Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, misschien had ik mijn vraag om uitleg een tweetal weken vroeger moeten stellen, want dan had ik kunnen zeggen: ‘Morgen is het de Dag van de Onthaalouder, het is dus belangrijk om daar even bij stil te staan.’ Maar goed, we zijn nu twee weken later. Dat neemt niet weg dat het even belangrijk blijft.
Minister, ondanks de grote tevredenheid die er heerst over het werk dat onthaalouders leveren, hebben we kunnen vaststellen dat het aantal onthaalouders jaar na jaar daalt. U hebt dat zelf ook al aangehaald. We noteerden in 2014 nog 31.056 opvangplaatsen in de gezinsopvang. In 2015 waren dat er nog maar 30.526, een verlies van 530 plaatsen. Die cijfers zijn natuurlijk niet nieuw. Het gaat om een trend die al enige jaren aan de gang is. Als mogelijke verklarende factoren wordt er verwezen naar de vergrijzing van de onthaalouders, de werkdruk, de verloning, de impact op het gezinsleven en de administratieve rompslomp in het kader van de regelgeving. Dat zijn heel wat elementen. Blijkbaar is het moeilijk om die trend om te buigen.
Minister, op uw vraag startte Kind en Gezin al enige tijd geleden met een oefening rond deze problematiek. Er werd een bevraging binnen de sector gestart. Daarmee moest er een duidelijk beeld worden gevormd van de gezinsopvang in Vlaanderen om zo de toekomst van de gezinsopvang te kunnen bepalen.
Tijdens de voortgangsrapportage in deze commissie liet Kind en Gezin nog het volgende verstaan. Volgens mij was het de transitiemanager die stelde: “De vraag naar meer omkadering blijft. Van de gezinsopvang wordt immers even professionele opvang verwacht als van de groepsopvang. Daarnaast daalt het aantal onthaalouders sedert enkele jaren. Omdat deze sector zich met enkele problemen geconfronteerd ziet, is in 2015 een strategische visie-oefening over de toekomst van de gezinsopvang gestart. De vraag is welke plaats deze gezinsopvang in de toekomst moet krijgen. Aan deze oefening nemen gebruikers, maar ook organisatoren, onthaalouders, kindbegeleiders en experts deel. De oefening is nog niet afgerond, maar zou in het najaar van 2016” – dus in deze periode – “tot resultaten moeten leiden. Die oefening zal dan ook duidelijk maken welke bijsturingen eventueel nodig zijn.”
Minister, ik heb al een aantal keren gezegd dat de tendens van de daling merkbaar is in heel Vlaanderen, maar zeker ook in de steden. Zo vernam ik onlangs dat de stad Antwerpen als lokaal bestuur ook zelf met een actieplan is gestart om te proberen die tendens in de eigen stad te keren. Zij geven ondersteuning en vormingen. Zij doen groepsaankopen voor speelgoed, samen met de onthaalouders. Er worden dus ook op lokaal niveau, niet alleen in Antwerpen, maar ook in andere steden en gemeenten, zelf initiatieven genomen.
Minister, voor de N-VA-fractie is het belangrijk dat gezinsopvang naast groepsopvang kan blijven bestaan. Het is noodzakelijk dat ouders zelf kunnen bepalen welke opvangvorm het beste past bij hun kind.
Ook u hebt in het recente verleden al verschillende stappen gezet om de mensen te motiveren om onthaalouder te worden en te blijven.
Ik trap een open deur in wanneer ik stel dat een belangrijk knelpunt het statuut van de onthaalouders is. Ik kon dan ook niet alleen op de webstek www.onthaalouders.be, maar ook via andere kanalen vernemen dat het proefproject rond het werknemersstatuut van onthaalouders niet is afgerond, maar met twee jaar werd verlengd. Men heeft namelijk verder onderzoek nodig om te komen tot een volwaardig werknemersstatuut voor onthaalouders.
Minister, bent u van mening dat de reeds gezette stappen voldoende zijn om de dalende trend inzake het aantal onthaalouders te keren? Werd de visie-oefening over de toekomst van de gezinsopvang reeds afgerond? Is er reeds zicht op de noodzakelijke bijsturingen? Welke knelpunten binnen de sector beschouwt u als prioritair? Hoe zult u die aanpakken? Zult u met prioritaire doelstellingen werken?
Lokale besturen nemen zelf ook initiatieven om de dalende trend te doorbreken. In welke mate volgt u dit mee op en kan dit u inspireren om op Vlaams niveau gelijkaardige of aanvullende stappen te zetten?
Het proefproject rond het werknemersstatuut werd verlengd. Wat zijn uw plannen rond dit statuut op langere termijn? Wat zult u verder ondernemen? Of wachten wij gewoon op het eindresultaat van dit proefproject?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Jans, de gezinsopvang is van groot belang en biedt een sterke meerwaarde voor onze Vlaamse kinderopvang. De tendens dat het aantal onthaalouders steeds verder slinkt, is ook merkbaar in andere Europese landen. Het belangt ons dan ook allemaal aan. De vraag wat er kan gebeuren om dit tij te keren, heeft al geruime tijd de aandacht van Kind en Gezin.
Die evolutie is volgens ons niet aan slechts één factor te wijten. Er is het statuut van de onthaalouder, er is de vraag naar regelluwte en beperking van administratieve last, er is ook een demografisch gegeven, waarbij nu volop een oudere groep onthaalouders uitstroomt voor wie de reden om ervoor te kiezen onthaalouder te worden, destijds wellicht anders lag dan nu voor de huidige jongere generatie het geval is. Verder is het natuurlijk ook zo dat de huidige jongere generatie wellicht om andere redenen voor deze uitdaging zou kiezen dan de oudere generatie.
Dit noopt ons tot de vraag wat de toekomst voor de Vlaamse gezinsopvang moet en kan zijn, welke visie we hierop hebben en welke keuzes en maatregelen daartoe nodig zijn. We kunnen even overlopen wat er alvast is aangepakt en wat er vandaag nog op stapel staat. In het voortgangsoverleg in het kader van het decreet Kinderopvang is bekeken hoe de administratieve last bij de organisatoren zo laag mogelijk kan worden gehouden, zodat medewerkers zich zoveel mogelijk kunnen richten op ondersteuning van de onthaalouders.
In opvolging daarvan werden administratieve praktijken en regelgeving op een aantal punten bijgestuurd, zoals: het mogelijk maken van het zo eenvoudig mogelijk doorgeven van registratiegegevens via elektronische weg; een bijkomende overgangsperiode voor het kwaliteitshandboek; het toelaten van het verschuiven van subsidieerbare plaatsen over zorgregio’s; transparantie in de toegekende subsidies en afstemming met Zorginspectie.
Ook over de toekenning van het attest inkomenstarief is er overleg met de sector, om deze procedure zo eenvoudig mogelijk te laten verlopen. Als er nog concrete voorstellen worden gedaan, dan zullen die eveneens worden voorgelegd aan en besproken op het voortgangsoverleg.
Er is in het Vergunningenbesluit ook aandacht voor de haalbaarheid van gezinsopvang in de eigen woning. Zo zijn er bijvoorbeeld specifieke regels voor gezinsopvang met betrekking tot brandveiligheid in de opvanglocatie. Het wijzigingsbesluit dat de Vlaamse Regering in 2015 heeft goedgekeurd, moet er ook voor zorgen dat het hebben van een geschikte infrastructuur beter haalbaar is voor onthaalouders.
De strategische visieoefening gezinsopvang is nog niet afgerond. De consultatieronde met de verschillende stakeholders – onder meer individuele onthaalouders, gezinnen, organisatoren en ondersteuners –, die de nodige bijdrage moeten leveren met het oog op de concrete uitwerking van een nieuwe strategische visie is zopas beëindigd. Deze verzamelde informatie wordt nu verwerkt tot een toekomstvisie op de gezinsopvang. De sector gezinsopvang zal nauw betrokken worden en blijven bij deze strategische visie-oefening. De komende maanden wordt volop voortgewerkt aan deze oefening.
Ondertussen werd in overleg met de sociale partners beslist om het proefproject werknemersstatuut voor onthaalouders met twee jaar te verlengen. De sociale partners zijn vragende partij voor een verlenging van het proefproject. De nodige regelgeving wordt hiertoe voorbereid. Deze verlenging biedt de kans om het proefproject te koppelen aan de lopende strategische visieoefening gezinsopvang. Bovendien kunnen de financiële implicaties en de fiscale effecten van het werknemersstatuut evenals de eventuele bijsturing van het project worden meegenomen in de verdere evaluatie.
Ten slotte biedt de verlenging de kans om af te stemmen met de Franse Gemeenschap, die in 2017 eveneens start met een proefproject. Na afloop van de verlenging van het proefproject zal de Vlaamse Regering de verdere resultaten evalueren.
Voortgangsoverleg, visieoefening en proefproject zijn drie sporen die moeten toelaten om verdere stappen te zetten in het behoud en de versterking van de gezinsopvang in Vlaanderen en Brussel. Dat belangrijke spelers zoals de stad Antwerpen maar ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) daar de schouders mee onder zetten, kunnen we alleen maar toejuichen. Ik heb al eens geïnformeerd of de VVSG intussen zicht zou hebben op het resultaat van haar campagne. Als ik het goed begrepen heb, heeft de VVSG geregeld informatievragen gekregen, maar kan ze geen globale cijfermatige resultaten geven naar aanleiding van de campagne.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik weet dat er op het vlak van de reglementitis stappen gezet zijn, zowel naar administratieve lasten als naar vergunningen. U zei dat andere voorstellen nog moeten worden besproken in het voortgangsoverleg. Welke elementen van administratieve vereenvoudiging liggen nog op tafel?
Een tweede element dat u aanhaalt, is het proefproject. Ik vind het correct dat het verlengd wordt, er moet heel goed worden gekeken naar de financiële, budgettaire en fiscale implicaties van zo’n statuut, maar ik vind het spijtig dat we dat niet met een kortere periode hebben verlengd. Men spreekt nu onmiddellijk van twee jaar. Als we dat gaan koppelen aan de strategische visie, vrees ik dat we pas tegen eind 2018 naar concrete maatregelen kunnen gaan inzake statuut en andere knelpunten van de onthaalouder. Waarom niet beginnen met een verlenging van één jaar? We mogen het proces niet op de lange baan schuiven, dat kan de sector absoluut niet hebben. De druk is hoog. We moeten er alles aan doen om de daling te laten keren. Kunt u wat meer zeggen over die timing?
De strategische visie is nog niet afgerond. We moeten de conclusies nog trekken. Ik hoop dat dat met een heel strikt schema gebeurt en dat we op korte termijn resultaten hebben. Het is niet goed om alles verder op te schuiven. In mijn vraag om uitleg staat wie allemaal betrokken is bij die strategische visieoefening. Eén element ontbreekt: de ouders. De organisatoren worden ondervraagd, de onthaalouders, maar ook de ouders moeten daarbij worden betrokken. Kunt u dat eens bekijken?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
CD&V vindt de gezinsopvang ontzettend belangrijk binnen de totaliteit van kinderopvang, niet alleen in aantal maar ook naar specifieke vorm. De kleinschaligheid en huiselijkheid waar heel veel ouders bewust voor kiezen en de daling van het aantal onthaalouders zijn al meerdere malen ter sprake gekomen, niet alleen hier maar ook in de plenaire vergadering.
Zoals u zegt, minister, mevrouw Jans, zijn de oorzaken natuurlijk heel divers, onder meer de uitstroom van onthaalouders die met pensioen gaan, het statuut enzovoort. Ook het feit speelt dat heel wat mensen het maar tijdelijk doen, zolang de eigen kinderen klein zijn. Sommige mensen kiezen er ook voor om niet binnen de eigen gezinswoning aan opvang te doen. We wachten de strategische visie af; ik verwacht dat de maatregelen heel uiteenlopend zullen zijn.
Zoals al dikwijls gezegd is: we mogen niet blind zijn voor de evoluties. Ik zei het al: heel wat mensen willen wel onthaalouder zijn, maar niet in de eigen woning, of ze willen niet alleen de verantwoordelijkheid, heel de dag en op vroege of soms late uren. Er komen dan ook steeds meer samenwerkende onthaalouders. Samenwerkende onthaalouders is nu de enige vorm van gezinsopvang die, zij het beperkt, in een stijgende lijn zit. Ze worden soms met heel specifieke problemen geconfronteerd, zoals wat de gezinswoning is en dergelijke meer. Minister, wordt specifiek het element van de samenwerkende onthaalouders als vorm meegenomen binnen die strategische oefening?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Jans, we verwachten dat we de juiste fiscale effecten pas zullen hebben tegen het midden van volgend jaar, en men zegt me dat de verwerking ervan tegen het einde van het jaar zelfs bijna onmogelijk is. We moeten een periode hebben waardoor we alle effecten, ook op de fiscaliteit, in rekening kunnen brengen. Dat is de reden waarom dat niet in een jaar kan, maar in twee jaar. Dat belet ons niet om ondertussen die strategische visieoefening te maken. Als we inhoudelijk kiezen voor gezinsopvang in de volgende periode, dan gaan we toch een aantal initiatieven nemen. We gaan niet wachten tot het project op zichzelf is afgelopen.
Ik wil nog iets zeggen over het proefproject. Ik hoop dat iedereen in de commissie beseft waarover we spreken. Er is ontegensprekelijk de ervaring van degene die nu als werknemer gezinsopvang kan verrichten, en er zijn de ervaringen van de werkgevers. Maar de waarheid gebiedt me te zeggen dat ik soms het onbestemde gevoel heb dat men niet altijd durft te zeggen dat er nog een derde partij is die zich daarover moet uitspreken, los van de tevredenheid van de ouders die vanzelfsprekend is. De Gezinsbond wordt trouwens betrokken in de visieontwikkeling. Uw punt is zeer terecht. Uiteraard is de verwachting en de ervaring van de ouders het eerste. Er is nog zoiets als een klein detail, maar dat kost pakken geld: er zal ook een afweging moeten worden gemaakt van wat de investering die nodig is, betekent in termen van effect op de capaciteit en het aanbod.
Er zijn zeker, ook met dat proefproject, duidelijk positieve ervaringen vanuit diverse hoeken te signaleren. Die worden ook gemeld, met daarbij de vermelding dat als je dat voor heel de sector wilt doortrekken, dat ook een zeer significante budgettaire consequentie heeft. Het geheel moet in ogenschouw worden genomen. Zoals ik het nu begrijp, worden er zeker positieve elementen gesignaleerd, maar zal het toch aan het parlement en de regering zijn om de globale afweging te maken. Ik wil er nu niet op vooruitlopen. Ik denk dat we het project een eerlijke kans moeten geven want er zijn duidelijk een aantal positieve signalen. Maar om alles te weten en te weten wat de fiscaliteit daarin voor de betrokkenen als gevolg heeft, is het nog even volhouden.
Mevrouw Schryvers, de samenwerkende onthaalouders worden meegenomen. We moeten heel duidelijk weten dat die onthaalouders een kwestie zijn van sociale zekerheid en fiscaliteit, kosten die wel of niet beschouwd worden als inkomen. De samenwerkende onthaalouders vormen daarbij een specifiek item. Het is duidelijk dat de fiscale en parafiscale gunstmaatregelen specifiek aan de gezinsopvang gebonden zijn. We moeten voor de toekomst ook met deze elementen rekening houden.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik begrijp uw bekommernis over het proefproject. Ik kan u ook volgen als u zegt dat als we pas tegen het einde van volgend jaar het fiscale deel kunnen uitzuiveren, we inderdaad niet alles op één jaar tijd kunnen afronden. Ik heb dezelfde bedenking dat op het moment dat de resultaten van het proefproject gekend zijn, we een afweging moeten maken in welke mate het zinvol is om naar een volwaardig werknemersstatuut te gaan of niet en of dat voor iedereen van toepassing moet zijn. Dat is een keuze die dan gemaakt moet worden.
Voor mij is het belangrijk dat die strategische visieoefening niet volledig aan dat traject gekoppeld wordt, maar dat we daar sneller mee zijn en dat we zeker de knelpunten die nu of na een eerste analyse van het onderzoek gekend zijn, al op kortere termijn kunnen aanpakken. Dat vind ik essentieel. Ik heb er nog eens de cijfers op nagekeken: blijkbaar zijn er nog minstens tweeduizend ouders in Vlaanderen die bewust kiezen voor een onthaalouder. Als we nu al deels de problemen in dat deel van de sector kunnen wegnemen, dan moeten we dat zeker niet laten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.