokken partijen niet allemaal dezelfde conclusies trekken uit die studie. Sterker nog, ik heb de indruk dat sommigen de conclusies van die studie zelfs niet aanvaarden als zijnde juiste conclusies. Het is een hele oefening. Sommigen putten daaruit argumenten zoals u er een aantal selectief hebt gegeven. Maar anderen zetten daar andere argumenten tegenover. Het is dus zeker geen zwart-witverhaal.
Mevrouw Van den Brandt, het is nogal duidelijk dat wij – in alle bescheidenheid – regelmatig overleg hebben met syndicale organisaties. In de laatste jaren hebben wij een aantal transities gedaan, hebben we gesubsidieerde contractuelen (geco’s) en DAC-statuten (derde arbeiderscircuit) geregulariseerd, de werkdruk, de zorgzwaartefinanciering aangepakt enzovoort. We installeren raadgevende comités waarin de sociale partners aanwezig zijn. Ik denk dat we toch mogen stellen dat we regelmatig overleg hebben. We realiseren ons zeer goed dat dat tot de normale gang van zaken behoort.
Ik kan daar niet onderuit. Er zijn in dat landschap inderdaad federale bevoegdheden en Vlaamse bevoegdheden. Er is interferentie met elkaar. Dat is duidelijk. Dat verrijkt ook altijd de financiële vraagstelling. Maar er zijn ook nieuwe spelers op de markt. Het Rekenhof heeft een grondige analyse gemaakt van het laatste sociale akkoord in de welzijnssector. Als ik het even samenvat, zegt die analyse: ‘U hebt dat akkoord correct uitgevoerd, maar het is gewoon totaal ondoorzichtig en onbeheersbaar geworden.’ Er zijn dus ook fundamentele vragen aan de orde. Het is niet de eerste keer dat ik dat aangeef. Sociale partners zullen daarover moeten spreken met elkaar. Het is een vrij complex verhaal. De overheid is niet diegene die daarover de verantwoordelijkheid heeft of daarvoor initiatief moet nemen. Het gaat in diverse richtingen: de positie van de social profit in het klassieke sociale overleg, de aanwezigheid in de SERV enzovoort. Het is een vrij omvangrijk maatschappelijk debat. Ik beschouw het niet als een debat dat behoort tot het vakgebied van één minister uit de Vlaamse Regering.
De heer Parys heeft het woord.
Ik blijf aandringen op het feit dat we ons daarop moeten voorbereiden. We moeten een studie maken over wat het betekent mochten wij een aantal van de maatregelen waarover we hier debat hebben gevoerd, ook effectief doorvoeren.
Ik ben het op één punt al zeker met mevrouw Van den Brandt eens, wanneer zij zegt: ‘Wat niet werkt, is minder mensen voor meer zorg.’ We hebben het er uitgebreid over gehad. Een van de conclusies van de studie waar je niet omheen kunt, is dat dat net het effect is op de werkvloer en dat dat ook zo wordt ervaren. Als er een bijstelling moet komen in het belang van de zorgbehoevenden, in het belang van de Vlaming die nood heeft aan zorg, in het belang van diegene die in de leeftijdscategorie 45 min valt, dan moeten wij daarover durven te debatteren. Ik besef heel goed dat dat een heel moeilijk onderwerp is. Maar als we dat doen met respect voor het behoud van verworven rechten, moeten we dat debat durven aangaan, ook hier in dit parlement.
Met de insteek voor de zorg, met de insteek voor de beheersbaarheid van het werk voor het personeel dat geen recht heeft op dergelijke regelingen, moeten we durven nadenken over wat een oefening, zoals die vandaag op het federale vlak gebeurt, zou kunnen betekenen voor het Vlaamse welzijnslandschap.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als de collega’s van de meerderheid het ernstig nemen met wat ze zeggen, dat er namelijk genoeg personeel moet zijn om werkbaar werk te hebben, ga ik ervan uit dat de personeelsomkadering in de rusthuizen binnenkort omhooggaat, dat de personeelsomkadering in de verschillende sectoren omhooggaat. Dat zal veel meer impact hebben dan enkel het afschaffen van die VAP-dagen.
Ik herhaal ook dat het afschaffen van een regel enkel kan in een context waarin je een heel pakket maakt rond werkbaar werk, in overleg met de betrokkenen op het veld zelf.
Minister, u zegt dat u wel regelmatig overleg hebt. Dat wil ik niet ontkennen, maar in het kader van een nieuw VIA-akkoord is er geen overleg. U zegt dat dat niet enkel uw verantwoordelijkheid is. Dat is waar, ook andere ministers zijn daarover geïnterpelleerd. Maar ik zit hier nu voor u en ik ondervraag u daarover als een van de leden van de Vlaamse Regering. Dat zorgpersoneel heeft een terechte vraag. Als u niet gelooft in een VIA-akkoord, dan moet er een alternatief komen, maar dan ga ik er wel van uit dat u op de brief van de verschillende vakbonden reageert en uitlegt waarom u die manier van werken niet wilt en welke manier u wel wilt. Zo start er tenminste een dialoog over hoe we dan wel voortgaan en moeten we niet langer vaststellen, samen met de vakbonden, dat er sinds juni op een aanzet, het reiken van een hand, geen antwoord komt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.