Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Dit jaar stond de Katholieke Universiteit Leuven bovenaan in de rangschikking van de meest innovatieve universiteiten in Europa. Voor deze lijst worden het aantal octrooien en de mate waarin ze worden gecommercialiseerd als cruciale parameters genomen. De KULeuven is in Vlaanderen de universiteit die er als enige in slaagt haar onderzoeksresultaten op grote schaal te vermarkten. Volledigheidshalve moeten we eraan toevoegen dat één project sterk heeft bijgedragen tot dit resultaat.
Vlaamse professoren kunnen de rechten op hun onderzoeksresultaten laten beschermen via octrooien. Universiteiten en professoren kunnen die rechten dan in een licentieovereenkomst verkopen aan bedrijven of overheden. Als het bedrijf in kwestie er dan een marktsucces van kan maken, vloeien de royalty's naar de universiteit en de professor.
Op basis van de informatie waarover we beschikken, bedroeg in 2015 de omzet 118 miljoen euro, of meer dan 10 procent van de inkomsten van de KULeuven. Vijf jaar geleden bedroeg deze inkomstenbron nog maar 52 miljoen euro. Het verschil met de andere Vlaamse universiteiten is zeer groot. De UGent volgt op de tweede plaats met iets minder dan 2 miljoen euro, de overige universiteiten halen slechts enkele tienduizenden of honderdduizenden euro’s uit inkomsten uit licenties en octrooien. Tussen 2010 en 2014 nam de KULeuven steeds meer dan 97 procent van de Vlaamse omzet uit octrooien voor haar rekening.
Minister, welke mogelijkheden ziet u in uw beleidsdomein om de overige universiteiten en het hoger onderwijs bij uitbreiding te stimuleren om hun onderzoeksresultaten meer te vermarkten? Zijn er verdere samenwerkingen met onderzoek en ontwikkeling (O&O) en zo ja, welke? Op welke manier kunnen de inkomsten van dergelijke valoriseringen gebruikt worden?
We hebben allerlei opleidingen voor doctorandi. Is er geen mogelijkheid om hen meer kennis te laten maken met dat systeem en hoe dat moet lopen?
Minister Crevits heeft het woord.
De valorisatie van wetenschappelijk onderzoek naar de samenleving en het bedrijfsleven is bijzonder belangrijk. Het is echter goed om het volledige beleidsplaatje in ogenschouw te nemen.
Wat de universiteiten betreft is er het SBO-kanaal, dat gaat over strategisch basisonderzoek met valorisatie-potentieel, dat sinds dit jaar onder het beheer staat van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO). Naast dit competitief systeem dat werkt met oproepen, beschikken de universiteiten sinds 2004 ook over de Industriële Onderzoeksfondsen (IOF) om hun eigen industrieel gericht onderzoeksbeleid uit te bouwen. Voor het SBO-programma is er jaarlijks 48 miljoen euro beschikbaar, voor de IOF gaat het over 27 miljoen euro.
Voor alle informatie over SBO, de IOF’s en de interfaceactiviteiten moet ik u doorverwijzen naar mijn collega Muyters.
Voor de hogescholen, waar het onderzoek per definitie op de professionele toepassing gericht is, bestaat in zekere mate een soortgelijke structuur, met enerzijds de oproepen voor het Tetrafonds vanuit het Agentschap Innoveren en Ondernemen, met een jaarlijks budget van 9,5 miljoen euro, en anderzijds de middelen voor Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO), vanuit mijn eigen beleidsdomein. Deze PWO-middelen worden in 2017 fors budgettair versterkt met 10 miljoen euro in het kader van het groeipad voor O&O van deze regering.
Op associatieniveau worden er vanuit het beleidsdomein EWI sinds 1998 ook middelen ter beschikking gesteld voor de interfaceactiviteiten. Het gaat over ongeveer 2,9 miljoen euro per jaar.
Decretaal is bepaald dat de onderzoeker het recht heeft op een bij een intern reglement vastgesteld of overeengekomen billijk aandeel in de geldelijke opbrengsten die de universiteit of de hogeschool verwerft uit de exploitatie van de vinding. De inzet van de middelen die hogescholen en universiteiten bekomen via de verschillende geldstromen, behoort verder echter tot de autonomie van de instellingen. Uiteraard doen zij dat in functie van hun kerntaken – onderwijs, onderzoek en dienstverlening – en normaliter wordt een deel van de door valorisatie verkregen middelen geïnvesteerd in nieuw onderzoek en in het ontwikkelen van nieuwe knowhow, zodat op deze manier ook het onderwijs en het onderzoek binnen de instellingen een extra stimulans krijgt.
We hebben dus een ruim gamma aan instrumenten om die brug te slaan tussen onderzoek in het hoger onderwijs en het bedrijfsleven. Ik was niet van plan om nog extra initiatieven te nemen, maar ik vind dat we vooral met de twee ministers, de bestaande instrumenten en de budgetten die opgetrokken worden, moeten proberen om één en ander te versterken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik heb de vraag ook gesteld aan uw collega van Wetenschapsbeleid om zo langs twee sporen te kunnen werken. Mijn eerste vraag wil ik toch nog eens herhalen, omdat ik vooral geïnteresseerd ben in de vraag hoe we onderzoekers ertoe kunnen aanzetten na te gaan hoe ze hun onderzoek effectief kunnen vermarkten en valoriseren. Volgens mij ligt er op het ogenblik in Vlaanderen nog onderzoek op de plank dat niet wordt vermarkt. Daarom vraag ik me af of we dat niet kunnen meenemen in doctoraatsopleidingen. Op die vraag hebt u eigenlijk nog niet geantwoord.
Iets anders is het aanwenden en inzetten van de middelen. Wie wordt er getriggerd om effectief te vermarkten? De proffen en de onderzoekers zelf moeten het doen, maar op het ogenblik vloeien de royalty’s vooral terug naar de instellingen. Kunnen we in interne allocatiemodellen geen trigger stoppen om onderzoekers sterker te motiveren om de geïnvesteerde middelen te laten renderen?
U verwijst inderdaad naar SBO, Strategisch BasisOnderzoek, en PWO, Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek, maar hoeveel onderzoeken die door SBO en PWO zijn gefinancierd, werden er verder vermarkt en hoeveel octrooien zijn daaruit voortgevloeid? Voor zover ik weet, geen enkel, maar ik kan me vergissen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik wil heel kort wijzen, zoals ik ook in andere dossiers al heb gedaan, op de autonomie van de instellingen. Dat is voor mij een belangrijk uitgangspunt, ook in deze discussie.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ook voor onze fractie is het vermarkten van onderzoek een interessant punt, al is het uiteraard geen doel op zich en leent ook niet elke vorm van onderzoek zich tot vermarkting. Dat is evident en zal collega Daniëls ook meteen beamen. Als we kiezen voor maatregelen die het vermarkten van onderzoek stimuleren, moeten we er altijd over waken dat de slinger niet doorslaat. Het kan interessant zijn om vragen zoals ‘hoe vermarkt ik onderzoek?’, te behandelen in een opleiding aan doctorandi als een mogelijke maatregel om de doorstroming van doctoraathouders naar de arbeidsmarkt te versoepelen of een extra duwtje in de rug te geven. Dat is misschien een idee.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank voor alle aanvullende opmerkingen. Onder andere de KU Leuven werkt met concrete diensten, bijvoorbeeld voor het opstellen van contracten en het oprichten van spin-offs. De TTO’s, de Technology Transfer Offices, werken volgens een vijfjaarlijks strategisch plan. Het huidige loopt tot 2018. Het is sowieso mijn bedoeling op het einde daarvan, in 2018, de werking te evalueren. Dat kan ons natuurlijk ook heel wat leren over de manier waarop er al dan niet tot vermarkting wordt overgegaan. Ik had ook niet begrepen dat collega Daniëls vindt dat elk onderzoek vermarkt moet kunnen worden. Wel vind ik dat de eventuele output moet worden bekeken en dat alle opportuniteiten moeten worden aangegrepen. Cijfers in verband met uw bijkomende vraag heb ik niet, mijnheer Daniëls. Het gaat heel vaak over kmo’s, en het is voor mij als minister van Onderwijs niet zo evident om daarover cijfers te krijgen. Ik kan eens polsen of collega Muyters meer info heeft, maar ikzelf heb dat niet.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil inderdaad niet dat elk onderzoek wordt vermarkt, absoluut niet, maar wel moeten we kijken wat we er verder mee kunnen doen. Heel wat onderzoeken, zeker op doctoraatsniveau, blijven gewoon liggen nadat ze zijn afgerond. Dan moeten we kijken wat we er eventueel nog mee kunnen doen, hetzij commercieel, hetzij in de non-profitsector. Ook daar kan heel wat ‘vermarkt’ worden. We spreken niet altijd over gigantische bedragen, maar kunnen we iets op de een of de andere manier laten renderen, hetzij voor de instelling, hetzij voor de maatschappij, dan moeten we dat doen. Mij verbaast het een beetje dat de andere universiteiten en hogescholen wat achterblijven op de KU Leuven en hun kwaliteiten te weinig uitspelen. Kunnen we dat niet stimuleren? In de commissie Wetenschapsbeleid hebben we grote discussies en gesprekken gehad over de vraag ‘wat na een doctoraat?’, omdat heel veel doctorandi geen plaats vinden.
Bij elk onderzoek dat wordt uitgevoerd, moeten we naast de onderzoeksvraag ten minste ook de vraag opnemen wat we er eventueel verder mee kunnen doen. Het antwoord kan zijn dat het onderzoek niet meteen te vermarkten is, maar als we een beetje creatief zijn, wordt er echt wel meer mogelijk. De post-it is ook ontstaan uit een lijm die niet goed werkte.
De vraag om uitleg is afgehandeld.