Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Op 22 september vond het slotevent van de studiedag ‘grenzeloos ondernemen’ plaats in Limburg. Hier werd de ruimtebehoefteanalyse naar bedrijfshuisvesting uit de doeken gedaan. Deze studie is een resultaat van een samenwerking tussen City D, het Agentschap Innoveren & Ondernemen (VLAIO) en Voka Limburg.
Uit de studie, die voorlopig enkel voor Limburg werd uitgevoerd, is gebleken dat er een mismatch is tussen de grootte van gezochte bedrijfspercelen en de grootte van het aanbod aan bedrijfspercelen. Tegenwoordig zoeken ondernemers naar voldoende grote ruimtes om hun activiteiten in te kunnen ontplooien. Echter, het aanbod, vooral dan in kleinere gemeenten, bestaat uit relatief kleine ruimtes.
De focus van het onderzoek ligt vooral op die kleinere gemeentes, die vaak een beperkt aanbod hebben, en wil hen meer ondernemingsvriendelijk maken. De onderzoekers geven aan dat meer interactie tussen VLAIO en de gemeenten nodig is, opdat deze laatsten een correct overzicht hebben op het aanbod in hun dorp.
De conclusies konden als volgt worden samengevat. Op provinciaal niveau is 6,5 procent van het aanbod beschikbaar, waar 5 procent economisch gezien een gezondere verhouding zou zijn. Vooral op gemeentelijk niveau is er duidelijk een mismatch. 46 procent van de bedrijven heeft extra ruimte nodig, vrijwel allen op korte termijn. 60 procent van de bedrijven kan niet meer groeien op het huidige perceel. Bedrijven zijn minder flexibel. Ze wensen op hun locatie binnen de eigen gemeente te blijven. Het aanbodbeleid moet met andere woorden op de reële vraag afgestemd worden. Er is meer flexibilisering nodig evenals begeleiding en ondersteuning van kleinere gemeenten. Er moet werk gemaakt worden van de randvoorwaarden, zoals mobiliteit. Zakelijke dienstverlening en vrije beroepen zijn niet toegelaten op bedrijventerreinen. De gemeenten lopen vast in procedures en regels, wat hen verzwakt in vergelijking met Nederlands-Limburg.
Op diezelfde studiedag werden ook suggesties gedaan vanuit een andere studie, onder meer in de richting van de uitwerking van intergemeentelijke kmo-terreinen. Ook in het ontwerp van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) bepaalt artikel 55 dat kmo’s ook op percelen van vervuilende industrieën terecht zouden kunnen, mits de oppervlakte van het terrein minder dan 10 hectare omvat, waar dit nu nog 3 hectare is.
Minister, in welke mogelijkheden en instrumenten zal er voorzien worden om aan deze mismatch en gebrek aan gepaste percelen tegemoet te komen? Wat zult u ondernemen om gemeenten onderling aan te moedigen een gezamenlijk beleid te ontwikkelen? Hoe zult u tegemoetkomen aan de conclusies van de studie? Zou het een meerwaarde zijn om een dergelijke studie in de nabije toekomst ook over heel Vlaanderen uit te voeren? Hoe staat u tegenover de aanpassing aan de regelgeving inzake ruimtelijke ordening?
Minister Muyters heeft het woord.
De cijfers uit de studie tonen vooral aan dat veel bestaande bedrijven met een ruimtevraag zitten en dat in een aantal gevallen deze bedrijven geen geschikt aanbod vinden in de eigen gemeente terwijl ze wel liefst in de eigen gemeente actief willen blijven.
Bij de evaluatie van het geschikt aanbod is enkel gekeken naar de beschikbare bedrijfskavels. Bij de bedrijfshuisvestingsmogelijkheden zou eigenlijk ook rekening moeten worden gehouden met de beschikbare bedrijfsruimten op en buiten bedrijventerreinen, waaronder de ‘verweven’ bedrijfshuisvestingsmogelijkheden.
Zowel via het decreet Leegstaande en Verwaarloosde Bedrijfsruimten, wat een bevoegdheid van mijn collega van Ruimtelijke Ordening is, als via het Brownfieldconvenantendecreet en het decreet Ruimtelijke Economie trachten we de bestaande en vrijgekomen bedrijfsruimten maximaal opnieuw in gebruik te laten nemen. Mijn bevoegdheid beperkt zich daartoe, maar als u het hebt over de brede filosofie met betrekking tot de bedrijfsruimte, is dat iets wat bij mijn collega Schauvliege aan bod moet komen. Daar moet gezorgd worden dat er voldoende bedrijventerreinen zijn. Ik kan alleen met die reconversie van bestaande bedrijventerreinen of -gebouwen een aantal acties ondernemen, wat ik ook doe.
Het is een terechte bekommernis dat lokale besturen onderling meer zouden moeten afstemmen, zodat niet overal eenzelfde type bedrijfshuisvestingsmogelijkheden wordt aangeboden, maar dat het aanbod zo divers mogelijk is, rekening houdend met de ruimtelijke randvoorwaarden. De studie wijst eigenlijk op de nood aan een proactief bedrijfshuisvestingsbeleid, waarbij voldoende aandacht gaat naar de analyse van de vraag naar ruimte. Ik denk dat nog te weinig gemeenten een bedrijfshuisvestingsbeleid voeren, en ze weten niet hoe ze dat moeten aanpakken. We zullen hiervoor aandacht vragen op de overlegtafels die we ondersteunen bij de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten. Zelf wil ik hiertoe bijdragen door te blijven werken aan de beschikbaarheid van data over bedrijfshuisvestingsmogelijkheden.
De studie was veeleer methodologisch bedoeld om een tool uit te testen waarbij de ‘zittende bedrijven’ bevraagd worden naar hun ruimtenoden. We doen nu inspanningen om die tool, evenals andere proefprojecten, beter bekend te maken bij lokale besturen zodat zij, als ze dat wensen, deze tool kunnen gebruiken zodat ze daarmee hun bedrijfshuisvestingsbeleid vorm kunnen geven. Dat was de filosofie die hierachter zat.
De voorgestelde aanpassingen, die een meer flexibele invulling geven aan bedrijventerreinen, komen onder andere voort uit de ervaringen van de activeringsteams, waarbij onbenutte percelen nog moeilijk geactiveerd konden worden vanwege bepaalde stedenbouwkundige voorschriften. Die aanpassingen zijn zeker toe te juichen, maar moeten voorafgegaan worden door een duidelijke visie over de invulling van de bestaande bedrijventerreinen. Het is belangrijk dat je een zicht hebt op wat je met bedrijventerreinen wil gaan bereiken. Ook al kan er op een bepaald moment meer vraag zijn naar kleine kavels, het zou niet wijs zijn om dan bijvoorbeeld een grote kavel te gaan opdelen.
Samengevat: het is voor mij heel belangrijk dat gemeenten nadenken over een huisvestingsbeleid, dat men daar een inschatting kan maken van de vraag die bij bedrijven bestaat en hoe zij daarop kunnen reageren. De instrumenten die ik heb om leegstaande panden of brownfields te gebruiken, zetten wij uiteraard helemaal in.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Bedankt, minister. De resultaten van de studie zijn interessant en beschrijven de pijnpunten. Het is voor lokale besturen inderdaad heel moeilijk om echt kort op de bal te spelen. Elke stad en gemeente wil een zo ondernemersvriendelijk mogelijk klimaat creëren en wil ervoor zorgen dat zo veel mogelijk bedrijven zich op hun grondgebied vestigen, en soms is de ene gemeente daar dan misschien wat protectionistisch in ten opzichte van de andere. Het is heel belangrijk om voldoende instrumenten en acties te creëren, zodat er ook meer openheid kan zijn en de lokale besturen meer weten wat er allemaal mogelijk is.
Ik weet uiteraard dat er een heel grote rol is weggelegd voor de minister van Ruimtelijke Ordening, waar ook een aantal ontwikkelingen in voorbereiding zijn. U hebt verwezen naar een samenwerking met de VVSG en een aantal proefprojecten, waar het straks, bij de bespreking van de beleidsbrief, misschien nog over zal gaan.
Het is in elk geval heel nuttig om die cijfers mee te nemen en op te volgen, en misschien ook uit te rollen naar andere provincies. Dat Limburg hier als pilootproject heeft gefungeerd, is heel goed. Maar ik kan mij zeker inbeelden dat diezelfde problematieken zich voordoen in heel Vlaanderen. Die oproep zou ik dus nog willen doen.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik bedank collega Christiaens voor haar vraag. Ik ben het absoluut eens met haar laatste punt: dit is een problematiek die zich op Vlaams niveau afwikkelt en die bijzonder belangrijk is. Ik heb daarom ook in maart 2015 die problematiek op tafel gelegd in de commissie Ruimtelijke Ordening. Ik heb toen verwezen naar de vorige minister van Ruimtelijke Ordening, minister Muyters, die in 2014 de Codex Ruimtelijke Ordening heeft aangepast en die het gemakkelijker heeft gemaakt voor gemeenten om kmo’s te gunnen op regionale terreinen die kleiner zijn dan 3 hectare.
We stellen in de praktijk vast dat heel veel gemeenten die wijziging verkeerd interpreteren. Ik heb toen, collega Christiaens, aan minister Schauvliege gevraagd om een omzendbrief op te maken, gericht aan de gemeenten, om nog eens duidelijk op die wijziging te wijzen en ervoor te zorgen dat er geen weigeringen meer zouden worden uitgesproken op die grond. Minister Schauvliege heeft toen gezegd dat ze dat idee niet ongenegen was, maar ik heb nog geen omzendbrief gezien, dus het zou goed zijn dat we samen in de commissie Ruimtelijke Ordening aan de minister vragen om daar wat spoed achter te zetten.
Ik heb toen ook aan de minister gevraagd om de eis tot behoefteraming, die nodig is voor het omzetten van industrieterrein naar lokaal kmo-terrein voor terreinen van meer dan 3 hectare, wat te verlichten of af te schaffen als het gaat over het opstellen van een ruimtelijk uitvoeringsplan. Dat idee was de minister minder genegen, maar het feit dat u de problematiek hier nog eens zeer goed en terecht ter tafel brengt, mag misschien een aanleiding zijn om daar opnieuw met minister Schauvliege over te spreken.
Ik omarm uw punt met betrekking tot reconversie van bedrijfsruimte en leegstand. Ik heb daar zelf ook een voorstel van resolutie over ingediend, waarvan ik hoop dat we dat over enkele maanden ook unaniem kunnen goedkeuren.
Minister, ik heb nog één bijkomende vraag, waar u nu niet meteen op hoeft te antwoorden. In de vorige beleidsbrief en begroting had u meer budget vrijgemaakt voor mensen die bedrijventerreinen gaan activeren en zo meer, om toe te zien op snellere ontwikkeling. Kunt u ons daar te gepasten tijde de resultaten of de evoluties van meegeven?
Minister Muyters heeft het woord.
Wat dat laatste punt betreft, mijnheer Ronse: ik heb die gegevens niet bij. Ik stel voor dat u daar een schriftelijke vraag over indient. Dan zullen we daar graag op antwoorden.
Mevrouw Christiaens, mijn bevoegdheid is – misschien iets te simpel gezegd – vooral de reconversie van verlaten gebouwen en bedrijventerreinen en dergelijke meer. Ik zag dat er op gemeentelijk niveau vaak een gebrek aan visie was van bedrijfshuisvesting. Men maakte moeilijk of weinig een inschatting van wat er daaromtrent in de gemeente of bovengemeentelijk nodig was. Ik vind wel dat het nog altijd de gemeente is die die bevoegdheid moet hebben en houden. Het is niet Vlaanderen dat moet gaan zeggen waar welke dingen moeten gebeuren. Als we over de reconversie van Ford Genk spreken, is dat natuurlijk wel iets dat we op Vlaams niveau doen, maar voor de kleinere aspecten kan dat vooral door de gemeente en bovengemeentelijk gebeuren. Daarom zeg ik dat die tool die we nu ontwikkeld hebben, gemeentelijk en bovengemeentelijk gebruikt kan worden.
Ik ga dus niet die bevraging doen in de rest van Vlaanderen. De bevoegdheid zit bij de gemeenten. Ze krijgen nu de tool om op basis van de gegevens die ze met deze methodiek kunnen verkrijgen, een visie rond bedrijfshuisvesting te ontwikkelen. Dat is het belangrijkste. En dan moeten wij bekijken wat ik binnen mijn bevoegdheid kan doen, en collega Schauvliege binnen haar bevoegdheid, en op welke manier er dingen kunnen gebeuren. De instrumenten zitten vooral bij Ruimtelijke Ordening. Dat zijn RUP’s of andere wijzigingen die eventueel moeten gebeuren om ervoor te zorgen dat er voldoende bedrijventerreinen en ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Maar waar ik het kan, met heel veel plezier.
De vraag om uitleg is afgehandeld.