Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Er is een debat geweest in de media en in het parlement naar aanleiding van het verhaal van Stan, een jongen van 5 jaar, die zeer moeilijk aan hulp geraakt wegens een complexe problematiek. Twaalf instellingen zouden hem reeds hebben doorverwezen. Vandaag heb ik geen weet of er een oplossing voor hem is gevonden.
Ik heb veel begrip voor de individuele problematiek, maar dit legt een tekort bloot dat structureel is. Dat moet ons vandaag bezighouden. Voorzitter, ik stel deze vraag met een heel groot draagvlak. Er zijn in de plenaire vergadering verschillende actuele vragen gesteld vanuit verschillende partijen, vooral uit de meerderheid. Collega’s belichtten op verschillende toon verschillende invalshoeken. De grote rode draad die je kon trekken was de eensgezindheid om het bestaande kader flexibel toe te passen, om een pragmatische oplossing voor dit en andere gelijkaardige gevallen mogelijk te maken. Het mag duidelijk zijn: dit is geen alleenstaande situatie, maar een veruiterlijking van een probleem dat ruimer is en al vele jaren aansleept.
Het kader is het volgende: een persoon met een handicap krijgt een persoonsvolgend convenant toegekend wanneer zijn ondersteuning zeer complex is. Via een convenant kan een extra budget worden toegekend om op maat meer flexibele en intensieve hulp aan te kopen bij een voorziening. Dat laatste is een deel van de discussie, want een van de problemen blijkt te zijn dat de voorzieningen mensen kunnen weigeren. Dit geval illustreert dat. Uit uw antwoord toen is gebleken dat dit in slechts vijf gevallen zodanig ver ging dat men moest overgaan tot het afdwingen van een plek ingevolge het decreet Integrale Jeugdhulp via een opnameplicht. Uiteraard is iedereen die geholpen wordt een stap voorwaarts, maar je kunt je toch afvragen of een dergelijke gedwongen opname leidt tot een kwalitatieve zorgrelatie die we elke persoon met een handicap toewensen.
Onderliggend blijft het debat bestaan – en dat werd vooralsnog niet behandeld – dat er vandaag een volledig arbitrair onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen als het gaat over de toegankelijkheid van de persoonsvolgende financiering. Heel het model van de persoonsvolgende financiering is gebaseerd op de concentrische cirkels, het inschatten van de context van de intrinsieke beperking van de persoon met een handicap voor zijn of haar persoonlijke zorgplan. Dat gaat allemaal uit van maatwerk, van het inschatten van noden en de manier waarop die noden door de omgeving kunnen worden gelenigd. En plots is daar dan de Vlaamse Regering. Minderjarigen worden de facto uitgesloten, maar de jure hebben we twee decreten die dat niet doen. Minister, u neemt uitvoeringsbesluiten om dingen te doen voor meerderjarigen, u doet dat niet voor minderjarigen, maar dat is een impliciete regelgeving. Ik vind dat een arbitrair onderscheid dat haaks staat op heel de filosofie van de persoonsvolgende financiering.
Heel veel ouders keken hoopvol uit naar een transitie naar een meer persoonsvolgende financiering, die voor volwassenen op 1 januari van start gaat. Maar zoals gezegd, zijn minderjarigen daarvan uitgesloten.
Een tweede element dat ik wil inbrengen, is dat we deze zomer geconfronteerd werden met een aantal vonnissen waarbij een jeugdrechter op basis van het decreet Integrale Jeugdzorg een persoonsvolgende financiering oplegde. De jure is daar wel degelijk een kader voor. Ik vind het een kwaliteit van de persoonsvolgende financiering dat een jeugdrechter daar een middel in ziet om bescherming van minderjarigen te organiseren. Maar het probleem is dat die vonnissen een blaadje papier blijken te zijn wegens, opnieuw, geen uitvoeringsbesluiten vanuit de Vlaamse Regering.
Minister, in het debat rond het relaas van Stan kondigde u aan dat u het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) om advies zou vragen om, ik citeer u, “in een aantal reconversies” te voorzien. Dat is een antwoord dat uitblinkt in vaagheid: de precieze vraagstelling, de timing, de doelstelling en de randvoorwaarden zijn ons niet bekend, en dit trouwens op minder dan twee maanden van de invoering van de persoonsvolgende financiering.
Minister, bent u op de hoogte van vonnissen waarbij een jeugdrechter de toekenning van een persoonsvolgend budget oplegt? Bevestigt u dat deze vonnissen genegeerd worden? Erkent u dat dit problematisch is? Welke initiatieven neemt u ter zake? Wat is uw reactie op de aanhoudende klacht over grove tekorten voor minderjarigen?
Hoe schat u het inflatoir effect van het ‘bieden op een persoon met een handicap’ in het kader van het persoonsvolgende convenant? Hoe rijmt u dat proces met de vooropgestelde vraagsturing? Zijn er kwalitatieve limieten – ook dat kwam in het debat naar voren – zoals een maximale afstand van de voorziening tot de woonplaats? Puur theoretisch zou een jongere of een kind naar een voorziening 100 kilometer verder kunnen worden gestuurd. Bent u bereid om dit systeem te evalueren en bij te sturen? Welke alternatieven zijn volgens u haalbaar en wenselijk?
Kunt u toelichting geven over de precieze adviesvraag aan het VAPH rond “een aantal reconversies”? Wat is het kader, de timing, de exacte doelstelling? Wat bedoelt u precies met “bepaalde reconversies”?
Bent u bereid om persoonsvolgende financiering sneller uit te breiden naar minderjarigen dan vandaag gepland? Als u om budgettaire redenen of andere redenen die we misschien niet zien, zegt dat u dat niet in één keer kunt doen, kunt u dat eventueel getrapt doen. Je zou sowieso als alternatief voor een persoonsvolgend convenant dat moeilijk ingevuld geraakt, een persoonlijkeassistentiebudget (PAB) kunnen toekennen of bijvoorbeeld als een rechter een situatie zo ernstig vindt dat een persoonsvolgend budget de uitweg is voor een precaire situatie, zouden we die rechter ook kunnen volgen. Het is tenslotte een vonnis. Dat lijken me twee pistes waar u pragmatisch, zonder grote budgettaire impact, mee aan de slag zou kunnen. Ik mag er toch van uitgaan dat het budget voor individuele convenanten integraal wordt begroot? Of we dat geld nu inschrijven en niet uitgeven of we het echt aan zorg besteden, dat geeft budgettair, begrotingsgewijs, geen verschil.
Op welke basis motiveert u het abrupte onderscheid in behandeling van meerderjarigen en minderjarigen met betrekking tot de invoering van de persoonsvolgende financiering? Bent u bereid om hiervan af te stappen? Waarom wel of waarom niet?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, u stelt een aantal vragen die niet in de oorspronkelijke vraag om uitleg stonden. Ik zal proberen al uw vragen te beantwoorden.
Ik ben uiteraard op de hoogte van die beschikkingen. In beide beschikkingen wordt een maatregel opgelegd en wordt gevraagd om artikel 26, paragraaf 1, ten eerste, van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp toe te passen. In artikel 26, paragraaf 1, van dat decreet worden de opdrachten van het team jeugdhulpregie beschreven. Met de vraag naar toepassing van dit artikel legt de jeugdrechter dus aan het team jeugdhulpregie op dat zij hun opdracht moeten uitvoeren. Hiertoe zijn zij inderdaad ook reeds decretaal verplicht. Het team jeugdhulpregie oefent dan ook zijn opdracht uit, behalve wat de vraag tot toekenning van een persoonsvolgende financiering (PVF) betreft, aangezien daaraan nog geen uitvoering kan worden gegeven omdat er nog geen uitvoeringsbesluit rond PVF voor minderjarigen bestaat.
De invoering van PVF voor minderjarigen is in voorbereiding en zal de komende maanden met de oprichting van een taskforce concreet worden uitgewerkt. De taskforce moet intersectoraal zijn samengesteld. We plannen voor de opstart van PVF dat dat zo snel mogelijk zal gebeuren binnen deze regeerperiode.
Waarom is er een onderscheid? Dat is de logica zelf. Er is een aanbod ter ondersteuning van meerderjarigen en een aanbod voor minderjarigen. Dat is een zodanige transitie dat met de hele sector, het raadgevende comité en alle stakeholders, is afgesproken dat we de eerste oefening zouden doen voor de meerderjarigen, om dan daaropvolgend diezelfde oefening te doen voor de minderjarigen.
Het idee is dat, zodra we op kruissnelheid zijn met vraaggestuurde financiering, het onderscheid minder relevant wordt, aangezien er continuïteit kan worden geregeld of verzekerd voor de overgang van de persoon van minderjarigheid naar meerderjarigheid. Er zijn voor de minderjarigen natuurlijk ook heel specifieke aspecten aan. Minderjarigen hebben meestal toch nog een hele ontwikkeling voor de boeg. Er kan verder ook sprake zijn van rechterlijke beslissingen die maatregelen opleggen. Er zijn dus ook redenen waarom er een specifieke benadering nodig is voor het handicapspecifieke ondersteuningsbeleid met betrekking tot minderjarigen.
Dat belet natuurlijk niet dat er uiteraard ook moet worden geïnvesteerd in de ondersteuning van minderjarige personen met een handicap. In het uitbreidingsbeleid 2017 zullen daarvoor dus ook middelen moeten worden vrijgemaakt.
De normale gang van zaken is dat er een ventilatie gebeurt van de middelen in termen van: zoveel naar de meerderjarigen en zoveel naar de minderjarigen. Dat zal voor 2017 dus niet anders zijn.
In de meest complexe situaties heeft de jeugdhulpregie een aantal instrumenten ter beschikking om alsnog een oplossing te vinden voor minderjarigen. Ze gaan hierbij op zoek naar de beste oplossing gegeven de beschikbare middelen en jeugdhulpaanbieders. De hulpvraag is daarbij steeds het uitgangspunt.
Het is juist dat die zoektocht verloopt in samenwerking en overleg met verschillende mogelijke partners, omdat het bespreken van dergelijke hulpvragen in een netwerk tot de beste resultaten leidt en de gedeelde verantwoordelijkheid van alle betrokkenen versterkt.
Wanneer er middelen worden overwogen, zoals in het minderjarigenaanbod de inzet van een persoonsvolgend convenant (PVC) of middelen voor intersectoraal prioriteringen – specifieke middelen die daar nog eens bovenop kunnen komen –, wordt in overleg gekeken wat de mogelijkheden en eventuele noden zijn van een voorziening om een traject te lopen met een minderjarige en de door de cliënt gewenste hulp die kan worden aangeboden.
Het is duidelijk dat er wordt vertrokken vanuit de vraag. Als je voor de minderjarige een optie hebt op een persoonsvolgend convenant, zoek je naar een voorziening die bereid is om met dat convenant, eventueel versterkt met middelen uit de intersectorale prioritering, de gewenste ondersteuning aan te bieden. Het is dus zeker niet zo dat dat per definitie ver weg moet zijn. Integendeel, men zoekt uiteraard naar een voorziening zo kort mogelijk in de vertrouwde leefomgeving.
Ik wil nog iets zeggen dat losstaat van de concrete case. Ik heb nog altijd het gevoel dat voorzieningen echt wel hun best doen om indien mogelijk hulp aan te bieden. Er is natuurlijk totaal geen sprake van opbod van de middelen of van het zoeken naar de goedkoopste. Dat heeft daar allemaal niets mee te maken. Bij een PVC, zeker als je het aanvult met de IPH-middelen (intersectorale prioritaire hulpvragen), is het budget niet zozeer de kwestie. De zorgvraag wordt inhoudelijk beoordeeld: wie is in staat om die hulp ook aan te bieden? Dat is de functie van de hulpregie.
Het is wel zo dat, indien zou blijken dat niemand in staat is of bereid is om die hulp aan te bieden, er in het kader van integrale jeugdhulp inderdaad een opname kan worden afgedwongen. Het is onze ervaring dat die mogelijkheid slechts wordt aangewend in zeer uitzonderlijke situaties. Vaak is men vooraf tot een adequate oplossing gekomen.
Kun je in het minderjarigenaanbod toch meer flexibiliteit stimuleren? Er is een bepaalde capaciteit in de richting van voorzieningen, los van een concrete voorziening, van een persoonsvolgend convenant, en er is een bepaalde capaciteit voor PAB (persoonlijkeassistentiebudget), met een eigen inschalingssysteem en financiële kaders. Kunnen we meer flexibiliteit organiseren tussen die twee types van meer persoonsvolgende systemen? Ik heb daarop geantwoord in de plenaire vergadering. Ik denk dat we dat moeten bekijken en moeten proberen dat te organiseren. Dat wil zeggen dat we meer ruimte laten zodat een welbepaalde jongere die vandaag middelen ter beschikking heeft – die dus geprioriteerd is en een budget heeft – kan kiezen of dat via een PVC of via de modaliteiten van een PAB verloopt. Dat zal op korte termijn gebeuren, voor de globale operationalisering van de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen.
Om dat te kunnen doen, is er een aanpassing van de regelgeving rond de persoonsvolgende convenanten noodzakelijk. Die regelgeving is al behoorlijk oud. De opdracht voor de aanpassing van die regelgeving is gegeven aan het VAPH. Zodra dat dat bij ons toekomt, zullen we het in het circuit steken en aan de regering voorleggen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik heb een paar reacties en een paar bijkomende vragen.
U bevestigt dat u een aantal vonnissen van een jeugdrechtbank, die niet licht oordelen over de situatie van jongeren en hun omgeving, naast u neerlegt. U argumenteert dat door te zeggen dat we nog geen uitvoeringsbesluiten hebben. Dat argument houdt natuurlijk geen stand. U hebt namelijk alle kans gehad om die uitvoeringsbesluiten te maken, maar u hebt dat niet gedaan. Uit uw antwoord leid ik af dat er zelfs nog geen start is gemaakt met de voorbereiding van die omzetting van het decreet voor minderjarigen, aangezien ik uit uw antwoord begrijp dat de taskforce die dit zou moeten doen, nog niet eens is opgericht.
U hebt daarvoor twee jaar de tijd gehad, maar u hebt dat niet gedaan. Het is geen debat over financiën, want u kunt evengoed wetgevend werk voorbereiden in afwachting van de financiële middelen. Uit uw antwoord leid ik af – u kunt dat bevestigen of tegenspreken – dat die taskforce vandaag nog niet is opgericht. Ik vind dat meer dan aberrant.
De motivatie waarom u dat onderscheid aanhaalt tussen meerderjarigen en minderjarigen, namelijk dat jongeren nog in ontwikkeling zouden zijn, overtuigt mij ook niet. Ik kan u vertellen: ook volwassenen met een handicap kennen evoluties in hun handicap, in hun sociaal weefsel. Dat kan allemaal aanleiding geven tot wijzigingen van hun vraag, hun situatie en desgevallend van de bijsturing van het systeem. Dat overtuigt mij dus niet.
U zegt dat u er nu werk van zult maken. Minister, kunt u met de hand op het hart bevestigen dat we deze legislatuur op het terrein, niet op papier, persoonsvolgende financiering in al haar aspecten zullen realiseren voor minderjarigen? Heel veel mensen kijken uit naar het antwoord op die vraag. Als het antwoord ‘ja’ is, ga ik ervan uit dat die taskforce meer dan in looppas zal moeten beginnen te werken, want eigenlijk hebt u twee jaren verloren.
U verwijst naar het uitbreidingsbeleid en bevestigt eigenlijk het probleem. U zegt dat het in 2017 niet anders zal zijn. Wel, het moet gewoon anders. Want anders zullen we elk debat hier blijven herhalen. Als je nog maar kijkt naar de actuele vragen van afgelopen woensdag, hebben we kunnen vaststellen dat er een miniem aantal, met name 29, persoonlijkeassistentiebudgetten zijn toegekend voor mensen met een beperking die minderjarig zijn. Die PAB’s maken ondertussen 40 procent van de wachtlijst uit. Als u zegt dat het in 2017 niet anders zal zijn, dan bestendigt u het probleem gewoon.
U zegt verder: ‘Er is geen inflatoir effect. Het gaat niet over bieden. Het gaat niet over de goedkoopste die het mag doen.’ Het probleem is volgens mij structureel, namelijk dat er een groot onevenwicht bestaat tussen enerzijds het principe van vraagsturing dat in het decreet is ingeschreven en anderzijds de heel sterke positie – het gaat over jongeren met een heel complexe en moeilijke problematiek – die voorzieningen in dezen hebben.
Ik grijp even terug naar de aanleiding van dit verhaal, een kind van 5 jaar dat al twaalf keer is doorverwezen en geen plek vindt. Minister, ik vernam dat er vandaag nog steeds geen plek is gevonden. Men schermt in dat debat met het gebrek aan continuïteit in betaling. Voorzitter, het gaat niet alleen over dit ene geval, maar het is een structureel probleem.
Een tweede structureel probleem is dat je naar een instelling stapt en dat die instelling boudweg kan aanbieden om ambulant thuishulp te verstrekken. Dan kan dat. Maar als die ouders van dat kind zeggen: ‘Wij zijn eigenlijk bereid om, mits de nodige ondersteuning, die zorg ook toe te passen’, dan kan het niet, omdat we vandaag geen PAB kunnen aanwenden.
Minister, u zegt dat u het VAPH de opdracht hebt gegeven om het besluit rond persoonsvolgende convenanten aan te passen. Wat is daarvan de timing? Of hebt u dat sine die gevraagd? Dat is een groot verschil. Is hiertoe de opdracht gegeven? Hebben we te maken met een resultaatsverbintenis van u als minister? Zult u dit realiseren? Of hebt u het VAPH een academische vraag gesteld om sine die hierrond een antwoord te verzinnen? Met andere woorden: wanneer mogen we een antwoord verwachten? Garandeert u dat het antwoord er ook uit zal bestaan dat het onevenwicht dat ik daarnet schetste, zal worden aangepakt en dat ouders een beroep kunnen doen op een persoonlijkeassistentiebudget als een persoonsvolgend convenant moeilijk wordt ingevuld?
Minister, ik had ook heel specifiek de vraag gesteld of u bereid was om uw zoekopdracht aan het VAPH uit te breiden met die gevallen waarin een rechtbank een vonnis heeft uitgesproken. Dat zou een belangrijke verbetering zijn ten opzichte van de huidige situatie.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, ik spreek voor een stuk in naam van mijn collega Tine van der Vloet, die er vandaag niet kon zijn.
Minister, zij heeft vorige week het woord gevoerd bij de actuele vragen in de plenaire vergadering. Mijnheer Van Malderen, wij hebben toen ook gezegd dat het verhaal van Stan een voorbeeld was, dat er meerdere verhalen zijn en dat dat geen alleenstaand geval is.
Mijn collega heeft toen ook heel duidelijk gesteld dat het algemene verhaal, namelijk de invoering van de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen, er wat ons betreft eerder morgen dan overmorgen moet komen.
We hebben eerst de stap gezet naar de meerderjarigen. Minister, we begrijpen natuurlijk dat dat de nodige tijd vraagt. De uitvoeringsbesluiten voor minderjarigen zullen uiteraard ook nog wat tijd vergen. Maar het is wel de volgende stap die zeker moet worden gezet.
Minister, er is iets dat ik niet goed begrepen heb, namelijk het aspect van dat persoonsvolgend convenant. We hebben heel duidelijk gezegd dat het voor ons noodzakelijk is om er ook al op dit moment – we hoeven dus niet te wachten op de grote omslag naar persoonsvolgende financiering voor minderjarigen – voor te zorgen dat dat persoonsvolgend convenant kan worden omgezet naar persoonsvolgende financiering.
U zei dat u dat onder ogen zult nemen, dat u dat zult organiseren. Er is al een budget, zowel voor het persoonsvolgend convenant als voor het PAB. Het is me niet duidelijk of dat op korte termijn gepland is. Past dit in het hele verhaal van de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen of gaat u dat nu al doen?
We gaan dat op korte termijn doen. De regelgeving zal moeten worden aangepast, maar ik denk dat het de wens van iedereen is om het budget in het kader van het uitbreidingsbeleid niet meer te conditioneren met ‘zoveel van dit en zoveel van dat’ maar dat we de vraag in aanmerking moeten nemen, en wie in aanmerking komt, kan een vrije keuze maken. We proberen dat zo snel mogelijk te organiseren zodat er flexibilisering mogelijk is, ook al zitten we nog niet in een volledig systeem van persoonsvolgende financiering. Dat lijkt me de logica zelf en dat is wat we aan het VAPH gevraagd hebben. Ik heb geen timing van het VAPH maar ik weet dat ze ermee bezig zijn. Ik verwacht dat het binnen niet al te lange termijn op mijn kabinet zal komen, al dan niet als onderdeel van een ander besluit. Het is in elk geval in opmaak.
Als de rechtbanken een beslissing nemen, moeten wij proberen daar uitvoering aan te geven. Zelfs als dat letterlijk en juridisch-formeel niet helemaal mogelijk is, dan nog is het logisch dat wij in de geest van de wet naar oplossingen zoeken. Ik ga ervan uit dat de jeugdhulpregie dat effectief opneemt. Het gaat altijd over mensen en zorgvragen, in die zin moet het systeem daar de nodige aandacht kunnen voor geven. Ik denk dat ook de jeugdhulpregie dat in die zin opvat.
Ik heb echter wel een meer fundamentele bedenking. We zijn natuurlijk allang bezig met de voorbereiding van de taskforce en het verhaal van de minderjarigen. Er is iemand aangetrokken op het kabinet om daar specifiek mee aan de slag te gaan. Dat traject loopt dus al een tijdje. De kritiek en de frustratie dat we bepaalde situaties van kwetsbare jongeren die zorg nodig hebben en waar zelfs middelen voor zijn, niet kunnen oplossen omdat we een al te zeer aanbodgestuurd systeem hebben, hebben de aanleiding gevormd om het decreet op de persoonsvolgende financiering goed te keuren. Dat was de afweging die mee aan de basis lag van die grote hervorming. Die is gekoppeld aan een uitbreidingsbeleid, dat in 2017 ook realiteit zal zijn, waarvan een deel ruimte moet geven voor de minderjarigen. Als we onze redenering doortrekken, kan ook voor het PAB in een meer flexibele vorm worden geopteerd.
Ik heb – maar dat is misschien te wijten aan mijn naïviteit – wel meer problemen met het gebrek aan begrip voor het feit dat de transitie een werk van jaren is. We kunnen een sector met tienduizenden mensen, honderden voorzieningen, vakbonden, werkgevers, sociale ondernemingen – kleine en grote –, niet op één dag hervormen. Tot nu toe is het gelukt om die enorme transitie te doen met draagvlak bij alle stakeholders, de vertegenwoordigers van de gebruikers, de voorzieningen, de verwijzers enzovoort. Men kan dat onmogelijk kwalitatief en zorgvuldig doen als het onderweg telkens ‘stop and go’ is en er andere prioriteiten ontstaan.
We gaan op dit terrein nog heel veel discussies krijgen, ik maak me daar geen enkele illusie over. Er gaan nog nieuwe problemen opduiken, er gaan onverwachte situaties zijn. Er zullen belangrijke beslissingen moeten vallen. Er volgt nog een heel traject, maar het is ten minste opgestart. We hebben een eerste reeks besluiten genomen. We hebben een budgettaire oefening gedaan. Met veel inspanning gaan we dat budget volgend jaar ook kunnen mobiliseren. Ik hoop dat er in een democratie ook respect is voor het feit dat men dat project de tijd geeft dat het nodig heeft om tot stand te komen.
Telkens opnieuw moeten we inspelen op een situatie van vandaag, wetende dat de oplossing een totale grondige reorganisatie van de sector veronderstelt, en telkens weer moeten we het geweer van schouder wisselen. We zijn vertrokken met de volwassenen, maar we zijn nog niet goed uit de startblokken en we zijn al met het volgende bezig, waarvoor we eerst lessen moeten kunnen trekken uit het vorige. Ik vind dat een ondergraven van de democratische legitimatie van zo’n megahervorming.
Ik mag dat prediken, u hoeft dat allemaal niet te geloven, u mag daar lichtzinnig over doen. Ik praat genoeg met de mensen op het terrein. Het is voor sommigen nog nauwelijks te behappen hoe snel het gaat. Ik zeg het nog eens: er komen nog moeilijke momenten. Als we niet in staat zijn om gedurende enkele jaren het plan uit te voeren en het overleg vol te houden, komen we er niet. Als elke nieuwe uitdaging die we oppikken in de transitie wordt afgedaan als ‘u neemt dat andere niet ernstig’ en ‘waarom bent u daar niet op ingegaan?’, dan komen we er niet.
Ik pas voor zo’n beleid. Iedereen weet dat de oplossing voor de zaken die ons echt aan het hart liggen – dat zijn drama’s op het terrein – in grondige en zeer structurele hervormingen zit. Dat kunnen wij niet realiseren op een dag en een nacht. Wie dat niet wil aanvaarden, moet maar een ministeriële carrière ambiëren en op de plaats van de minister gaan zitten. Dat gaat zo niet, en ik spreek vanuit het goede overleg met heel veel betrokkenen.
Ze willen mee, ze willen het avontuur aangaan, maar ze vragen tijd en geruststelling over een aantal randvoorwaarden. Ze willen kans om te onderhandelen en te overleggen. Als dat niet gaat, laten we er dan afblijven, want dan gaan we ongelukken organiseren. Daar laat ik me niet in opjagen.
Ik denk dat we hier nog een paar keer zullen terugkeren, maar om een andere reden dan de minister aankondigt.
Minister, u zegt aan mevrouw Jans en mevrouw Taelman die gevraagd hebben om daar alstublieft snel werk van te maken, dat u zich niet laat opjagen. (Opmerkingen)
Dat is de boodschap, collega’s van de meerderheid, waarvan akte. U geeft die boodschap meteen ook aan alle ouders en mensen met een handicap en een beperking die aan het wachten zijn. U laat zich niet opjagen.
Ik ben tevreden, minister, dat u op korte termijn zaken gaat zoeken waardoor u flexibeler kunt werken. Dat bewijst dat het kan. We kijken uit naar de praktische oplossing.
Ik blijf op mijn honger zitten wanneer u zegt dat we respect moeten hebben voor de uitspraken van de rechtbanken en dat jeugdregie daar rekening mee moet houden. De praktijk is dat dit vandaag niet kan omdat u geen uitvoeringsbesluiten hebt. Het is heel mooi om hier de vrome wens te uiten dat er respect moet worden betoond voor een uitspraak van een rechtbank, maar in de praktijk verandert dat niets en leidt dat gewoon tot bijkomende terechte en begrijpelijke frustraties.
Wat me eveneens teleurstelt, is dat u verzaakt hebt om de garantie te bieden dat er binnen deze legislatuur op het terrein persoonsvolgende financiering in al zijn aspecten voor minderjarigen wordt gerealiseerd.
Ik begrijp echt niet dat u zegt dat de kritiek die ik geef, aanleiding heeft gegeven tot de persoonsvolgende financiering. (Opmerkingen)
En inderdaad, we zien dat de persoonsvolgende financiering niet wordt toegepast voor minderjarigen. U zegt dat we daar jarenlang aan moeten geven. Minister, mensen wachten ook al jaren!
Laat ons eens heel objectief naar het plaatje kijken. Heel dit plan dateert van 2010 en we zijn nu eind 2016. Het perspectief was in 2010 om tegen 2020 vraaggestuurde zorg te garanderen. We zitten op minder dan drie jaar van de deadline, en u hebt nog niet eens een taskforce. Dat is een objectief gegeven. Ik vind dit onbegrijpelijk ten aanzien van minderjarigen met een beperking en hun ouders.
De vraag om uitleg is afgehandeld.