Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de vraag is niet nieuw. We hebben het er in het verleden ook al over gehad, en nog niet zo lang geleden heb ik een voorstel van resolutie ingediend om een Belgisch centrum voor alternatieven voor dierproeven op te richten. We zijn hiertoe verplicht volgens een Europese richtlijn. In theorie voldoen we aan die richtlijn, want in 2009 is het centrum opgericht, maar in de praktijk bestaat het jammer genoeg niet.
Minister, op eerdere vragen om uitleg antwoordde u dat u met de Nederlandse overheid aan het overleggen bent over een mogelijke samenwerking voor de ontwikkeling en promotie van alternatieven voor dierproeven. In Nederland bestaat er immers wel zo’n centrum. In Nederland is men ondertussen ook begonnen met werk te maken van een afbouwplan van het gebruik van dierproeven. Ik heb ook vernomen dat er in Zweden 1,5 miljoen euro is vrijgemaakt voor zo’n centrum. Andere Europese landen hebben er dus een visie over en maken de nodige middelen vrij.
Minister, wat is de stand van zaken rond het oprichten van een centrum voor alternatieven voor dierproeven? Bestaat de piste nog om dit te doen in samenwerking met Nederland of gaan we voor een eigen centrum? Worden daar de nodige middelen voor vrijgemaakt?
Wat is de stand van zaken rond tot de oprichting van een nationale proefdierencommissie, wat ook een Europese verplichting is?
Minister Weyts heeft het woord.
Collega’s, het spreekt voor zich dat ik de ontwikkeling en promotie van alternatieven voor dierproeven wil stimuleren, maar ik wil dit ook op een zo efficiënt mogelijke manier doen.
Wat is het grootste probleem? Ik denk dat vandaag de dag soms dierproeven absoluut nodig blijven – tot onze spijt – omdat het levens redt. Ik stel ook vast – en ook proefdiergebruikers erkennen dat – dat men te weinig kennis heeft over de alternatieven en dat er te weinig kennis en informatie wordt gedeeld door en voor onderzoekers.
Daarom heb ik een oproep gelanceerd voor de oprichting van een platform dat alle initiatieven van de Vlaamse onderzoeksinstellingen over alternatieven verzamelt en waar iedereen kan nagaan welke alternatieven ontwikkeld werden. Voor men overgaat tot dierproeven – wat men soms wel eens gemakshalve doet –, kan men dus eerst nagaan of er alternatieven zijn.
Ik heb dit idee ook voorgesteld aan Nederland waar dit enthousiast is onthaald. We zouden dus kunnen samenwerken. Zij zullen ook een gelijkaardig initiatief lanceren. De bedoeling is dan om de resultaten van Vlaanderen en Nederland te koppelen en andere lidstaten aan te zetten om hier ook mee aan de slag te gaan. Vlaanderen en Nederland zouden dan het voortouw nemen in een good practice dat kan worden geëxporteerd. Deze oproep is gelanceerd en er is een soort van offerte gedaan.
Daarnaast onderzoekt de Dienst Dierenwelzijn op dit moment een aantal interessante onderzoekspistes met het oog op een mogelijke financiering. Ik kan op dit moment echter nog niet vooruitlopen over de precieze inhoud hiervan.
In samenwerking met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) is een werkgroep opgericht, waarbij de Dienst Dierenwelzijn zal deelnemen als waarnemer. De eerste vergadering vindt in november plaats.
De Europese reglementering zegt dat Vlaanderen een comité moet oprichten om alle betrokken instanties te adviseren over de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van proefdieren. Het ontwerpbesluit hiervoor wordt momenteel voorbereid en ik zal dit dan ook binnenkort voorleggen aan de regering. Daarnaast moet ook één nationaal contactpunt worden opgericht. Hierover wordt overlegd met de andere gewesten.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik ben blij, want ik heb mijn vraag ingediend toen uw beleidsbrief er nog niet was. Ik vind dat u in uw beleidsbrief altijd redelijk vaag blijft. U hebt goede intenties, maar ze worden nooit echt geconcretiseerd. U zegt dat u op Vlaams niveau een platform zult oprichten waar de kennis en informatie rond alternatieven zullen worden gebundeld. Dat is uiteraard positief. Als het in samenwerking met Nederland kan, is het ook positief. Minister, plant u een bepaalde timing?
Met de gewesten wordt gekeken naar het nationaal centrum dat moet worden opgericht, maar is het misschien ook niet wenselijk dat we, los van informatie- en kennisuitwisseling, later in een volgende fase proberen naar streefcijfers te gaan om het aantal dierproeven te verminderen? Minister, uiteraard erken ik dat dierproeven in sommige gevallen altijd nodig blijven, maar we mogen misschien toch ook wel een beetje vooruitstrevender zijn en proberen een aantal doelstellingen voorop te stellen.
Mijn concrete vragen zijn de timing rond het platform en of we een stap verder zetten, los van informatie, en proberen streefcijfers voorop te stellen om het aantal dierproeven te verminderen.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Of het nu onder de vorm van een centrum in Belgische context vorm krijgt, of het nu gebeurt via een samenwerking met Nederland als een platform, dat maakt mij eigenlijk niet zo veel uit. Minister, ik merk alleen dat het bijzonder traag verloopt. Ik zie u bewegen met uw hoofd. Ofwel is het een tic, ofwel wilt u non-verbaal gedrag tentoonspreiden. We stellen hier al meer dan twee jaar vragen over, en eigenlijk ligt er nog altijd niets concreets op tafel. U moet toch begrijpen dat er vanuit deze commissie een aantal stemmen zijn die vinden dat het heel erg lang begint te duren. Zoals de collega zegt, staat er in de beleidsbrief Dierenwelzijn bijzonder weinig over dierproeven. Er bestaat een Europees kader met de richtlijn. Ik zeg niet dat we daar met handen en voeten aan gebonden zijn, maar we krijgen ook niet bijzonder veel marge. Desalniettemin kunnen we een eigen dierproevenbeleid vormgeven. Ik merk dat dat niet van de grond komt.
U zegt dat er vaak weinig kennis is over alternatieven voor dierproeven. Ik wil toch benadrukken dat een aantal onderzoekers in Vlaanderen daar expliciet mee bezig zijn. Ik ga zelfs verder. Collega Robeyns zei dat er altijd dierproeven nodig zullen zijn, maar er zijn gerenommeerde onderzoekers in Vlaanderen die zeggen dat op relatief korte termijn dierproeven achterhaald zullen blijken. Minister, dan stel ik me de vraag wat er vanuit het beleid komt om dat mee de goede richting uit te stuwen. Die onderzoekers zijn één ding, maar het beleid moet ook zijn rol spelen. Ik zie daar bijzonder weinig gebeuren.
Mevrouw Joosen heeft het woord.
We zijn er allemaal van overtuigd dat er op het vlak van alternatieven voor dierproeven nog heel wat belangrijke stappen kunnen en moeten worden gezet. We kunnen het aantal dierproeven verminderen, maar daarvoor is ontwikkeling en bekendmaking van alternatieven cruciaal.
Onze fractie is tevreden dat dat platform voor alternatieven breder zal reiken dan alleen Vlaanderen. We hebben ook altijd vooropgesteld dat we de ‘good practices’ zullen delen, koppelen en ontsluiten en dat we niet alleen op ons eigen Vlaamse eilandje blijven. Verder kijken we uit naar het ontwerpbesluit voor het adviescomité dat op de regeringstafel zal komen. Mevrouw Robeyns, ik zal u vandaag misschien verbazen, maar in dit geval willen we dit graag breder koppelen. Dat hebben we altijd vooropgesteld en we zijn blij dat de minister dat ook doet.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Uiteraard zijn wij er ook voorstander van om het aantal dierproeven tot een absoluut minimum te herleiden, en idealiter tot nul. Minister, uw antwoord is eigenlijk een verwijzing naar wat er in de beleidsbrief staat, namelijk het gemeenschappelijk contactpunt en het Vlaams comité voor dierproeven dat zal worden opgericht.
Minister, wat is de timing daaromtrent? U hebt gezegd dat u in overleg bent en dergelijke. Ik zou graag willen weten wanneer dat in de praktijk zal komen. Collega’s hebben al gezegd dat het nogal lang duurt. Het is belangrijk om uw tijdsplanning mee te geven.
Minister Weyts heeft het woord.
Vooreerst mijn excuses voor de congruentie tussen mijn antwoord en de beleidsbrief, maar het lijkt me toch wel zinvol dat er enige consistentie bestaat. Voorheen bewoog er nooit iets. Nu komen de zaken echt wel in beweging.
Wat de streefcijfers betreft: dat heb ik niet in de hand omdat alles afhankelijk is van de onderzoeksinstellingen en de onderzoeken. Je ziet ook een grote variabiliteit in de jaarlijkse cijfers, zowel wat betreft de aantallen als de diersoorten.
Wat de timing betreft: we hebben nu de offerte in de markt gezet en de oproep gelanceerd. Ik zal trachten dat budgettair vast te leggen op 2016 om eind dit jaar af te kloppen en de toewijzing te kunnen doen.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, dank u voor de verduidelijking over de timing. Ik hoop dat u dat lukt en dat u in de nodige budgetten kunt voorzien. Ik stel alleen maar vast dat alle partijen van de meerderheid hetzelfde zeggen. Ze willen allemaal dat het aantal dierproeven vermindert, tot liefst geen enkel meer, maar dat laat ik nog in het midden. Iedereen is voorstander, maar laten we daar dan effectief de nodige vooruitstrevende beleidsdaden aan koppelen. Minister, ik hoop dat dit een eerste stap is na een langzaam proces en dat we vanaf nu een tandje zullen bijsteken. We zullen er in deze commissie zeker nog op terugkomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.