Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de evaluatie van het topsportbeleid naar aanleiding van de Olympische Spelen 2016
Gedachtewisseling over de evaluatie van de Olympiade Rio 2016 en over het nieuwe Topsportactieplan Vlaanderen IV 2017-2020
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, op het moment van de indiening van deze vraag waren de Olympische Spelen halfweg. Intussen is duidelijk dat het een succesvolle editie was voor ons land: met twee gouden, twee zilveren en twee bronzen medailles staan de Belgische sporters vandaag meer dan hun mannetje. Ook lieten diverse sporters verbeteringen van hun persoonlijk record optekenen. Dat is, naast de topprestaties, ook een zeer belangrijke maatstaf voor vooruitgang. Het is de graadmeter voor de persoonlijke prestaties van de Belgische sporters.
Dit is ook het moment om vooruit te blikken naar de toekomst. Het is duidelijk dat deze Spelen een van de allerbeste prestaties van België waren op dit wereldtoneel. In de pers werd gesproken over de beste prestaties sinds Atlanta 1996, en dat blijkt te kloppen.
Het was dus een succesvolle editie van de Olympische Spelen voor ons land, maar de doelstellingen van het Topsportactieplan III werden niet gehaald. Daarin was immers sprake van 10 medailles en 38 top 8-plaatsen. Sportsuccessen zijn een opstap voor veel mensen om sport in het algemeen, en specifieke sporten in het bijzonder, te ontdekken en meer te bewegen.
Minister, hoe evalueert u zelf de Olympische Spelen in Rio? Welke positieve elementen uit het huidige Topsportactieplan 2013-2016 onthoudt u? Welke zaken kunnen of moeten verbeteren met het nieuwe Topsportplan in het verschiet?
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, het Topsportactieplan Vlaanderen III voorzag in een aantal actiepunten die in de olympiade 2013-2016 zouden worden voortgezet en/of een nieuwe opstart zouden krijgen. U wou kiezen voor meer focus en met dit Topsportactieplan werd de prioriteit gelegd op tien focussporten – atletiek, wielrennen, tennis, gymnastiek, zwemmen, judo, volleybal, paardrijden, zeilen en hockey, plus ook de G-sport – zowel wat betreft de financiële middelen als inzake professionele leiding, training en wetenschappelijk ondersteuning.
Daarnaast werd er ook ingezet op een centralisatie van de Vlaamse topsportinfrastructuur door het opstellen van een eerste Topsportinfrastructuurplan Vlaanderen. Daarbij werd gestreefd naar de uitbouw van drie topsportcentra in Vlaanderen, namelijk in Gent, Antwerpen en Leuven. In juli 2013 werd dat goedgekeurd. Er werd ongeveer 10 miljoen euro voor vrijgemaakt. Verder werd er gevraagd om onze trainers beter te detecteren en op te leiden en werd er aandacht besteed aan de topsportstructuur binnen de sportfederaties, teneinde de macht van de raden van bestuur in te perken. Daarom werd voorgesteld om de topsportcommissies meer controle te geven, onder leiding van een high-performancemanager.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
Ondertussen hebben we de Olympische Spelen van 2016 geëvalueerd. Zes medailles is een evenaring van het resultaat van 1996. Een hele rits atleten heeft bovendien een olympisch diploma behaald. We zijn nu aan het einde van deze olympiade, een ideaal moment om te evalueren en te bekijken hoe we het in de toekomst willen aanpakken.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van de Vlaamse topsporters op de Olympische Spelen 2016? Hoe evalueert u de maatregelen vanuit uw beleidsnota Sport en het Topsportactieplan III 2013-2016 in functie van de resultaten van de topsporters? In hoeverre bent u van oordeel dat de acties uit het Topsportactieplan III bijgedragen hebben tot het creëren van de nodige randvoorwaarden, teneinde de topsporters in staat te stellen om sportieve topprestaties te leveren?
Plant u, naar aanleiding van de resultaten op de Olympische Spelen, grondige dan wel veeleer beperkte bijsturingen aan het tot op heden door u gevoerde topsportbeleid? In de media werd aangekondigd dat het volgende Topsportactieplan meer zal inzetten op de verzelfstandiging van de topsport. Klopt dat bericht? Kunt u daar meer toelichting bij geven?
De heer Wouters wordt als verslaggever aangeduid.
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s Bajart en Wynants, u hebt wat langer moeten wachten om uw vragen te kunnen stellen, maar ik had met de voorzitter afgesproken om eerst de evaluatie grondig te bekijken en het Topsportactieplan IV goed voor te bereiden. Dat is intussen allemaal gebeurd. De ontwerptekst is goedgekeurd door de stuurgroep Topsport op 18 oktober. Ik heb met de voorzitter afgesproken dat de primeur dan voor het parlement zou zijn, en dat is wat hier nu gebeurt. Na deze commissievergadering stel ik het Topsportactieplan IV en de evaluatie voor aan de pers. Jullie hebben dus de absolute primeur. De deal was om dit grondig te bespreken en de vragen daardoor tot nu uit te stellen.
Ik heb voor de presentatie van vandaag (zie bijlage) vier punten die ik met jullie wil doornemen. Eerst zullen we het Topsportactieplan III bekijken. Dan zullen we bekijken hoe zich dit verhoudt ten opzichte van de topprestaties. Die zet ik in een historisch perspectief. Dan ga ik in op hoe we komen tot een Topsportactieplan IV en wat de krachtlijnen ervan zijn.
Op 6 december 2012 heb ik het Topsportactieplan III voorgesteld. Ik herhaal even de grote strategische pijlers. Het doel van het Topsportactieplan was om op de Olympische Spelen, de wereldkampioenschappen en de Europese kampioenschappen in Olympische disciplines medailles en top 8-plaatsen te halen. Op de Paralympische Spelen, de wereldkampioenschappen en de Europese kampioenschappen in paralympische disciplines is de doelstelling enkel medailles te halen. Er waren toen drie grote lijnen om dat te bereiken. Ten eerste wilden we structureel investeren in tien focussporten en de G-sport. Ten tweede konden we daar waar er zich speciale mogelijkheden aandienden door sporters, nog werken met ‘windows of opportunity’. Dat was de filosofie van Topsportactieplan III.
Ten derde werd het beleid ook sterk gecentraliseerd. De laatste stap daarin was één agentschap Sport Vlaanderen vanaf 1 januari 2016. Daarvoor was er al een stuurgroep Topsport, die beleidsvoorbereidend werk deed en een taskforce Topsport, die het beleidsuitvoerende aspect adviseerde.
Tot slot gingen we ook naar een ééncampusmodel: dat betekent elke topsport maar op één campus zou worden aangeboden. In die campus kon een koppeling gebeuren met de topsportschool. In die campus zouden er dan investeringen gebeuren op het vlak van infrastructuur. Er kon ook een koppeling gebeuren naar wetenschappelijk onderzoek. Er waren drie plaatsen waar het werk zou worden gecentraliseerd: Gent, Antwerpen en Leuven. Elke campus heeft eigen sporten. Daarnaast is er nog Waregem voor paardrijden. In die driehoek gebeuren de infrastructuurwerken. Het is altijd de bedoeling geweest om daar trainingsinfrastructuur te maken. Ik geef het voorbeeld van de Wezenberg in Antwerpen, waar een tweede zwembad is aangelegd met de bedoeling dat camera’s daar onder water kunnen filmen en zo de draai van de zwemmers kunnen vastleggen. Dat kan allicht leiden tot nog snellere prestaties. Bij elke federatie voorzagen we ook in een commissie Topsport, die binnen het uitgetekende budget een voldoende grote autonomie zou krijgen om het topsportbeleid binnen die federatie te regelen. In die Topsportcommissie was ook altijd een vertegenwoordiger van Sport Vlaanderen om de zaken in goede banen te leiden.
Hoe vertaalde dit Topsportactieplan III zich naar de verdeling van de middelen? Er zijn twee grote blokken. Ten eerste zijn er de decretale subsidies. Ik verwijs naar de slide. Categorie I zijn de focussporten en categorie V zijn de paralympische disciplines. Daar kon men per federatie een budget krijgen tot 350.000 euro. De budgetten dienden voor de vier sporen die onderaan staan, met name: deelnemen aan internationale wedstrijden, de topsportschool van de federatie, de EK’s, de WK’s en de wereldbekerwedstrijden organiseren en voorbereiding voor deelname aan Olympische Spelen, Paralympische Spelen, de World Games en de European Youth Olympic Festival. Daarvoor kon dat geld worden ingezet. In de taart kunt u zien dat de grootste hoeveelheid van de middelen effectief gaat naar de focussporten en de G-sport, namelijk 69 procent. Ongeveer 31 procent ging naar de sporten van de andere categorieën.
Naast die 35 miljoen euro is er nog 51 miljoen die komt uit de werkingsmiddelen Topsport. Ik verwijs naar de slide waarop u kunt zien waarvoor dat geld is ingezet: loonkost, tewerkstelling van topsporters, infrastructuur, programmakosten, topsportevenementen en omkadering. Op voorhand was in het Topsportactieplan opgenomen dat minimum 75 procent naar de focussporten en de G-sport moest gaan. Er is bijna 86 procent naartoe gegaan. Naar de ‘windows of opportunity’ kon maximum 15 procent gaan. Daar is uiteindelijk 6,5 procent naartoe gegaan. Naar de andere categorieën kon maximum 10 procent gaan. Daar is 7,6 procent van de middelen naartoe gegaan.
Voor de werkingsmiddelen trek ik volgende conclusie. We hadden gezegd dat we de nadruk zouden leggen op tien focussporten en op de G-sport. In de besteding van de middelen zien we dat we dat effectief op die manier hebben gerealiseerd.
Het Topsportactieplan III is dan verder vertaald naar 13 actiepunten. Voor mij heeft de overheid altijd de taak om de omgevingsfactoren te creëren waarin de mensen die talent hebben, dat talent optimaal kunnen benutten of in resultaten omzetten. Ik zal niet alle 13 actiepunten overlopen, maar pik er enkele uit: inzetten op een sterke begeleiding, op professionele trainers, op topsportinfrastructuur en op wetenschappelijke ondersteuning. Elk van die 13 punten, maar ook elk van de andere onderdelen, werd geëvalueerd met het oog op het Topsportactieplan IV. Waar mogelijk en zinvol kwam er een finetuning of een aanpassing en verbetering. Ik kan u al één punt meegeven dat wat minder goed was. De wetenschappelijke ondersteuning heeft niet meteen gegeven wat we ervan verwachtten. Straks zult u zien dat we op dat punt een aanpassing hebben gedaan.
Tot zover het Topsportactieplan III. Nu kunnen we kijken of het tot betere prestaties heeft geleid. Hebben we dankzij het plan meer medailles gehaald? Ik wil uiteraard eerst benadrukken dat de sporters de medailles halen en wij maar moeten zorgen voor de omgevingsfactoren. Als echter onze resultaten beter zijn dan in het verleden of dan die van de andere regio’s, dan is dat uiteraard een indicatie.
Ik begin uiteraard met de Olympische Zomerspelen. U ziet dat we 19 medailles en top 8-plaatsen hebben gehaald. Ik durf te zeggen dat dat een Vlaams resultaat is, want 17 van de 19 medailles en top 8-plaatsen zijn door Vlaanderen behaald. Daarvan zijn 16 sporters honderd procent Vlaams en 1 is een bicommunautaire ploeg, namelijk de hockeyploeg. We kunnen 2 resultaten toewijzen aan Wallonië, en dan zet ik de 4 x 400 meter heren bij de Waalse resultaten en niet bij de bicommunautaire. U ziet ook wie precies de medailles heeft gehaald en wie gezorgd heeft voor top 8-plaatsen. Zoals ik al zei, de resultaten van Rio zijn de resultaten van Vlaanderen.
Ik zoom even verder in op de medailles van de Olympische Spelen. De 5 medailles die we hebben behaald, 4 individuele en 1 ploegsport, zijn allemaal behaald in onze 10 focussporten. Als ik dezelfde oefening doe voor de top 8-plaatsen zonder medaille, dan vindt u er 7 van de 12 focussporten in terug en 2 windows of opportunity met het taekwondo. Van onze focussporten zijn er dus 9 op de 12 in de top 8 geraakt.
Als we het geheel bekijken, durf ik ook te zeggen dat onze Vlaamse sporters niet gewoon aanwezig waren op de Olympische Spelen, maar in hun disciplines ook echt hebben meegestreden voor de goede plaatsen. Dat blijkt uit de medailles en top 8-plaatsen die we als Vlaanderen hebben behaald. Bovendien zijn die behaald in disciplines met heel wat uitstraling. Ook dat is altijd onze doelstelling geweest.
Ik zet dit nu in een historisch perspectief. Deze slide leg ik uit aan de hand van Rio 2016. U ziet 10 Vlaamse armpjes, 1 bicommunautair en 1 Waals. Dat staat voor het aantal sporten waarin we hebben gescoord. Het lijkt alsof het overzicht niet juist is, want we tellen 12 armpjes en er staat vermeld dat we als België maar in 11 sporten top 8-plaatsen hebben gehaald, maar het rode armpje staat voor Nafi Thiam en een van de gele staat voor Thomas Van der Plaetsen, en die vallen allebei onder atletiek.
Met dit overzicht wil ik vooral tonen dat we als België, maar zeker ook als Vlaanderen, nog nooit zoveel top 8-plaatsen hebben gehaald in verschillende sporten. Dat is dus niet omdat één federatie goed heeft gewerkt. Vlaanderen heeft in 11 verschillende sporten een top 8-plaats gehaald. Zeker als we zien dat de focussporten en windows of opportunity hebben gescoord, dan durf ik te zeggen dat het beleid heeft meegespeeld in het resultaat dat is behaald.
Op de volgende slide breng ik de historiek op een andere manier naar voren. In de titel staat Paralympische Spelen, maar het gaat wel degelijk om de Olympische Zomerspelen. Bovenaan ziet u het aandeel van medailles, onderaan het aandeel van de top 8-plaatsen. Als we de gele en blauwe balk samennemen, dan halen we als Vlaanderen het beste resultaat, gelijk aan het allerbeste ooit, namelijk dat van Atlanta. Toen hadden we er 5 in Vlaanderen, nu 4 plus 1. Bij de top 8-plaatsen halen we met 12 het niveau van Athene, waar we 10 plus 2 haalden. Zowel in de medailles als in de top 8-plaatsen hebben we het beste resultaat geëvenaard, maar in de combinatie hebben we het nog nooit zo goed gedaan als in Rio.
We komen dan bij de historiek van de winterspelen. Ik zal op de winterspelen niet dieper ingaan. Iedereen weet dat we op de winterspelen relatief minder scoren, maar u ziet dat we in Sotsji met 3 top 8-plaatsen ons beste resultaat ooit hebben gehaald. U ziet ook dat daar geen bicommunautaire of Waalse successen zijn geboekt.
Wat de Paralympische Zomerspelen betreft, durf ik toch te spreken over een succes in Rio. Van de elf medailles hebben we acht medailles gehaald, één bicommunautair voor het wielrennen en zeven in individuele prestaties. Bij de doelstellingen heb ik nog uitdrukkelijk gezegd dat het bij de Paralympische Spelen alleen over medailles gaat. Wanneer we dit in historisch perspectief bekijken, boeken we hier, in vergelijking met de drie vorige spelen, het beste resultaat.
Ik heb altijd gezegd dat het beleid en ikzelf niet alleen mogen worden beoordeeld op de Olympische Spelen maar dat we dit breder moeten bekijken. Dat hebben we gedaan aan de hand van de topsportindex. De topsportindex geeft de finaleplaatsen en de medailles van de Olympische Spelen, het WK en het EK weer.
Wat de evolutie van de topsportindex betreft, krijg je het Belgisch resultaat wanneer de drie kleuren worden opgeteld. Het gele blok is het Vlaamse, het blauwe is bicommunautair en het rode is het Waalse blok. Van de 443 punten Belgische score in 2005 had Vlaanderen 312 punten. In september 2008 behaalde Vlaanderen nog 248 punten in de topsportindex. Na de Olympische Spelen in Londen zijn we verder gezakt naar 171 punten. Nu is Vlaanderen opnieuw gestegen tot ver boven het niveau van 2005, met 370 punten van de 562 die België heeft gehaald. Wallonië is gezakt van 86 punten tot 41 punten en is tijdens de laatste olympiade gestagneerd op het niveau van ongeveer 150 punten.
Conclusie van deze olympiade is dat ons Topsportactieplan III in elk geval mee heeft geleid tot het succes van de afgelopen volledige olympiade. Als minister van Sport kan ik daar alleen tevreden mee zijn.
Wat de topsportindex bij de Paralympische Spelen betreft, wil ik wel een nuance aanbrengen. We werken hier uitsluitend met medailles en er worden geen verschillende punten toegekend aan de verschillende medailles. Brons en goud zijn dus evenveel punten waard in de topsportindex, waardoor men nogal eens een vertekend beeld krijgt. Elf medailles behalen op de Olympische Spelen is een enorm succes maar één meer of minder maakt een groot verschil. Voor Londen hebben wij tijdens een aantal EK’s en na Londen in een aantal EK’s en WK’s redelijk veel medailles gehaald tijdens de Paralympische Spelen. Dat aantal brokkelde wat af tot juni vorig jaar, sindsdien is er een stijging met de positieve resultaten van Rio.
We zijn al begonnen aan mijn Topsportactieplan IV. Vanaf januari 2015 hebben we een aantal werkgroepen samengesteld. Op 18 oktober 2016 werd de definitieve ontwerptekst goedgekeurd door de Stuurgroep Topsport.
Om het Topsportactieplan IV op te stellen, hebben we tien themawerkgroepen samengesteld. Ik vind het belangrijk te zeggen dat het plan is opgesteld door mensen van Sport Vlaanderen dat lijk me logisch , mijn kabinet, maar ook het BOIC, de Vlaamse sportfederaties, de universiteiten en externe experts. Zo’n plan is dan ook voorbereid en gedragen door heel veel mensen. Ik wil iedereen die daaraan heeft meegewerkt, daar langs deze weg uitdrukkelijk voor bedanken.
Wat zijn de richtlijnen van het Topsportactieplan IV? Ook dit plan bevat een aantal strategische pijlers. Het doel blijft uiteraard hetzelfde: medailles en top 8-plaatsen halen tijdens Olympische Spelen, wereldkampioenschappen en Europese kampioenschappen en medailles behalen bij de Paralympische Spelen.
Gezien het succes dat wij hebben gehad met Topsportactieplan III behouden we de focus op centralisatie van beleid en werking als basis. We gaan dus verder op de ingeslagen weg. We willen nog korter op de bal spelen op de korte termijn door de focus op de sporter te leggen.
Ik geef wat meer uitleg over die focus. De balk rechts gaat over de Olympische ontwikkelingsprogramma’s.
Uiteraard blijven we inzetten en werken op de lange termijn. We zetten daarom ook structureel in op federaties om aan talentontwikkeling en talentontdekking te doen. Daarom zullen we minimaal 35 procent van ons totale topsportbudget, dus van de 86 miljoen euro waarover ik het daarnet had, inzetten op die langetermijnontwikkeling. Op de korte termijn gaan we maximaal 55 procent inzetten. Daar komt die focus op de sporter. Het talent dat al een bepaald niveau heeft bereikt en het potentieel heeft om door te stoten tot top 8-plaatsen en medailles, komt aan bod in het onderdeel van de olympische prestatieprogramma’s, de linkse balk. Dat is gericht op de volgende Olympische Spelen, op de volgende EK’s en WK’s. Dat is gericht op het behalen van resultaten als sporter. Dat is wel nieuw. We zetten uitdrukkelijk in op de sporter. Daar kan dus tot 55 procent van ons topsportbudget naartoe gaan.
Eenzelfde filosofie hanteren we bij de paralympische prestatie- en ontwikkelingsprogramma’s. Ik denk dat velen van u wel begrijpen dat dat bij het paralympische wat sneller gaat. Ik bedoel daarmee dat daar heel wat sporters zijn die er plots aankomen en zich snel ontwikkelen, maar dat sommigen ook sneller moeten afhaken. Daarom is er sprake van één balk voor het geheel. Voor de twee onderste balken geef ik een paar voorbeelden. Iemand als Bart Swings, die in de winter schaatst, doet aan skeeleren in de zomer. Voor hem is dat ook belangrijk en interessant. Dat zit in de twee onderste balken, maar bijvoorbeeld ook muurklimmen, een sport die bij de Olympische Spelen misschien wel aan bod kan komen. Daar is althans sprake van. Zo’n sport kan via de oranje of de grijze balk worden opgevangen. Daar gaat dan toch ook nog 6 procent van de middelen naartoe. Zo hebt u er een zicht op wat die extra focus betekent. U ziet dat het wel wat anders is ingedeeld dan in het verleden. We zetten dus in op zowel de ontwikkelingsprogramma’s, met dat minimum van 35 procent, als op die prestatieprogramma’s. Waar de percentages vroeger op het ene of het andere betrekking hadden, hebben ze nu betrekking op het totaalbudget.
Ook het Topsportactieplan IV hebben we in actiepunten vertaald. Er zijn dertien actiepunten. In vele gevallen lopen die gelijk met het Topsportactieplan III. Ze zijn een finetuning op basis van onze ervaringen met het Topsportactieplan III. Dat begeleiden zit er nog altijd in, net als die goede coaches. Qua infrastructuurmiddelen voor topsport hebben we opnieuw in 10 miljoen euro voorzien gedurende deze olympiade. We vonden ook dat de wetenschappelijke ondersteuning in het Topsportactieplan III toch wel iets te weinig had gedaan ten opzichte van wat we hadden verwacht. Daarom willen we ook ter zake de focus leggen op het vraaggestuurde. In de toekomst zullen het dus nog meer de sporter en zijn omgeving zijn die de wetenschappelijke ondersteuning mee zullen kunnen bepalen. Ook daar komt de focus dus sterker op de sporter terecht, en niet meer alleen op de federatie.
Ik blijf ook inzetten op de maatschappelijke meerwaarde van topsport, als middel om mensen aan het sporten te krijgen en als middel om Vlaanderen uit te dragen. Ook dat is en blijft belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat we met het Topsportactieplan III hebben getoond dat we op de juiste weg zijn. We blijven op die weg doorgaan. De focus komt nog sterker op de toekomst te liggen. Voorzitter, ik ben graag bereid om daar verder op in te gaan. Ik denk dat ik ook alle vragen van de twee vraagstellers heb meegenomen in deze presentatie.
De heer Bajart heeft het woord.
Momenteel heb ik geen vragen.
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de uitleg, maar ik zal die toch moeten bestuderen. Daar nu onmiddellijk vragen over stellen … Ik heb wel een bedenking, iets dat ik vergeten was aan te halen. Bijvoorbeeld in Nederland heeft men ook de bedrijfswereld aangesproken. Die zou ongeveer 20 miljoen euro geven, alleen al voor de voorbereiding van de Olympische Spelen. Misschien moet ook daar eens aan worden gedacht. Kunnen we ook niet zoiets oprichten om die sponsoring daar te krijgen? Nu spreek ik wel enigszins in mijn eigen nadeel, maar het moet niet allemaal naar voetbal gaan. (Gelach)
Ik vind dat terecht. Men moet daar ook eens aandacht aan besteden. Die 20 miljoen euro wordt alleen voor de voorbereiding gebruikt. Dat lijkt me toch een zeer belangrijke factor. Dat is wel federaal, maar ik vind dat staatsinstellingen zoals de Nationale Loterij ook in die branche moeten zitten wat de Olympische Spelen betreft.
Dat is nog een andere discussie.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik zou het betoog namens mijn fractie willen beginnen met een citaat uit het advies van de Vlaamse Sportraad van 2013 over het Topsportactieplan III. Ik citeer: “Het topsportactieplan is meer dan een medailleplan voor Rio 2016, het is een actieplan voor het totale topsportbeleid. We mogen ons als beleidsmakers dan ook niet blindstaren op de Olympische Spelen, we moeten kijken naar het hele topsportverhaal. (…) Het zou totaal fout zijn om het sportbeleid van de Vlaamse overheid af te meten aan het aantal olympische medailles. Een goede graadmeter voor een degelijk topsportbeleid, zijn sterke prestaties in (…) diverse topontmoetingen. Een goede graadmeter voor een degelijk sportbeleid zonder meer, is de fysieke conditie van de bevolking. De overheid moet de randvoorwaarden creëren, voor topsport én breedtesport. Misschien wordt een topsportactieplan best geëvalueerd op basis van zijn bijdrage tot maatschappelijk relevante evoluties: gezondheidspromotie door sport, fair play, technologische ontwikkelingen, (…)”
Mijn collega Joris Poschet verblijft momenteel in Canada, voor een werkbezoek met de commissie Brussel. Namens hem en mijn fractie wil ik u enkele vragen voorleggen. Hij heeft in een opiniestuk op Knack.be in september het volgende gezegd over onze resultaten op de Olympische Spelen:
“Ook al waren de 28e Olympische Zomerspelen voor ons land de meest succesvolle sinds 1948, in vergelijking met bijvoorbeeld Nederland of het Verenigd Koninkrijk blijven we een Olympische dwerg, zelfs als we rekening houden met ons bevolkingsaantal. Maar Nederland en het VK investeren veel meer middelen in hun topsportbeleid, met loterijgelden. Medailles kan je dus ‘kopen’. De vraag is: willen we dat ook? Vinden we het halen van pakweg 5 extra medailles een inspanning van miljoenen euro’s waard? Wat CD&V betreft is het antwoord eenvoudig: neen. We scoren namelijk helemaal niet slecht. Toegegeven, ten opzichte van ‘outperformers’ Nederland of Groot-Brittannië slaan we een bleek figuur, maar we zitten volledig ‘on track’ als we ons vergelijken met andere landen zoals Duitsland, Frankrijk of Italië. Meer zelfs, als Frankrijk evenveel goud per kop wou halen als België hadden dat er 12 moeten zijn in plaats van de 10 medailles die in Rio werden behaald. In totaal haalden de Duitsers 42 medailles, de Belgen 6. Duitsland had er 45 moeten halen om per miljoen inwoners hetzelfde niveau als België te halen. Voor Italië gaat hetzelfde op. Schaamte is dus misplaatst.
Moeten onze topsporters zich vanaf nu dan tevreden stellen met deelnemen en topresultaten aan de anderen overlaten? Uiteraard niet. Want laat ons maar eerlijk zijn, het doet deugd veel medailles te halen. Goud geeft ons een trots gevoel. Maar wat ons even trots zou maken, is een veel hogere sportparticipatie. Daarom blijft CD&V pleiten voor een sterke investering in de breedtesport, zeg maar het recreatief sporten. Het uiteindelijke doel van het Vlaamse sportbeleid blijft voor ons: zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk te doen sporten. En dat op een gezonde en eerlijke manier. Immers, een gezonde bevolking primeert op een gouden atleet. Zo mag Groot-Brittannië zichzelf dan al op borst slaan voor het behaald succes in Rio, in hun thuisland lijdt zo’n 70 procent aan overgewicht. Investeringen in recreatief sporten zorgen trouwens voor een grotere groep waaruit talent ontwikkeld kan worden en kan doorstromen naar de elitesport. In Groot-Brittannië zorgt het snijden in de middelen voor breedtesport voor ongerustheid over zowel het welzijn van de Britten als de toekomstige medailleoogst. Om het met de woorden van professor sport David Forrest van de University of Liverpool te zeggen: ‘Als de financiering aan de wortels wordt beknot, beïnvloedt dat uiteindelijk ook de boomtop.’” Tot zover de bijdrage van de heer Poschet.
Ik wil u daarover enkele bijkomende vragen voorleggen, aansluitend bij uw uitgebreide toelichting. In Topsportactieplan III werden tien medailles op de Olympische Spelen van Rio als streefdoel opgenomen. We hebben er zes behaald: is een resultaat van zes – tegenover tien als doelstelling – voldoende, in het licht van alle overheidsinspanningen die tijdens de voorbije olympiade daartoe zijn geleverd? De Paralympische Spelen waren eigenlijk nog succesvoller dan de Olympische Spelen. Bewijst dit succes niet dat een meer gecentraliseerde aansturing zoals die van G-sport meer topsportresultaten oplevert dan de versnipperde aanpak via de aparte sportfederaties? Welke inspanningen zult u leveren om ervoor te zorgen dat de goede resultaten in bepaalde sporttakken niet beperkt blijven tot een tijdelijke hype, maar verdiepend werken? Welk sportbeleid zult u hiervoor ontwikkelen? Welke acties zult u ondernemen om ook sporters in andere dan de huidige tien focussporten op internationaal vlak te laten scoren? U had het ook over iedereen die is betrokken bij het opstellen van het actieplan. Welke adviezen werden er in dat verband uitgebracht? Kunnen die aan het parlement worden bezorgd? Dat moet toestaan om ons in de zaak beter te verdiepen. De heer Wynants zei het ook al: we moeten het actieplan grondig analyseren. De adviezen kunnen ons daarbij helpen. Misschien moeten we daarover een hoorzitting organiseren?
De heer Moyaers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, u bedankte de mensen al die bij de ontwikkeling van het Topsportactieplan Vlaanderen IV waren betrokken. Ik wil dat ook doen, want het gaat om zwaar werk dat gewaardeerd moet worden. Ik heb nog enkele extra vragen. Hoe zit het met het totaalbudget voor de topsportactieplannen? Evolueren die? Bij de investeringen gaat heel veel aandacht uit naar de olympische ontwikkelingsprogramma’s. Er wordt meer geïnvesteerd in de Paralympische Spelen. Is het mogelijk om in de toekomst die budgetten nog meer te integreren? 35 procent voor de olympische ontwikkelingsprogramma’s, tegenover 4 procent voor de Paralympische Spelen: dat is toch een groot verschil. Voorts vraag ik me af of er aandacht uitgaat naar topsporters die hun carrière beëindigen. Worden die begeleid?
Ten slotte heb ik een heel ruime vraag. Wat is volgens u het belangrijkste speerpunt van dit actieplan ten opzichte van het vorige?
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u en uw diensten voor uw toelichting.
Ik heb dit jaar Jacques Rogge gemist, die aan Vlaanderen wel had kunnen zeggen dat het de beste Olympische Spelen ooit waren. Hij wist dat elke keer wel te vertellen, maar ditmaal zou het juist geweest zijn.
We mogen gerust trots zijn en kijken naar wat we hebben gepresteerd. Dat is inderdaad een momentum, waar we dan even stilstaan. Maar we moeten de focus richten op de toekomst. Een snelle lezing van uw plan maakte dat ook wel duidelijk.
We scoren niet enkel beter op de Olympische Spelen, ook op het Europese baanwielrennen van deze en vorige week hebben we medailles behaald. Dat is fantastisch! Het is een sport die best wel spectaculair is en dus best wel eens in het licht mag komen te staan.
Ik treed de heer Moyaers bij: tijdens deze vergadering is er aangekondigd dat Hans Van Alphen stopt. De begeleiding van ex-topsporters moet zeker ook een plaats krijgen in het kader van de topsport. Dat is een belangrijk element. Die mensen moeten niet aan lager wal geraken. Dat verdienen zij zeker niet.
Minister, ik heb nog een concrete vraag over de categorie wereldspelen. Jiujitsu is momenteel nog geen olympische sport. Tijdens de volgende Olympische Spelen wordt het een demonstratiesport. Op die manier kan het worden aangenomen als olympische sport. Verschuift die sport dan van categorie? Dat is mij niet duidelijk. Op dit moment staat het bij de wereldspelen. Het is een sport waarin we uitblinken en waarin we laaghangend fruit hebben. We moeten dat fruit zeker plukken en waar mogelijk een tandje bij steken.
Minister, ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.
Minister, allereerst wil ik zeggen dat het resultaat positief is. Dat mag worden gezegd. Het is nooit zwart-wit, maar het is wel zo. Ondanks mijn eeuwigdurend voorbehoud bij dat soort plannen, van wie en uit welke periode ze ook komen, moet ik nu wel bekennen dat ik het centraliseren van de beleidsinspanningen en het harmoniseren ervan – het in één plan en één visie steken – waardeer. We hebben wel het geluk gehad dat er in de afdaling een paar gevallen zijn tijdens de wegrit. (Gelach)
Het toeval speelt altijd een rol in het leven. Je kunt dus ook eens geluk hebben.
Een medaille of twee minder of meer en een paar top 8-plaatsen minder of meer, ik denk dat we inderdaad mogen zeggen dat er vruchten worden geplukt van een goede plantactie.
Maar ik heb toch een aantal vragen en bedenkingen. Eerst wil ik een filosofische opmerking maken, naar aanleiding van wat mevrouw Bastiaens en de heer Moyaers hebben gezegd. Ik ben ook erg bekommerd om de brede sport, net zoals de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) in zijn oud advies schreef. Die balans kun je natuurlijk het best zien aan de middelen die je ervoor inzet en de verhoudingen tussen die middelen. Maar het hoeft geen tegenstelling te zijn. Ik denk integendeel dat die twee beleidsdoelstellingen, namelijk het bevorderen van de massasport en anderzijds het faciliteren van topsportprestaties, complementair zijn. Ik denk dat de balans vandaag redelijk evenwichtig is. Ik wil daar dus niets van afdoen. Maar ik zou niet graag hebben dat het vat van de ene ernstig wordt leeggehaald ten opzichte van de andere.
Dat is een filosofische opmerking. Het is niet het ene of het andere voor mij, het is allebei. Maar het mag ook niet waanzinnig zijn. We gaan een screening doen van kinderen van 6 maanden om te zien welk potentieel ze genetisch hebben. Ik overdrijf natuurlijk. Ik bedoel dat we geen Chinese modellen naar voren moeten schuiven. Maar we moeten topsporters, net zoals andere jonge mensen, kansen geven voor een professionele carrière of een amateurcarrière. Ze moeten de kans krijgen om zich te ontwikkelen, of ze nu wetenschapper, leerkracht, artiest of topsporter zijn. Dat is wat ik ervan vind. Dat is de houding die we als samenleving moeten hebben: we faciliteren kansen voor mensen met talent en we laten hen dat talent maximaal ontwikkelen. Dat is een eerder filosofische insteek. Ik word er vanuit mijn eigen filosofische insteek vaak mee geconfronteerd van het belang van hoe je daarmee omgaat.
Anderzijds zou ik graag de opmerking maken die de heer Moyaers heeft gemaakt. Minister, het budget voor de G-sport op topniveau is wel klein: 4 procent. Ik ben er een beetje van geschrokken dat u dat zo vastlegt. Misschien moet u niet per se al die categorieën van korte en lange termijn te hard afbakenen. De sport heeft namelijk ook een mate van onvoorspelbaarheid in zich. Zoals u zelf zei, kan talent zich soms ook op heel korte termijn ontwikkelen. Daar zijn dan kosten aan die u budgettair niet had ingecalculeerd.
Weet u, de G-sport heeft met de aandacht en de medailles rond de Paralympics dit jaar, vrij ruime – alles kan natuurlijk beter – aandacht gekregen, en dat heeft volgens mij te maken met uw beleid en uiteraard vooral met de prestaties van de topsporters.
Die aandacht legitimeert de inspanningen – ook voor de erkenning van de prestaties van die groep in de samenleving. Zo lopen ze op de 1500 meter scherpere tijden dan in de finale bij de ‘echte’ Olympische Spelen. Dat is toch een merkwaardige vaststelling, die ons noopt tot waardering voor de G-sporters.
Dan nog een aantal bedenkingen of vragen waarop ik niet per se vandaag een antwoord verwacht.
Ik zou graag een beeld krijgen van het budget in vergelijking met het budget van onze buren, in verhouding tot hun inwonersaantallen. Hoe positioneren we ons daarin? Ik neem aan dat de diensten daarvan wel cijfermatige analyses zullen hebben.
Dan heb je de windows of opportunity. Ik vergelijk dat met de biecht in de katholieke kerk. Je mag altijd eens over de schreef gaan, er is altijd wel een uitweg. De windows of opportunity lijken mij zoiets als een uitweg. We hadden drie taekwondosporters die heel dicht tegen medailles aan zaten en die deze door toeval niet behaalden. Het is een sport met een zekere toevalsfactor. Ik denk dat we daar met een intensere en professionelere coaching wellicht nog een stap verder kunnen geraken. Moeten we ook wat dat betreft niet net iets minder stringent zijn? Moeten we niet wat meer openheid aan de dag leggen om zelfs in de loop van een olympiade een bepaalde sporttak wat meer te begeleiden? Is het zinvol om die focussporten zo strak af te bakenen?
Waarom scoren landen als Nederland en Australië, in vergelijking met hun inwonersaantallen, zoveel beter dan wij? Is dat door de financiële inzet, zoals mevrouw Bastiaens zei? Heeft het te maken met ‘het kopen’ van medailles? Of spelen er andere factoren? Heeft het met een sporttraditie te maken, met een sportcultuur in het land? Gaat het om méér dan geld, geld dat wordt vrijgemaakt voor begeleiding en ondersteuning, voor talentdetectie, medische begeleiding, enzovoort.
Dan heb ik een vraag, minister, over de centralisatie van uw beleid. Ik wil die vraag in verband brengen met de vraag over de sportfederaties en hun topsportluik. In deze commissie is, niet alleen door mij maar ook door collega’s, regelmatig geklaagd over het feit dat er in sommige federaties, zelfs federaties die bij de focussporten behoren, niet altijd een zeer professioneel topsportbeleid wordt gevoerd. Minister, ik denk zelfs dat u dat nog bevestigd hebt, dat het een van de motieven was om uw decreet bij te stellen. Als het antwoord ja zou zijn, dan ben ik het daarmee eens. Dat is ook mijn perceptie. Sommige federaties kunnen nog professioneler werken – en ik zal geen namen noemen. Minister, zult u dat strakker in de hand nemen? Kiest u voor centralisatie niet alleen op het beleidsvlak maar ook wat betreft de ondersteuning, met alle liefde, bij wijze van spreken, voor de vrijheid van vereniging en de vrijheid van handelen van de topsportfederaties? Soms is het meer een hinder dan een stimulans. Hoe gaat u daarmee om? Zult u daar meer sturend mee omgaan?
En dan komt daar, bij mij toch, altijd de vraag naar het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) achteraan. Ik begin mij eigenlijk af te vragen wat dat BOIC nog zit te doen, behalve veel geld uitgeven, dure recepties organiseren en veel delegatieleiders afvaardigen naar allerlei olympisch-achtige activiteiten. Ik ben nu enigszins cynisch, ik weet het. Ik heb in het verleden vaak vergaderd met het BOIC. Mijn vraag gaat niet over het communautaire. Dat is niet wat ik bedoel. Het is niet omdat daar een B staat. Stelt u zich voor dat daar een V zou staan. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Neen, draai het om. Zou er geen grotere rol moeten zijn voor de gemeenschapsoverheden in het olympisch beleid? Ik denk dat we daar nog een pak geld kunnen vinden. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ik streef hier niet bewust ambiance na, maar ik meen wel wat ik zeg. Het is geen communautaire opmerking. Ik weet wel dat het een beetje meespeelt. Niet in mijn hoofd, maar ik weet dat het een van de verklaringen is. Het BOIC heeft een rol in het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Dat is onvermijdelijk. Maar ik zou de vraag anders kunnen stellen: moeten de gemeenschappen geen veel grotere rol spelen in het beleid van het BOIC? We gaan dus aan cocommunautair of interfederaal olympisch beleid doen.
Ik heb nog een vraag over ploegsporten. Is dat niet net het terrein waarop wij ook nog wel wat kunnen realiseren, minister? Dit accent komt niet vanuit de sporttakken, maar is meer een algemene bedenking: kunnen wij in een aantal sporttakken niet nog wat verder geraken?
Ik denk niet alleen aan de hockeysport, waarin dit keer zowel de mannen als de vrouwen goed presteerden en ver geraakt zijn, maar ik denk ook aan de voetbalploeg, die in Peking aantrad en die de basis is van onze huidige nationale ploeg, die van wereldniveau is. Dat geldt ook nog voor een aantal andere sporttakken.
Dan kom ik tot mijn laatste opmerking. Minister, u zei dat het topsportbeleid in functie moet staan van de prestaties en van de kansen van sporters en ook een beetje van de natie. U had het daarbij over de uitstraling van Vlaanderen. Dat laatste is voor mij minder belangrijk. Het is natuurlijk altijd fijn als onze sporters het goed doen en we leven altijd mee, zelfs met onze Belgische nationale voetbalploeg. Volgens mij is het natieverhaal dus relatief onbelangrijk, maar ik wil graag een beleid zien voor de sporttakken en voor de sporters zelf en ook voor de modelrol die de sport in de samenleving vervult.
Ik ben blij met de vragen, die mij de kans bieden om wat we hier zonet hebben voorgesteld, nog wat verduidelijken.
Collega Wynants, u sprak over het geld vanuit de bedrijfswereld, en dat is uiteraard een mogelijkheid en het gebeurt ook al. Lotto is bijvoorbeeld een van de sponsors van het project Be Gold, dat valt onder de ontwikkelingsprogramma’s. Ook het BOIC haalt op die manier wel wat geld op: adviesbedrijf EY is bijvoorbeeld een hoofdsponsor van het BOIC, maar ook anderen zijn daar sponsor van.
Niet zozeer Vlaanderen maar wel de federaties moeten de topsport aansturen omdat zij daarmee ook een tegenprestatie en visibiliteit kunnen geven.
Collega Bastiaens, het citaat van de SARC dat u hebt voorgelezen had van mij kunnen komen. Het past volledig in het beleid dat wij voeren. Ik voer geen topsportbeleid als doel, maar wel als middel, namelijk om andere mensen aan het sporten te krijgen en ook een beetje om Vlaanderen uit te dragen in de wereld. Ik kom daar straks nog op terug. Er zijn ook nog andere elementen, zoals inzetten op attitudevorming of M-coaching, wat ik doe in het breedtesportbeleid.
Er waren nogal wat vragen over de gang van zaken of de middelen die voorhanden zijn in Nederland of het Verenigd Koninkrijk en of het mogelijk is om medailles te kopen. Grosso modo gaat 16 procent van de middelen naar topsport en 84 procent naar de breedtesport. Dan weet u waar we ons accent leggen.
Ik ben het eens met de voorzitter als hij zegt dat er tussen die twee grote complementariteit is. Als we kijken naar Nederland en Australië zien we drie verschillen. Het eerste is de cultuur: de cultuur van sporten zit in Nederland veel meer ingebakken dan bij ons. Met onze campagne ‘sporters beleven meer’ is het de bedoeling sport als een normaal onderdeel van de dagindeling of de weekendactiviteiten te gaan zien. Die cultuur is al sterker aanwezig in Nederland: de fiets nemen gebeurt daar veel meer dan bij ons, om maar een voorbeeld te geven.
Een tweede verschil is effectief het geld. Ik heb dat met Sport Vlaanderen zo doorgenomen en ik heb gezegd dat het een prestatie is als we de hoeveelheid geld voor topsport gelijk houden, maar er meer mee kunnen doen. Het is deze legislatuur niet voorzien om meer geld van de breedtesport af te nemen om het naar de topsport over te hevelen. Dat ben ik niet van plan, maar ik ben er wel van overtuigd dat we met hetzelfde geld meer kunnen doen, vandaar de verdere focus op het olympisch prestatieprogramma. Ik kom daar straks op terug in verband met de andere vragen daarover.
Een derde verschil is de niche. Ik trek het nu misschien op flessen, maar als we meer medailles willen behalen, dan sponsoren we best geen enkele man meer, en richten we ons volledig op vrouwen en op sporten waar materiaalkeuze en technische aspecten zeer belangrijk zijn. Daar is een kleiner deelnemersveld en dan hebben we dus meer kans op medailles. Wat bereiken we daarmee? Voor mij is de wisselwerking tussen topsport, als aanzet om mensen aan het sporten te brengen, en de breedtesport, die er dan weer voor kan zorgen dat we morgen meer topsporters hebben, van groot belang. Ik focus dus niet op een zo groot mogelijk aantal medailles. De complementariteit binnen het geheel is voor mij essentieel.
In 2011 werd de laatste vergelijkende studie gemaakt over de behaalde resultaten en de middelen die zijn ingezet. Als ik het mij goed herinner, was het budget van Denemarken 30 procent hoger dan het onze, maar waren hun resultaten twee keer beter. Daarom denk ik dat verdere efficiëntiewinst mogelijk is. Dat wil ik bereiken, zonder extreme keuzes te maken, zoals het enkel inzetten op technische sporten voor vrouwen, bijvoorbeeld.
Mevrouw Bastiaens, u sprak over de maatschappelijke relevantie, ik ben het daarmee eens. De efficiënte inzet van middelen, dat is wat we moeten bereiken, maar met die maatschappelijke relevantie erbij.
De ambities was ik vergeten. De heer Bajart of de heer Wynants sprak erover. Ik wil het duidelijk stellen, de ambitie is altijd naar voren gebracht doordat men aan de federaties vraagt: wie zou er een medaille kunnen halen? De balk met de ambities toont aan dat deze drie keer zo hoog zijn als de uiteindelijke resultaten. Het gaat dan over de mensen waar de federatie op inzet. We mogen ambitieus zijn. In sommige landen zegt elke sporter die aan de start komt dat hij een medaille gaat halen. Als dat bij ons gebeurt, is hij een dikke nek. Een beetje ambitie hebben, mag wel voor mij. De resultaten tonen aan dat we beter aan het werk zijn.
We mogen de ambitie niet vergelijken met het resultaat, tenzij we dat elk jaar doen. Ik zou niet willen dat ze morgen niet meer willen inzetten op iets bij gebrek aan ambitie. Die ambitie mag wat mij betreft hoger liggen.
Meer gecentraliseerd? Ja en nee. Dat is ook wat we doen. De Olympische prestatieprogramma’s zijn meer gericht op de sporter. Voorzitter, ik denk niet u hier nog windows of opportunity vindt. Ik spreek daar niet meer over. We gaan 55 procent inzetten op de sporters die vandaag al een bepaald niveau hebben bereikt. Die sporters willen we brengen tot finale- en top 3-plaatsen. Dat is de bedoeling. Dat kan alleen via de ontwikkelingsprogramma’s die we samen met de federaties moeten doen. Anders zou het een plan met een zeer korte termijn zijn. Dan halen we één olympiade veel medailles, we hebben er iedereen uitgetrokken, maar welke federatie wil dan nog werken? We moeten die combinatie niet maken. We gaan samen met de federaties op lange termijn werken, we gaan aan de ontwikkelingsprogramma’s werken. Die sporters die het kunnen maken, die willen we ondersteunen zodat ze naar de top 3 en de top 8 kunnen komen. Het is meer gecentraliseerd. Het is een en-enverhaal: én de kans geven aan de federatie én de individuele sporter nog beter begeleiden in de toekomst.
Inzake andere dan de 10 heb ik geantwoord. Dat is duidelijk naar voren gekomen met het prestatieprogramma.
Ik heb nog geen adviezen, mevrouw Bastiaens. Die mensen hebben allemaal meegewerkt in de werkgroepen.
Het Topsportactieplan IV4 is nog in opmaak. De ontwerpversie is goedgekeurd. Die wordt nog verbeterd. Die kunnen we altijd naar de SARC sturen, en dan kan er hier een debat over plaatsgrijpen, geen probleem. Er zijn geen adviezen, u hebt hier vandaag echt de primeur. (Opmerkingen van Bart Caron)
Mijnheer Moyaers, over het totaalbudget heb ik al gesproken.
De paralympische is nog ‘nen hele goeien’. Die 4 procent is voor de G-topsporters. Het aantal sporters ten opzichte van het aantal G-sporters is niet fiftyfifty, helemaal niet. In 2009 ging er 425.000 euro naar G-sport; in 2016 is dat 725.000 euro. De middelen zijn ferm gestegen. In het begin was dat 2 procent van het totaalbudget en we zijn gestegen naar 3,8 procent, en de 4 ligt er nog boven.
Voorzitter, u zei dat we de percentages allemaal moeten vastleggen. Eigenlijk wel gedeeltelijk. Het zou niet goed zijn om alles in de prestatieprogramma’s te steken en te vergeten dat we ook in ontwikkeling moeten steken. We moeten een richtlijn met maxima en minima naar voren schuiven. Ik wou dat ik meer kon steken bij alles. Nu is er een topsportbudget, als ik aan de ene iets meer wil geven, moet ik het van de andere afnemen. Ik zie geen objectieve redenen om zoiets te doen.
Zoals ik al zei, we zijn ongeveer verdubbeld en we gaan naar een verdubbeling van de G-sport tussen 2009 en vandaag. Mocht het kunnen, met veel plezier, maar ik zou niet weten hoe ik het van iemand anders zou moeten afnemen. Heel die groep heeft het naar voren gebracht.
Het plan voor nasport zit gewoon in het actieplan als actie III. We zijn daar vrij uniek in. We doen dat met de VDAB. In een van de studies die recent is verschenen, stond dat als een van onze absolute sterktes, dat we in de loop van de sportcarrière al samen met de mensen bekijken wat ze daarna kunnen doen.
Het belangrijkste verschil tussen 3 en 4 is voor mij wat er hier links op de dia gebeurt. Vroeger werkten we met tien focussporten en de windows of opportunity; nu gaan we naar een prestatieprogramma om die sporter die al een zeker niveau bereikt heeft tot de volgende stap aan te zetten. Dat is eigenlijk nog iets meer focus dan in het verleden.
Over actiepunt 3: dat zal ook gelden voor Hans Van Alphen. Het is overigens spijtig dat hij vertrekt. Voor jiujitsi en andere sporten die in de toekomst al op de shortlist staan hebben we een specifiek budget, in de grafiek weergegeven in de oranje balk. Ik heb als voorbeeld skeeleren en muurklimmen gegeven. Jiujitsi zit daar ook bij. De blauwe balk is voor de olympische sporten, de oranje voor toekomstige olympische sporten.
Wat de filosofie betreft, hebben we het gehad over de complementariteit en de G-sport. Ik heb het ook al gehad over het budget ten opzichte van de buren, over de ‘windows of opportunity’, over Nederland en over de centralisatie van het beleid. Over dat laatste ben ik nog één punt opnieuw vergeten te benadrukken. Ik wil twee zaken zeggen. Ten eerste, ik wil dat de federaties transparanter zijn over alles wat ze doen. Vandaag geldt de code Muyters. Daarom hebben jullie de code van goed bestuur mee goedgekeurd. Ik ben er overigens best fier op dat we dat doen. We zijn uniek op dat punt. In een rapportage van een krant bleek dat vandaag slechts één derde zijn cijfers bekendmaakt. Daar mogen we wat meer vragen. Ten tweede, specifiek naar topsport – de transparantie zal daar ook bij helpen – is er in elke federatie de topsportcommissie, met iemand van Sport Vlaanderen die erover moet waken dat er voldoende autonomie is binnen het bestuur om het topsportbeleid, uiteraard binnen een kader, te realiseren. Op die manier responsabiliseren we de federaties in dit focusverhaal. Dus, ja, verder professionaliseren.
Ik kom tot de rol van het BOIC. Toen ik zeven jaar geleden minister werd, waren de drie gemeenschappen nog nooit met het BOIC samengekomen. Op mijn initiatief is dat toen begonnen, vanuit een voorzitterschap van die vergaderingen van de drie ministers van Sport, de minister van de Duitstalige Gemeenschap, ikzelf en de minister van de Franse Gemeenschap. Zo komen we nu samen. Dat is al voor een stukje confederalisme dat erin zit. Is dat nu al optimaal? Wij hebben het BOIC nodig omdat het BOIC het enige orgaan is dat erkend wordt door het Internationaal Olympische Comité (IOC). Zonder het BOIC kunnen we niet werken. In de recentste vergadering, de eerste vergadering na de Olympische Spelen, hebben mijn collega’s en ik aan het BOIC voorgesteld dat we eens een nieuwe oefening maken over hoe we de samenwerking in de toekomst nog kunnen verbeteren. Die oefening zullen we met de gemeenschappen maken en dan voorleggen om te komen tot iets anders. Ik heb hen uitgenodigd om het zelf ook te doen. Wij gaan daar in elk geval mee starten met de collega’s om daar voorstellen rond te proberen uitwerken.
Blijft nog de vraag over de ploegsport. Ook dat is een afzonderlijk actiepunt, het punt 12. Dat is ook bewezen. Buiten het toeval van in Beijing, de voetbal, hebben we geen traditie in ploegsporten. Vandaag zien we dat onze hockeymannen- en vrouwen, als we verder kijken dan de Olympische Spelen, maar ook onze volleybalvrouwen- en mannen wel prestaties hebben geleverd. Onze basketbalploeg is voor het eerst in twintig jaar opnieuw geplaatst voor een Europees kampioenschap. Onze gymnastiekploeg is ook naar de Olympische Spelen kunnen gaan. Ook voor de ploegsporten is het actieplan toch echt wel belangrijk. We gaan daarmee voort.
Sommige ploegen zijn de facto niet bicommunautair. Ik geloof dat er in de Yellow Tigers geen Waalse vrouwen zitten. Maar als ze er wel zouden zijn, kunnen ze natuurlijk ook worden opgenomen, als ze goed zijn, maar dat laat ik uiteraard aan de selectieheer- of dame over.
Tot slot nog het punt over de uitstraling van Vlaanderen. Ik ga gewoon één voorbeeld geven om aan te tonen dat het belangrijk is: we zouden toch de Ronde van Vlaanderen niet willen missen. Als dat geen uitstraling van Vlaanderen is, dan weet ik het ook niet meer. Het is dus niet slecht te blijven benadrukken om het aspect van Vlaanderen mee te nemen en Vlaanderen bekend te maken, na wat er de laatste dagen hier en daar is gebeurd.
Op de Frankfurter Buchmesse hadden we ook het gevoel dat het zinvol was er te zijn en uitstraling aan Vlaanderen te verlenen. Toch nog liever met boeken dan met frieten, maar dat geheel terzijde.
De heer Van Campenhout heeft het woord.
Hoe ziet u de rol van de topsportscholen en de organisatie daarvan? Niet toevallig komt de taekwondoka Achab uit de topsportschool.
De heer Wouters heeft het woord.
In verband met de focus op topsport, om meer medailles te halen, wordt Engeland als een goed voorbeeld aangehaald. In baanwielrennen halen ze alle cijfers onderuit. Proportioneel is dat een beetje scheefgetrokken. Mocht de minister een sport uitkiezen, bijvoorbeeld karabijnschieten, en daar volledig op focussen, dan gaan we ook met veel medailles naar huis komen. Ik denk niet dat dat een goede zaak zou zijn.
Ik kan de minister ook geruststellen dat ik ook veel aan sport doe in het weekend. Ik ga echt heel dikwijls naar sport kijken.
De heer Wynants heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik volg u wanneer u voorstelt om een Waalse en Vlaamse vleugel in het BOC te maken. Bedankt.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik heb nog een korte aanvulling op de vraag van de heer Van Campenhout. Misschien stel ik een heel domme en dwaze vraag, maar is er voldoende ruimte voor paralympiërs in de topsportscholen?
Minister Muyters heeft het woord.
In de topsportscholen is er een bijkomende vraag geweest. We gaan na wat we kunnen doen rond G-sport. Ik denk dat het niet moeilijk is om u te zeggen dat het anders wel wat anders ligt. We moeten nagaan wat kan en wat niet kan. Tafeltennis is een goed voorbeeld waarbij we het wel al doen, maar niet alle sporten lenen zich daarvoor. Er is bijvoorbeeld een leerlijn – het is wel geen topsport boccia in het Dominiek Savio Instituut in Menen. We doen het waar we kunnen, maar het is niet evident.
Ik heb al verwezen naar het campusmodel: elke sport op een bepaalde campus, zoals bijvoorbeeld hockey in Antwerpen, maar ook de topsportschool die dit aanbiedt, bevindt zich daar. Die combinatie is er, waardoor men trajecten kan maken voor de sporters binnen de topsportschool. Ik vind wel dat het ook altijd daarbuiten mogelijk moet blijven. Dus: het campusmodel wordt gekoppeld aan de topsportschool en er zijn trajecten van topsporters binnen en buiten de topsportschool mogelijk.
De vragen om uitleg en de gedachtewisseling zijn afgehandeld.