Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over telewerken. Dat kreeg bij de Vlaamse overheid vroeger al heel veel vormen en namen: ‘anders werken’, ‘thuiswerken’… De verzamelnaam is ‘telewerken’. Het gaat over het mogelijk maken dat medewerkers en ambtenaren van thuis uit kunnen werken, of vanuit een satellietkantoor in een van de provinciehoofdsteden of in een Vlaams administratief centrum (VAC). Met dit aanbod aan onze medewerkers zet de Vlaamse overheid zich op de kaart als een voorbeeldige werkgever. Wij moeten een innovatieve en flexibele werkgever zijn. Dat betekent ook dat wij ervoor moeten kunnen zorgen dat onze medewerkers een goed evenwicht vinden in de balans tussen privé en werk. Wij moeten er ook voor zorgen dat zij graag blijven werken voor de Vlaamse overheid.
Telewerken zorgt niet alleen voor dat betere evenwicht, maar ook voor minder woon-werkverkeer, dat toch op elke manier milieuvervuilend is.
Dit is in de Vlaamse overheid, globaal bekeken, perfect mogelijk. De ambtenaren kunnen in heel veel gevallen telewerken. De recent opgevraagde cijfers tonen aan dat telewerken meer en meer ingeburgerd geraakt, ook bij de Vlaamse overheid. Het aandeel personeelsleden dat geen enkele dag heeft getelewerkt, daalde van 67 procent in 2012 tot 62 procent in 2014, terwijl het aandeel personeelsleden dat wel tussen 1 en 29 dagen aan telewerken deed, in dezelfde periode steeg van 24 naar 26 procent. Het verontrust mij echter een klein beetje dat waar 8 op 10 Vlaamse ambtenaren kunnen telewerken – wat op zich bijzonder goed nieuws is – ruim 45 procent daarvan in 2015 geen enkele dag getelewerkt heeft. Met andere woorden: bijna de helft van wie kan telewerken, doet het niet. Dat is toch een beetje opvallend.
Minister, 80 procent van de medewerkers kunnen telewerken. Het is duidelijk dat u, de Vlaamse overheid en de Vlaamse Regering, het telewerken aanmoedigt en alle kansen geeft. Maar niet eens de helft van wie voor telewerken in aanmerking komt, doet het. Hebt u daar een verklaring voor? Hoe belangrijk vindt u het telewerken voor de Vlaamse overheid, als voorbeeldige werkgever die een signaal geeft aan onze werknemers? Hebt u de ambitie om het percentage effectieve telewerkers op te tillen? Hoe wilt u dat desgevallend doen? Welke concrete initiatieven zult u daartoe nemen?
Is de interne rapportering over de telewerkfrequentie intussen verplicht? Toen ik de cijfers opvroeg, was dat nog niet het geval. Is dat nu wel verplicht? Zo zouden we een goed beeld kunnen hebben van de hele Vlaamse overheid.
Minister Homans heeft het woord.
Vooraleer uw vragen concreet te beantwoorden, wil ik toch benadrukken dat ik heel veel belang hecht aan telewerken. Het is absoluut noodzakelijk dat de Vlaamse overheid ook in haar personeelsbeleid de stap naar modernisering zet. Telewerken maakt daar deel van uit. Het heeft talrijke voordelen, zowel voor de Vlaamse overheid als voor de personeelsleden. Mijnheer Maertens, u noemde er zelf een aantal. Het is belangrijk dat we voor onze eigen werknemers zorgen voor een evenwicht tussen het privéleven en het werk, en dat we de flexibiliteit en de autonomie van de personeelsleden verhogen. Dit is heel belangrijk in het kader van het leeftijdsbewuste personeelsbeleid dat de Vlaamse overheid wil voeren. Zodra men op een zekere leeftijd komt, is het misschien evidenter om voor telewerk te kiezen dan wanneer men bijvoorbeeld 23 jaar is.
Een heel groot voordeel is, zoals u zelf al in uw vraag hebt aangestipt, de milieuvriendelijkheid. Door het telewerk hebben we minder woon-werkverkeer. Dat is goed, want de Vlaamse overheid heeft een voorbeeldfunctie.
Nog een voordeel voor de Vlaamse overheid is dat we minder fysieke werkplekken nodig hebben voor de Vlaamse ambtenaren.
Ik wil hier nog een kanttekening bij plaatsen. U hebt gezegd dat per definitie 8 op 10 Vlaamse ambtenaren aan telewerk zouden mogen doen, maar niet iedereen wil dat. Thuiswerken en telewerken is trouwens niet hetzelfde. Het is niet omdat het zou mogen, dat men dat per definitie ook wil. Ik kan me best voorstellen dat bepaalde personeelsleden nogal houden aan persoonlijke en sociale contacten die ze hebben met collega’s op de werkvloer. Ik kan me ook perfect voorstellen dat bepaalde personeelsleden geen vijf dagen per week thuis willen zitten, om welke reden dan ook. Er zijn persoonlijke redenen waarom bepaalde personeelsleden dat niet verkiezen en daar moeten we ook respect voor hebben. Dat neemt niet weg dat de Vlaamse overheid de modaliteiten en het kader moet aanbieden.
Sinds de vorige legislatuur spreken we niet echt meer van telewerken of thuiswerken. Dat laatste is al helemaal een term uit de middeleeuwen. We spreken nu eerder over plaats- en tijdsonafhankelijk werken. Wat is plaatsonafhankelijk werken? Dat is niet enkel werken thuis of in een satellietkantoor, zoals een Vlaams administratief centrum, maar op elke locatie die geschikt is voor arbeid. Dat kan in een bibliotheek zijn waar er wifi is. Als uw partner is opgenomen in het ziekenhuis en er is wifiverbinding, dan kan dat perfect onder plaatsonafhankelijk werken worden geplaatst. Zo moet het personeelslid geen vakantie nemen. Dat hoort thuis in het voordeel ‘meer evenwicht tussen werk en privé’.
Wat is tijdsonafhankelijk werken? Dat impliceert dat personeelsleden niet meer zozeer werken gebonden aan een uurrooster. Het is niet meer afhankelijk van het aantal uren dat wordt gepresteerd, maar van het resultaat dat wordt opgeleverd. Dat is ook belangrijk anno 2016. Het gaat niet meer om de prikklok uit de tijd van De Collega’s die aangeeft hoeveel uur iemand achter zijn bureau heeft gezeten, maar er wordt rekening gehouden met de resultaten die de betrokkenen hebben bereikt.
Er is een nieuwe omzendbrief met betrekking tot plaats- en tijdsonafhankelijk werken die dateert van 16 mei 2014. Hierin wordt de nodige ruimte aan de entiteiten gegeven voor een eigen invulling, maar legt ook een deadline op voor de implementatie, in die zin dat tegen eind 2020 alle personeelsleden die ervoor in aanmerking komen, effectief plaats- en tijdsonafhankelijk moeten kunnen werken. In heel wat entiteiten van de Vlaamse overheid is telewerken – dus zowel thuiswerk als andere vormen van plaatsonafhankelijk werken – in steeds ruimere mate mogelijk, en dat is een zeer positieve evolutie.
Uit de cijfers blijkt dat telewerk bij de Vlaamse overheid doorheen de jaren meer ingeburgerd is geraakt en in stijgende lijn is. Zo is het aandeel personeelsleden dat geen enkele dag aan telewerk gedaan heeft, gedaald van 67 procent in 2012 naar 62 procent in 2014. Daarbij moeten we rekening houden met het feit dat heel wat functies bij de Vlaamse overheid zich niet lenen tot telewerk. Ik denk aan mensen die de catering of het onthaal verzorgen. Het is moeilijk om van thuis het onthaal te doen van een of andere VAC. Moeten we daar flexibel mee omspringen? Ja. Wil dat zeggen dat er nooit kan worden gesproken over een dag per week? Neen. We kunnen natuurlijk niet evolueren naar een situatie dat die personeelsleden vijf dagen op vijf plaatsonafhankelijk kunnen werken, want dan heb je geen permanentie meer aan het onthaal. Dat is een inbreuk op de dienstverlening.
Daarenboven zijn de cijfers een onderschatting, omdat nog niet alle entiteiten op dezelfde manier rapporteren. Daar is zeker nog verbetering mogelijk. De deadline is 2020. We hebben dus nog een beetje tijd. We willen zeker ook werken aan de kwaliteit van de rapportage.
U vroeg of de interne rapportering over telewerkfrequentie intussen verplicht is. In de omzendbrief Plaats- en Tijdsonafhankelijk werken van 2014 is onder punt 5 ‘Monitoring en rapportering’ opgenomen dat elke entiteit zorgt voor een gecentraliseerde digitale registratie van een aantal aspecten. Eerste aspect is welke personeelsleden er niet in aanmerking komen voor plaats- en tijdsonafhankelijk werken en om welke reden. Bij afwezigheid van registratie geldt de veronderstelling dat het personeelslid in aanmerking komt voor plaats- en tijdsonafhankelijk werken gedurende onbepaalde duur. Tweede aspect is de frequentie waarmee de personeelsleden in de praktijk op de standaard bedrijfslocatie werken. Als er geen gegevens geregistreerd zijn, geldt de veronderstelling dat het personeelslid op de standaard bedrijfslocatie werkt. Deze bepaling houdt dus een verplichting in voor de entiteiten om te rapporteren tegen 2020.
We hebben een rondvraag gedaan en daaruit blijkt dat 19 van de 59 entiteiten die ressorteren onder het toepassingsgebied van deze omzendbrief, nog geen gegevens of gegevens van een suboptimaal kwaliteitsniveau bezorgd hebben. Dat impliceert dat 40 entiteiten dat wel hebben gedaan, wat toch wel een goede zaak is. Die 40 entiteiten zijn immers goed voor 18.241 Vlaamse personeelsleden, of 64 procent van de totaliteit van het overheidspersoneel.
Ik hecht heel veel belang aan een goed evenwicht tussen werk en privéleven. Ik hecht ook heel veel belang aan de voorbeeldfunctie die de Vlaamse overheid heeft, ook ten opzichte van de privésector, als het gaat over telewerken, thuiswerken, plaats- en tijdsonafhankelijk werken en dergelijke meer. We moeten echter ook rekening houden met de persoonlijke keuze van de medewerkers en met het feit dat er nu eenmaal altijd functies zullen zijn waarvoor telewerken en dergelijke meer zich niet zullen lenen. Ik meen echter dat we zeker met deze Vlaamse overheid de goede weg opgaan.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het was een hele boterham. Toch heb ik twee bijkomende vragen. Ik ben blij te horen dat u dat plaats- en tijdsonafhankelijk werken, zoals dat nu wordt genoemd, zult stimuleren. U zegt dat ‘thuiswerken’ een term uit de middeleeuwen is. Ik wil geen ruzie stoken in de regering, maar ik wil u er wel op wijzen dat de minister van Bestuurszaken in het jaar 2004 ook nog die term gebruikte. Die man is nu minister-president. Ik weet niet of dat tot een twist in de regering kan leiden, maar goed.
Het is goed dat de Vlaamse overheid verder bouwt aan dat kader voor plaats- en tijdsonafhankelijk werken, dat we dat stimuleren, dat we een goede omgeving creëren daarvoor. Natuurlijk wil niet iedereen dat zelf. Dat is heel duidelijk. Wordt er bij de personeelsenquêtes die er elke paar jaar wel eens zijn, gepeild naar de redenen waarom men dat wel of niet wil? Is er de komende jaren nog een personeelspeiling gepland? Daar heb ik geen zicht op.
We hebben steeds meer ervaring met de zogenaamde ‘co-working spaces’. Dan gaat het niet alleen over steden en gemeenten die bijvoorbeeld mensen de kans geven om plaats- en tijdsonafhankelijk te werken in een bibliotheek of een museum, dus niet alleen thuis, niet alleen in satellietkantoren, maar op andere plaatsen. Heeft de Vlaamse overheid ter zake zelf ook een aanbod voor de Vlaming, dus niet specifiek voor Vlaamse ambtenaren, maar voor andere professionals in Vlaanderen? Zijn er mogelijkheden ter zake? Ik weet het niet, maar misschien moet dat eens worden meegenomen. We hebben heel veel locaties waar dat misschien wel mogelijk is. Ik zou suggereren om dat idee eens mee in overweging te nemen en ook de kantoren, de locaties van de Vlaamse overheid open te stellen voor mensen die daar heel tijdelijk zijn. Een voorbeeld is dat van iemand die in een VAC een uur op de trein wacht. Die VAC’s zijn meestal bij het station gelegen. Dat kan een interessante win-winsituatie zijn, in samenwerking met steden en gemeenten, met grote bedrijven die aanwezig zijn, met multinationals enzovoort.
Minister Homans heeft het woord.
Zijn we van plan om in toekomstige personeelsenquêtes ook te peilen naar de reden waarom een individu niet aan thuiswerk wil doen? Neen, want dat zou de privacy schenden. We kunnen absoluut niet vragen aan iemand waarom hij of zij dat niet wil doen. Iedereen heeft wel persoonlijke redenen waarom hij of zij niet per se aan telewerken wil doen.
Uw andere vraag is een goede vraag, wat niet impliceert dat ik uw eerste vraag niet goed vond. In mijn initiële antwoord heb ik aangegeven dat het concept van plaats- en tijdsonafhankelijk werken eigenlijk ook tot doel heeft dat we als Vlaamse overheid minder werkplekken ter beschikking moeten stellen. Onze VAC’s zijn inderdaad allemaal zeer goed gelegen: ze liggen aan stations en zijn zeer goed bereikbaar. Als we die VAC’s ook gaan openstellen voor steden en gemeenten, dan wil dat zeggen dat we als Vlaamse overheid opnieuw extra werkplekken ter beschikking zouden moeten stellen. Als we daarover natuurlijk met bepaalde steden en gemeenten tot een overeenkomst zouden kunnen komen, met gedeelde smart en gedeelde kosten, dan denk ik dat we wel openstaan voor gesprekken in die richting. Het past echter in ieder geval vooralsnog niet in onze filosofie. We zullen eens bekijken of er eventueel een vraag is vanuit lokale besturen, van gemeenten of steden, om een paar plaatsen te kunnen krijgen in bijvoorbeeld het VAC van Gent, of dat van Antwerpen of Brugge.
Bibliotheken en dergelijke, dat zijn openbare ruimtes. Daarover hebben wij niets te zeggen. Als het echter echt louter gaat over werkplekken die eigendom zijn van de Vlaamse overheid, dan willen we daar wel over praten, maar dan moeten we natuurlijk eerst wel eens zien of er een concrete vraag is van lokale besturen.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, zeker op die laatste vraag. Ik zie daar wel brood in, ook al moeten we het misschien niet beperken tot de kantoren die er zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het VAC in Gent, dat een grote eetruimte heeft. Die is twee keer per dag een beetje bezet. Misschien zijn er mogelijkheden in die gebouwen. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de sportcentra van de Vlaamse overheid, waar andere infrastructuur bij is. Misschien moeten we daar eens aan denken. Dat zal echter uiteraard altijd in dialoog met de steden en de gemeenten moeten gebeuren. We moeten eens bekijken of dat kansen biedt. Het zal ook een beetje een kwestie zijn van de kip of het ei. Is er vraag naar? Goed, zolang er geen aanbod is, zal er misschien weinig vraag zijn, en omgekeerd. Dat moet eens worden bekeken op gedecentraliseerd niveau, denk ik. Het is echter een elementje dat ik eens wou meegeven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.