Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister-president, voorzitter, collega’s, we delen in deze commissie allemaal de bezorgdheid over hoe we in deze tijden investeringen een boost kunnen geven omdat het het goede moment is. De rente is laag en we beseffen dat we iets moeten doen aan de lage groei en de lage inflatie, die bij momenten dicht bij een deflatie komt. Hoe kunnen we dus toch komen tot een investeringsboost? De Vlaamse Regering doet al veel, maar hoe kunnen we nog meer doen?
Ik ben laatst naar een colloquium geweest waar men verschillende pistes naar voren heeft gebracht. Het was zeer interessant om het brede spectrum eens te kunnen zien. In de commissie Alternatieve Financiering zullen we het daar voor een deel ook over hebben.
In mijn ogen is de 3 procentregel de basisregel voor de begroting in Europa. Een land kan beslissen om – voor België gaat dat tot 12 miljard euro op jaarbasis – in de rode cijfers te gaan met een goede argumentatie, en op die manier zijn investeringen mogelijk.
Een van de pistes die u regelmatig naar voren schuift – en we hebben dit debat al eens kort gevoerd, maar ik wou het nu wat dieper voeren met de studie erbij – is om te kunnen overschakelen van het opnemen in de begroting van de kosten die worden gemaakt op het moment van realisatie naar afschrijvingen zodat er op dit ogenblik dus meer kan worden geïnvesteerd. Ook Eurocommissaris Thyssen heeft in dezelfde lijn geargumenteerd over een specifiek deeltje, namelijk onderwijs en onderzoek. Zij probeert na te gaan hoe we kunnen vermijden dat er niet meer wordt geïnvesteerd wegens boekhoudkundige regels.
Uw voorstel is wat breder. Er is daarover ook een studie gemaakt, namelijk wat zou het effect zijn als we het op die manier zouden aanpakken: overschakelen van het huidige systeem van het direct boeken van de kosten die men maakt naar afschrijvingen. Die studie gebeurt natuurlijk door McKinsey: neem ze dus voor wat ze waard is. Het is geen onafhankelijke instelling. Ze hebben berekend dat het voor ons land betekent dat we geen extra investeringsruimte kunnen creëren maar dat er minder investeringsruimte zou zijn, ten belope van 0,3 procent, vanwege de logische redenering dat, als men van systeem verandert, men ook de investeringen uit het verleden moet uitsmeren over dertig jaar. Ze komen dan terug in de boeken, waardoor er voor ons land een mogelijke verslechtering zou zijn.
Minister-president, kent u die studie? Wat moeten we ervan denken? Zijn er studies die in een andere richting gaan? Hoe moeten we dit debat juist plaatsen? Hoe interpreteert u de resultaten van deze studie? Wat zou het effect zijn volgens uw berekeningen als we van het ene systeem naar het andere zouden gaan? Hebt u hierover al onderhandeld met de Europese Commissie? Hoe kunnen we dit concreet maken? Wat zou de omslag van dit systeem concreet betekenen voor de Vlaamse investeringen omdat we die bevoegdheid delen over de partijgrenzen heen?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy, ik dank u voor deze vraag, die inderdaad een heel belangrijk thema aansnijdt. Ik ben blij dat u zegt dat we allemaal dezelfde ambities delen: hoe kunnen we komen tot meer investeringen?
Ik ken de McKinsey-studie. Er zijn inderdaad ook andere studies die een heel ander geluid laten horen. Ik kom er straks op terug.
De studie van McKinsey vertrekt vanuit een aantal bekende vaststellingen met betrekking tot de investeringsuitgaven binnen de Europese lidstaten. Sinds de economische en financiële crisis hebben de Europese lidstaten zwaar bespaard op investeringsuitgaven om zo hun lopende uitgaven zo maximaal mogelijk te vrijwaren. Voor België is deze tendens zeer duidelijk merkbaar vanaf begin jaren 80. Uit een recente studie van de Nationale Bank van België met betrekking tot de evolutie van de overheidsinvesteringen blijkt dat vooral met de opeenvolgende regeringen-Martens in de jaren 80 er heel fors gesnoeid werd in de overheidsinvesteringen, waardoor die van iets meer dan 5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) begin jaren 80 tot net onder de 2 procent gedaald zijn begin jaren 90.
Sindsdien blijven die schommelen tussen 2 en 2,5 procent voor België als geheel. Dat blijkt heel duidelijk uit de grafiek die de Nationale Bank publiceert. De plotse neergang is tijdens de regeringen-Martens, door de investeringen. Daarna zakken we zwaar op het federale niveau, maar er is een overdracht naar de gemeenschappen en gewesten. Een budget dat is overgedragen, leidt ertoe dat je met die groene lijn, ook lokaal en federaal, ongeveer op die 2 tot 2,5 procent blijft zitten.
Vanaf de regeringen-Dehaene in de jaren negentig zijn de lopende uitgaven forser beginnen te stijgen. Dat is te zien op een andere grafiek van de Nationale Bank. Er zijn twee bewegingen: een forse daling op het moment van de crisis, door zware besparingen op de investeringen van meer dan 5 naar minder dan 2 procent. Vanaf de jaren negentig is er een toename, niet van de investeringsuitgaven, maar wel van de lopende uitgaven. De primaire uitgaven zijn sneller blijven groeien dan het bbp.
Ik citeer uit de studie van de Nationale Bank: “Die teruggang deed zich voornamelijk voor tijdens de begrotingsconsolidatie van de jaren tachtig. Investeringen zijn immers uitgaven die tijdens een saneringsperiode gemakkelijk afgeschaft of uitgesteld worden, aangezien het beheersen van de lopende uitgaven vaak onpopulaire maatregelen vereist.”
Vervolgens stijgt vanaf de jaren negentig de kloof tussen de overheidsinvesteringen en de rest van de primaire uitgaven jaar na jaar. De onderzoekers van de Nationale Bank concluderen dan ook – ik citeer opnieuw: “Het verloop van de overheidsinvesteringen in verhouding tot de totale primaire uitgaven is nog spectaculairder. Sedert het begin van de jaren zeventig is het aandeel van de uitgaven die bestemd zijn voor investeringen zo goed als door drie gedeeld.”
De problemen zijn inderdaad gekend en bevestigd door cijfers van de Nationale Bank.
McKinsey zegt dat de investeringsuitgaven teruggevallen zijn tot een niveau waarbij zelfs de instandhouding van bestaande investeringen in het gedrang komt. Dat is ook in andere landen zo, ook in het gidsland Duitsland. Nochtans zijn de investeringen in de publieke infrastructuur, O&O, kwaliteitsvolle woningen enzovoort, toekomstgericht en ze hebben een economisch multiplicatoreffect. De bestaande Europese statistische regels die de investeringsuitgaven (capital spending) van overheden op dezelfde wijze behandelen als hun lopende uitgaven (consumption spending) en de flexibiliteitsclausule in het stabiliteits- en groeipact, die op dit ogenblik enkel relevant is voor Finland, vormen een onvoldoende stimulans voor het aanwakkeren van groeibevorderende investeringen, aldus McKinsey.
De studie van McKinsey wil daarom een aantal nieuwe ideeën voorstellen die Europa zou moeten verkennen om groei te bevorderen zonder het vertrouwen in de solvabiliteit van de lidstaten en, in afgeleide orde, in de euro te ondermijnen. Een van die ideeën is inderdaad het boeken van overheidsinvesteringen naarmate ze hun waarde verliezen, afschrijvingen. Dat bepleit ik al jaren: ‘account for public investments as they depreciate’.
Het principe is gekend: conform de huidige ESR-regels moeten overheidsinvesteringen worden geboekt, dus worden aangerekend als uitgaven, naarmate de activa zelf worden gerealiseerd, concreet dus in functie van de voortgang van de werkzaamheden. We moeten boeken tijdens de constructiefase, het volledige bedrag dat we in principe kennen. Dat staat los van facturaties of kasbetalingen. Ook al betaal je op twintig jaar, je boekt tijdens de oplevering van de activa, tijdens de constructiefase. Dus vanuit het principe dat uitgaven moeten worden geboekt als de economische activiteit die ermee samenhangt, zich in realiteit voordoet, ‘that costs should be booked when the economic activity associated with them takes place’.
Een alternatieve benadering, die door sommige economen reeds werd bepleit en door McKinsey hier wordt hernomen, is om de investeringsuitgaven te boeken naarmate ze worden gebruikt of verbruikt, ‘to book an expense every year as the public asset is consumed’. Concreet betekent dit dus dat de investeringsuitgaven worden geboekt naarmate ze worden afgeschreven. Ofwel boek je ze tijdens de oplevering, ofwel schrijf je ze af, wat ook het systeem is bij de privéondernemingen.
Echter, de studie benadrukt daarbij uitdrukkelijk dat deze nieuwe boekingswijze ingepast moet blijven binnen het bestaande Europese begrotingskader ‘without undermining the fiscal compact’. Daarom beoogt men een neutrale operatie, waarbij in de berekening van de ESR-vorderingensaldi van de diverse overheden de huidige investeringsuitgaven, geboekt volgens de geldende ESR-regels 1 op 1, worden vervangen door investeringsuitgaven geboekt volgens een afschrijvingsprincipe. Hierdoor creëert men budgettaire ruimte voor bijkomende economisch renderende investeringen, zonder begrotingsontsporingen.
Aanvullend is de randvoorwaarde daarbij, die de studie vermeldt op pagina 186 en die ik volledig onderschrijf, eveneens cruciaal. Ik citeer in een eigen Nederlandse vertaling, want het is een lange passage: “Een belangrijke caveat is dat het aanrekenen van investeringsuitgaven op basis van afschrijvingen de effectiviteit van overheidsinvesteringen zou kunnen ondermijnen. Het risico bestaat dat regeringsverantwoordelijken, bevrijd van de verantwoordelijkheid dat de uitgaven voor overheidsinvesteringen volledig wegen op de begrotingsuitgaven tijdens hun ambtstermijn, zouden beslissen om niet efficiënt te investeren in ‘witte olifanten’. Dit kan op korte termijn politiek nuttig zijn – investeren in specifiek kiespubliek zoals werknemers uit de bouwsector of werklozen – maar de kosten ervan zullen worden gedragen door toekomstige generaties. Om dit risico het hoofd te bieden is een sterk toezichtsorgaan vereist dat de effectiviteit van investeringsprogramma’s checkt en dat adviseert met betrekking tot de afschrijvingsschema’s van projecten en de regels voor waardebepaling van de betrokken activa.”
De studie geeft verder aan dat het resultaat van de nieuwe boekingswijze zal variëren van land tot land, en dat in functie van de investeringsuitgaven. Bovendien vertrekt de studie daarbij van een vooropgesteld resultaat. Het is belangrijk om dat te beklemtonen. De onderzoekers van McKinsey hebben namelijk per land een volgens hen na te streven doelstelling inzake bijkomende investeringen in publieke infrastructuur, betaalbare woningkwaliteit en O&O (onderzoek en ontwikkeling) berekend. Op bladzijde 186 zeggen ze: “The level of investment required in public infrastructure, affordable housing, and R&D spending suggests an unmet investment need.” Voor België als geheel – en door de onderzoekers berekend op basis van cijfers 2014 – is er volgens hen een nood aan 4,7 miljard euro per jaar bijkomende investeringen in die betrokken sectoren.
Vanuit die premisse hebben de onderzoekers dan voor België als geheel berekend wat het begrotingstekort zou zijn indien de huidige investeringsuitgaven aangerekend zouden worden volgens een afschrijvingsprincipe – van boeking in functie van realisatie naar boeking in functie van verbruik – en boven op de door de onderzoekers vooropgestelde bijkomend noodzakelijke investeringen eveneens worden aangerekend volgens dit afschrijvingsprincipe. Zo komt men tot het resultaat dat het begrotingstekort van België als geheel hierdoor zou stijgen, op basis van cijfers 2014, tot 3,3 procent van het bbp. Dat betekent dus dat in die hypothese de Europese 3 procentbegrotingsjaarnormering overschreden zou worden met 0,3 procent of met 1,2 miljard euro. Daar staat natuurlijk tegenover dat er jaarlijks 4,7 miljard euro bijkomend geïnvesteerd zou worden, voor België als geheel.
De studie concludeert dus dat, om binnen de bestaande Europese begrotingsnormen te blijven en gegeven de gewijzigde boekingswijze voor investeringen enerzijds en de vooropgestelde nood aan bijkomende investeringen in publieke infrastructuur, betaalbare woningkwaliteit en O&O anderzijds, de keuze voor het beleid hier dus is: 1,2 miljard euro schrappen in de lopende overheidsuitgaven – ‘cut in government consumption’, zoals zij het uitdrukken – om zo jaarlijks 4,7 miljard euro bijkomend te kunnen investeren in toekomstgerichte investeringen: “It would enable governments to invest into the future.”
De auteurs komen dus tot hun groter tekort, collega’s, door niet alleen het huidige investeringsvolume aan te rekenen op basis van afschrijvingen, maar door daar bijkomend een volgens hen noodzakelijk pakket investeringen aan toe te voegen ten belope van 4,7 miljard per jaar aan bijkomende afschrijvingen. De optelsom van de afschrijvingen van de beide samen resulteert dan in een tekort van 1,2 miljard euro per jaar.
Dat is een ander uitgangspunt dan wat ik altijd vooropgesteld heb. Ik heb alleen maar gezegd dat je de budgettaire ruimte die ontstaat door in het vervolg met afschrijvingen te werken, zou invullen met bijkomende investeringsuitgaven. Als je naar nog een pakket daarbovenop gaat, boven je begrotingsevenwicht, dan moet je nog bijkomende besparingen doen op je lopende uitgaven, zoals ze ook zeggen bij McKinsey. Naarmate je nog meer bespaart op je lopende uitgaven, ga je meer ruimte creëren voor bijkomende afschrijvingen en zul je dus, wat Vlaanderen betreft, binnen een begrotingsevenwicht bijkomende investeringen kunnen doen volgens het afschrijvingsprincipe.
Bij gebrek aan meer gedetailleerde berekeningsgegevens is het voor onze diensten onmogelijk om de berekeningen van de onderzoekers van McKinsey in detail te reconstrueren, en zeer zeker om ze te valideren. Ik kan er dus geen beleidsconclusies uit trekken. Het gaat ook om een momentopname. Veel hangt natuurlijk af van de verdere evolutie van het Belgische begrotingstekort enerzijds, maar nog meer van de verdere evolutie van de overheidsinvesteringen in België als geheel anderzijds. In de benaderingswijze van McKinsey geldt immers: hoe lager de huidige uitgaven voor overheidsinvesteringen, hoe minder bijkomende budgettaire ruimte er ontstaat bij een een-op-eensubstitutie van huidige investeringsuitgaven door afschrijvingsuitgaven.
Wat echter wel correct blijkt uit de berekening van de onderzoekers is, ten eerste, dat de huidige investeringsuitgaven van België als geheel zeer laag zijn, waardoor het erg waarschijnlijk is dat ze op dit ogenblik zelfs amper voldoende zijn om het huidige waardeverlies van de bestaande investeringen op te vangen, en ten tweede, dat een discussie over een optimale verhouding tussen lopende beleidsuitgaven en investeringsuitgaven sowieso gevoerd zal moeten worden en dat zowel Europees, intra-Belgisch als Vlaams.
U vroeg ook, collega Van Rompuy, wat het effect van een overstap naar een systeem van afschrijvingen zou zijn voor de Vlaamse begroting. Ik heb dat nagevraagd bij de bevoegde administratie Financiën en Begroting. Een dergelijke theoretische oefening is nog niet gemaakt. Dat is ook logisch, aangezien bij gebrek aan op Europees niveau generiek vastgestelde regels voor waardebepaling en afschrijving van publieke investeringen – wat is bijvoorbeeld de begininvesteringswaarde van een weg en vervolgens het jaarlijkse waardeverlies en de afschrijvingsduur? – dergelijke oefeningen beleidsmatig weinig houvast geven en het risico inhouden om een fout beeld te geven of appelen met peren te gaan vergelijken. Ook op Belgisch niveau blijken er hierover geen betrouwbare regionale data beschikbaar te zijn.
Ik wijs er wel op dat deze en de vorige Vlaamse Regering bij de opeenvolgende besparingsoefeningen bewust zo maximaal mogelijk de investeringskredieten hebben ontzien en dat de huidige Vlaamse Regering ook bewust meer investeert, zodat we mogen veronderstellen dat voor Vlaanderen het algemene Belgische beeld van een precaire investeringsratio toch genuanceerd mag worden.
Ik kom tot uw vraag of ik hierover al contacten heb gehad, vragen heb gesteld of onderhandelingen heb gevoerd met de Europese Commissie. Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord in deze commissie op 4 oktober laatstleden op de interpellaties van de collega’s Vandenbroucke, Janssens en Rzoska. Ik voeg daaraan toe dat collega-minister Tommelein en ikzelf op donderdag 17 november eerstkomend een overleg hebben met Eurocommissaris Pierre Moscovici, bevoegd voor Economische en Financiële Zaken, Belastingen en Douane, onder andere met het oog op het bespreken van deze problemen.
U vraagt of ik mijn houding ten aanzien van de huidige boekhoudregels aanhoud. Mijnheer Van Rompuy, ik denk dat ik bij de eerste politici binnen België was om dat pleidooi te brengen. Sindsdien zijn er tal van economen, professoren en middenveldorganisaties die dat standpunt onderschrijven. Ik zie ook geen reden om mijn standpunt ter zake te wijzigen. Ik verwijs in het bijzonder naar de zeer recente studie ‘Moeten de overheidsinvesteringen worden gestimuleerd?’ van de Nationale Bank van België, gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van september jongstleden, waarin het voorstel om in de berekening van het ESR-vorderingensaldo de ‘bruto-investeringsuitgaven’ te vervangen door de ‘afschrijvingen op investeringen’, het voorstel dus dat ook in de diverse studies van McKinsey wordt gepromoot, sterk wordt verdedigd als een valabele optie.
Ik citeer uit deze studie van de Nationale Bank: “In het bijzonder lijkt een heroverweging van het voorstel om rekening te houden met de afschrijvingen op de overheidsinvesteringen in plaats van met de investeringsuitgaven uitermate zinvol.” Ik beklemtoon echter ook de vervolgzin in deze studie: “Belangrijk daarbij is evenwel dat de budgettaire verantwoordelijkheid en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn gehandhaafd blijven.” Ook in het bijgevoegde perscommuniqué van 22 september 2016 is de Nationale Bank zeer duidelijk: “In verband met de toepassing van de Europese begrotingsregels van het stabiliteits- en groeipact dient ernstig te worden overwogen om de wijze waarop overheidsinvesteringen in aanmerking worden genomen, te herzien, met het oog op een gunstiger behandeling van deze uitgaven. Dit is mogelijk door de investeringsuitgaven te vervangen door de afschrijvingen op de overheidsinvesteringen bij de bepaling van het begrotingssaldo dat in aanmerking wordt genomen. Dit zou erop neerkomen dat het financieringssaldo van de overheid wordt gecorrigeerd voor de netto-investeringen. Dit voorstel zou een investeringsimpuls mogelijk maken, wat in de actuele omstandigheden van lage overheidsinvesteringen, zwakke vraag en lage inflatie, lage potentiële groei en lage rentevoeten hoogst wenselijk is.”
Ik herhaal dat dit slechts een van de mogelijke opties is die wij overwegen. U kent onze ‘position paper’ die ik al een hele tijd geleden bezorgd heb, ook aan de Europese Commissie. Een van de voorstellen die we daarin doen, is de toepassing van de flexibiliteitsclausule in het stabiliteits- en groeipact. Ik heb met plezier vernomen dat ook Eurocommissaris Thyssen daar recentelijk naar heeft verwezen. Een en ander zal trouwens nog voorwerp van overleg en debat zijn, onder meer in de interfederale werkgroep over de problematiek van de overheidsinvesteringen, die op onze uitdrukkelijke vraag is opgericht naar aanleiding van het laatste stabiliteitsprogramma 2017-2020 van België, conform de beslissing van het Overlegcomité van 28 april 2016. Het is een zaak waar we permanent dialoog over blijven voeren en discussie over blijven hebben. Gisteren heb ik het opnieuw in mijn bilaterale gesprekken met de Nederlandse premier Rutte aangekaart. Nederland zit natuurlijk in een andere situatie dan België, met een heel andere overheidsschuld en een heel ander vorderingensaldo. Ik heb nog eens het standpunt dat wij verdedigen, naar voren gebracht.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is zeer juist, de Nationale Bank heeft het ook gezegd tijdens het colloquium, zij zitten ook op die piste. U wordt effectief door velen gevolgd. Maar wat ik interessant vind aan uw antwoord is: wat zou het ons opleveren als we van systeem veranderen? Iedereen begrijpt het principe dat we dan de investeringen uit het verleden opnieuw moeten opnemen in de boeken. Daar een berekening van hebben en kunnen weten wat ons dat exact oplevert, dat is de kwestie.
Ik heb goed geluisterd en ook goed gelezen. McKinsey heeft een ‘required investment’ die moet worden bijgeteld, waardoor ze aan de verslechtering van 0,3 procent komen, maar die een potentiële lichte verbetering inhoudt. Ik wil gewoon even met u tellen om te zien of ik het goed heb begrepen en we helemaal mee zijn. Zij tellen 4,7 miljard euro bij het investeringsniveau van het jaar 2014. Dan komen ze tot een verslechtering van 0,3 procent bbp. Ik trek er grosso modo 1,5 miljard euro af. Dan zitten we nog altijd aan 3 miljard euro extra ruimte op jaarbasis. Dan heb ik het niet helemaal begrepen: hebben ze daar ook een deel daling van de lopende uitgaven al in geteld of niet? Nog niet. Dus is het volgens de studie van McKinsey, de enige studie die cijfermatig zou berekenen wat de omslag betekent, voor de nv België een mogelijke verbetering van 3 miljard euro per jaar. Voor Vlaanderen is dat een derde, dus 1 miljard euro per jaar, wat een significante verbetering is. Ik begrijp dat er hierover nog geen andere studies en cijferwerk zijn dan wat McKinsey gefabriceerd heeft. Mijn vraag is: zou het niet interessant zijn om dat op een of andere manier te kwantificeren zodat we een idee hebben wat een dergelijke maatregel en een dergelijke omslag zou kunnen betekenen voor Vlaanderen op het vlak van investeringen?
Op dit ogenblik hebben we enkel wat het McKinsey Global Institute heeft gemaakt, een private denktank die zeker niet beschikt over de capaciteit van bijvoorbeeld de Nationale Bank of the statistical office of the European Union (Eurostat). Misschien moeten we dat doen in het kader van de werkzaamheden van de commissie voor alternatieve financiering van overheidsfinancieringen, waar dat topic zeker ter sprake zal komen. Dat is eigenlijk mijn vraag – en daarom ook had ik die studie van McKinsey toegevoegd: wat kan dat betekenen voor Vlaanderen? Zou het niet verstandig zijn om dat eens te laten kwantificeren? Want als het echt om 1 miljard euro gaat, dan kunnen we meer dan één Oosterweel bouwen, want die kost ongeveer 600 miljoen euro per jaar. Is het mogelijk om dat om te zetten in cijfers?
De heer Bertels heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy, ik dank u voor uw vraag om uitleg. Zoals geweten, zijn wij al langer vragende partij om meer overheidsinvesteringen te doen, wegens de ‘gunstige’ economische toestand, maar ook wegens de grote maatschappelijke noden die er ook in Vlaanderen zijn.
Minister-president, u hebt een juiste analyse gemaakt van de jaren die voorafgingen, vanaf de jaren 80. Het klopt, het is in heel Europa zo. Maar voor ons is het belangrijk om elke mogelijke piste aan te grijpen om de overheidsinvesteringen groter te kunnen laten worden. Daarin steunen wij u, minister-president. Dat is nodig, ook in Vlaanderen. Of het nu via de flexibiliteitsclausule loopt, via bruto- en netto-afschrijvingen zoals de studie van McKinsey laat uitschijnen of via de piste van de Nationale Bank, die ons is toegelicht op de studiedag, we moeten alle mogelijkheden aangrijpen.
Ik heb mijn vraag ook al eens aan minister Tommelein gesteld. Krijgen we feedback over die federale interministeriële werkgroep met betrekking tot de overheidsinvesteringen die in het leven is geroepen door het Overlegcomité? Blijkbaar komt die werkgroep volgens minister Tommelein niet zo vaak samen. Verder ben ik blij te vernemen dat de minister-president en minister Tommelein een overleg hebben kunnen boeken op 17 november met de Eurocommissaris. Kunnen we daarover feedback krijgen? Creëert dat openingen?
De heer Diependaele heeft het woord.
We zijn het er allemaal over eens dat we meer investeringen willen en dat die hard nodig zijn. Ik vind het trouwens een zeer interessante vraag, die noopt om daar verder op in te gaan, eventueel in de commissie voor alternatieve financiering van overheidsinvesteringen die morgen van start gaat.
Als ik het goed heb begrepen, is het zo dat we sowieso moeten doen wat deze regering doet: als je wilt investeren in de toekomst en daarvoor niet wilt interen op toekomstige beleidsruimte, moet je er nog steeds voor zorgen dat je die besparing, de cutting governance consumption, doet. Dat principe blijft natuurlijk overeind. Je kunt dus niet zomaar zeggen dat we vandaag een ander boekhoudsysteem zullen hanteren. Je moet opletten – met de voorzichtigheid die de minister-president heeft – dat je juiste investeringen doet en ervoor zorgen dat je in de lopende uitgaven de juiste besparingen doorvoert. In mijn ogen is dat exact wat deze regering nu doet: besparen om te kunnen investeren. Dat is overduidelijk.
Ik wil verder even doorgaan op de studie. Hoe kunnen we berekenen welke effecten de investeringen die we doen, kunnen hebben op de economische groei? Als er wordt onderzocht wat de heer Van Rompuy vraagt – wat volgens mij wel interessant is – dan moeten we ook daarnaar kijken, welk effect – noem het een terugverdieneffect – we kunnen inschatten op basis van de investering die we plannen in de toekomst.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Diependaele, het is evident: dit wordt gedeeld. Iedereen deelt de zorg dat we veel meer moeten kunnen investeren. Er is een achteruitgang in de investeringen. Ik heb u die geschetst. De grafieken zijn zeer duidelijk. Volgens McKinsey en ook anderen is het in vele gevallen nauwelijks voldoende om de bestaande infrastructuur in goede staat te houden. Iedereen kan daarvan voorbeelden geven. Het was het antwoord op de crisis in de jaren 70, niet op de lopende uitgaven, maar op de investeringsuitgaven: van meer dan 5 procent bnp naar onder de 2 procent bnp. Je moet daarvoor de middelen zoeken.
Mijn antwoord daarop is al heel lang, niet alleen vandaag, dat je voor duurzame investeringen moet kunnen afschrijven binnen een begrotingsevenwicht. Dat is wat je altijd met handen en voeten moet kunnen uiteenzetten aan collega’s in Europa: dit is niet de manier om in deficit te gaan, om grotere begrotingstekorten te maken. Door af te schrijven kun je, door het spreiden van die uitgaven, meer investeringen doen. De Nationale Bank geeft de argumenten aan waarom die publieke investeringen noodzakelijk zijn. Ik heb ook het gevoel dat die hier worden gedeeld.
Mijnheer Van Rompuy, uw uitgangspunt aan de hand van de studie van McKinsey, dat door afschrijvingen het vorderingensaldo stijgt, klopt niet. McKinsey vertrekt namelijk van een andere hypothese en zegt: ‘Doe er 4,7 miljard euro investeringen bij. En dan, in dit geval met behoud van uw lopend investeringspakket en de 4,7 miljard euro per jaar erbij, zal uw vorderingensaldo, het tekort, stijgen met 0,3 procent.’ Om dat te doen, moet de collectiviteit België nog eens 1,2 miljard euro besparen op lopende uitgaven. Dat is een heel belangrijk verschil met wat u zegt. Wij zijn uitgegaan van de hypothese dat je daarbovenop nog eens een bepaald bedrag moet kunnen doen.
Niet alle investeringen komen in aanmerking om af te schrijven. Je moet echt bepalen welke de grote, duurzame investeringen zijn waarvoor je zult afschrijven. Je zult dat Europees trouwens ook nooit geregeld krijgen. Het zal nooit gaan voor kleinere investeringen, enkel voor grote, duurzame, groeibevorderende investeringen. Mijn punt is: als je de huidige investeringen afschrijft, dan zul je zelfs met behoud van het bestaande volume automatisch meer ruimte krijgen, omdat je bijvoorbeeld maar 5, 6 à 7 procent per jaar in je boeken moet opnemen, in plaats van de volle 100 procent. Het is heel duidelijk en vergt geen grote, wiskundige knobbel om tot die conclusie te komen.
De vraag om dat te berekenen, is een heel interessante vraag. Ik heb dat gevraagd aan het Vlaams Ministerie van Financiën en Begroting (F&B). Het is niet zo eenvoudig omdat er grote Europese of wereldwijde regels voor nodig zijn. Hoe maak je er een afschrijvingscodex voor? Wat is de beginwaarde? Hoe schrijf je af? Hoe snel schrijf je af? Ik neem aan dat het ook geen nattevingerwerk mag zijn. F&B kan eventueel een eerste oefening maken, maar alle internationale boekhoudstelsels werken natuurlijk volgens bepaalde normen en standaarden. Ik wil nog eens vragen dat men daar een elementaire oefening van kan maken, maar ik denk dat het heel verschillend zal zijn naargelang van het soort infrastructuur – hospitaal, school, wegen, tunnel met verschillende onderhoudskosten enzovoort.
De interfederale werkgroep is één keer samengekomen om de scope vast te leggen. U kunt uiteraard collega Tommelein ondervragen over de verdere vooruitgang van de werkzaamheden. Na ons contact met de heer Moscovici op 17 november ben ik bereid, net zoals collega Tommelein, om er tekst en uitleg over te geven. We kunnen dat moeilijk voordien gaan doen. Op dat moment kunnen we zeggen wat de resultaten zijn. Wat ik al dikwijls heb gezegd, blijf ik herhalen: binnen de Europese Unie bestaat hierover een zeer verschillend standpunt. De noordelijke landen staan er principieel afwijzend tegenover omdat ze vasthouden aan de rigide regels van het stabiliteits- en groeipact om naar een begroting in evenwicht te gaan, de 60 procentnorm, de 3 procentnorm. Zij denken dat dit een middel is om te komen tot het loslaten van de rigide begrotingsregels. In het zuiden hoor je inderdaad meer steun, maar men gaat veel breder dan wat wij beogen. Men wil die versoepeling niet alleen voor grote en duurzame investeringen, maar ook voor andere investeringen, wat wij ook niet willen. Wat wij willen, is een versoepeling voor grote en duurzame investeringen en met een begrotingsevenwicht. Dit systeem werd ook vroeger gehanteerd met de gewone en buitengewone begroting in de gemeente, waarbij een deel van de kapitaalsaflossing en de intrest die men jaarlijks moet betalen, werd opgenomen in de lopende uitgaven die in evenwicht moeten zijn, wat bedrijven evenzeer toepassen.
Er is nog een hele weg af te leggen. Je merkt wel dat heel veel gezaghebbende stemmen – ik heb ernaar verwezen – die stelling onderschrijven. Ook de Nationale Bank heeft zeer ernstige argumenten om die optie te onderschrijven. We moeten dus blijven timmeren aan de weg. De flexibiliteitsclausule is een andere optie, maar in subsidiaire orde. Het is beter dat je kunt zeggen dat je met begrotingsevenwicht en afschrijvingen toelatend, meer investeringen kunt doen dan dat er flexibele afwijkingen zijn op de weg naar het evenwicht, wat in Europa enkel voor Finland is toegelaten. Dit uitbreiden voor de hele eurozone zal wellicht nog veel voeten in de aarde hebben.
Het zijn twee opties die we hebben opgenomen in de position paper. Er komt beweging in, maar of dit zal leiden tot een doorbraak, weet ik niet.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister-president, als we ons argument kracht bij willen zetten, dan hebben we er net baat bij om met een berekening te komen, liefst door een onafhankelijke instelling en niet door een private instelling. Ik blijf hameren op de vraag naar een berekening zodat we kunnen aantonen welk effect er zou zijn voor de investeringspolitiek in Vlaanderen en daarbuiten.
Ik heb niet gezegd dat we niet bezorgd moeten zijn over de lopende uitgaven. Ik ben begonnen met te zeggen dat de basispolitiek – waar we het ook over eens zijn – de 3 procentnorm is. De 3 procentnorm is ontworpen net om een investeringspolitiek in momenten van budgettaire krapte mogelijk te maken. Daar ben ik mee begonnen, en daar zal ik ook mee eindigen.
Tot slot wil ik nog een laatste bedenking maken. Nog veel meer dan de vraag wat de kwantiteit is van de investeringen die we kunnen doen, gaat investeringspolitiek over de kwaliteit. Wat is de economische en maatschappelijke meerwaarde die een investering op de lange termijn kan opleveren? Die moet je zo veel mogelijk proberen te capteren en te berekenen.
Voor mij is dus de kwaliteit van de investering ontzettend belangrijk. Ook de 3 procentnorm is ontzettend belangrijk. Lees: de lopende uitgaven mogen niet uit de hand lopen. Ten slotte is een piste die u naar voren schuift, zeker bespreekbaar en moeten we die ook kwantificeren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.