Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de krant De Standaard bracht vorige week een artikel over een meisje, Lore genaamd, dat sinds haar twaalfde vijf jaar lang in handen was van een loverboy. We hebben het hier in dit parlement al eerder over die vreselijke problematiek gehad. U beloofde toen onder andere, naar aanleiding van een rapport over de aanpak van loverboys en hun slachtoffers, plaatsen voor meisjes die in handen zijn gevallen van die jongens of heren. Jammer genoeg ging u daarbij niet volledig in op de aanbevelingen van het onderzoeksrapport dat daarover verscheen en waarin gepleit werd voor aangepaste begeleiding in een aparte setting, weg van gekende plaatsen en andere soms erg kwetsbare meisjes.
Waar ik nu echter op wil focussen, is de uitspraak van Lore over de opeenvolging van hulpverleners waar ze in die jaren, en ook nadien, mee te maken kreeg. Ze zegt: “Ik gaf mensen elke keer opnieuw een kans, om elke keer opnieuw teleurgesteld of afgewezen te worden. (...) Omdat niemand mijn verhaal kende, wisten ze ook niet waarom ik me gedroeg zoals ik me gedroeg. (...) Was er maar iemand die al die tijd bij me gebleven was, al was het maar langs de zijlijn.”
Minister, u voelt mij ongetwijfeld al komen: waar Lore om vraagt, is trajectbegeleiding. Het is een punt waar we al vaak op hebben gehamerd. Ik wil dat ook graag blijven doen – iedereen zijn dada’s, natuurlijk. Jongeren met problemen in de jeugdhulp vragen dat. Zij hebben naar mijn aanvoelen ook recht op één figuur die hen gedurende de hele tijd begeleidt, die hen kent, die hun de weg kan wijzen doorheen het hele traject. Minister, wilt u, ook naar aanleiding van deze nieuwe vraag, toch in overweging nemen om op zijn minst de noodzaak van die trajectbegeleiding te onderzoeken?
Vorige week is, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, een resolutie goedgekeurd, waarbij, op initiatief van mijn collega Van den Brandt en mezelf, aan de overigens prima resolutie van de meerderheid een stukje is toegevoegd over die trajectbegeleiding. Zowat iedereen is het dus eens over het belang van trajectbegeleiding. Welke concrete actie kunt u koppelen aan het goedkeuren van die resolutie? Ik vraag dat graag naar aanleiding van dit concrete verhaal en deze kreet uit de praktijk.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, we hebben in deze commissie al herhaaldelijk gesproken over het belang van continuïteit in de jeugdhulp. Zowel in de oorspronkelijke resolutie, hier aangenomen in het parlement, de 2.0-aanpak van de jeugdhulp en in de toelichting door de leidend ambtenaren in de laatste commissievergadering voor het zomerreces, was dat een belangrijk issue, evenals in het debat dat we gevoerd hebben naar aanleiding van de overgang van jongvolwassenen. We hebben toen ook uitgebreid de aanpak voorgesteld en die gekoppeld aan acties. We komen op een en ander graag nog eens terug.
We investeren in het versterken van de continuïteit. Zo geven we in het decreet Integrale Jeugdhulp een duidelijke en meer expliciete plaats aan de figuur van de vertrouwenspersoon. Uit de getuigenis die u aanhaalt, naar aanleiding van het recent verschenen boek, blijkt ook net dat sommige jongeren nood hebben aan zo’n vertrouwensfiguur, bij wie ze hun verhaal kwijt kunnen en die binnen de organisatie van de jeugdhulp ook daadwerkelijk een rol kan spelen. De vertrouwensfiguur kan die belangrijke rol spelen in het bewaken van die continuïteit, door bijvoorbeeld het inroepen van cliëntoverleg of bemiddeling.
We zijn er ons zeker van bewust dat die mogelijkheden nog meer moeten worden benut, maar ze zijn er wel. Uit de cijfers van 2015 bleek alvast dat het gebruik ervan sterk toeneemt: wat cliëntoverleg betreft van 263 in 2014 naar 379 in 2015. Bij cliëntoverleg gaan jongere en ouders samen met hulpverleners in overleg om de hulp beter op elkaar af te stemmen, onder begeleiding van een neutrale voorzitter. Bij bemiddeling wordt de dialoog tussen de betrokken partijen hersteld door een bemiddelaar. Het aantal bemiddelingen stijgt ook: van 32 in 2014 naar 91 in 2015.
We zijn ervan overtuigd dat zowel de figuur van de vertrouwenspersoon als de mogelijkheden tot cliëntoverleg en bemiddeling nog meer onder de aandacht moeten komen. Ze bestaan, maar ze worden niet ten volle benut. We zijn er ook van overtuigd dat bijvoorbeeld het rond de tafel brengen van meerdere actoren, op vraag van de vertrouwensfiguur, het verschil kan maken.
Specifiek met betrekking tot vorming en methodieken zien we dat in Vlaanderen methodieken als Signs of Safety, Partners in Veiligheid, Familienetwerkberaad, Eigen-kracht Conferenties, Geweldloos Verzet, Positieve Heroriëntering enzovoort hun weg naar Vlaanderen vinden en ook stilaan ingeburgerd raken in de jeugdhulp. Sensibilisering en ondersteuning van hulpverleners in het gebruik van deze methodieken blijft nodig. Daarom organiseert het departement op 13 en 14 oktober ook een nieuwe tweedaagse vorming, met als centraal thema het creëren en stabiliseren van duurzame netwerken rond jongeren.
Trajectopvolging en hulpcoördinatie zijn dus nodig, zowel in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp als in het niet rechtstreeks toegankelijke aanbod en tijdens de fase van de toegangspoort. Als voortzetting van de jeugdhulpverlening noodzakelijk is, moet trajectbegeleiding kunnen worden ingezet in elke fase van de jeugdhulpverlening. Jeugdhulpaanbieders maken daarover afspraken op maat van het te lopen traject. Instaan voor continuïteit in de hulp is dus een opdracht van iedereen en behoort – zoals het tijdig bespreekbaar maken van problemen en zorgen bij de jongere – tot de eigenheid van de hulpverlener.
Een passend hulpaanbod uitwerken en aanhouden op maat van elk te lopen traject, is hierin wel essentieel. Vaak hebben jongeren een contactpersoon-aanmelder of een consulent. Zij hebben de rol van aanspreekfiguur of verbindingsfiguur voor de jongere en zijn ouders en kunnen de brug zijn naar contacten met andere hulpverleners. Ook jeugdhulpregisseurs spelen hun rol om breuken in hulptrajecten te voorkomen en te remediëren.
Daarnaast hebben we, zoals daarnet al gesteld, cliëntoverleg en bemiddeling in de jeugdhulp waar neutrale voorzitters of bemiddelaars aan de slag gaan om trajecten te coördineren of conflicten te beslechten zodat er een beter afgestemd zorgplan is of de stopzetting van de hulp kan worden vermeden. Want daar gaat het toch dikwijls om: jongeren die te vaak worden doorverwezen, opnieuw moeten beginnen in een nieuwe setting en uiteindelijk het vertrouwen verliezen en hulpverleningsmoe worden.
We blijven ervan overtuigd dat het installeren van één figuur als trajectbegeleider niet voor alle jongeren het verschil zal maken en alle problemen zal oplossen. Dat is ook niet, denken wij, wat jongeren vragen. Ze hebben vooral nood aan een betrokken, ondersteunende hulpverlener en een intermediërende, coördinerende partner. Deze rollen worden het best opgenomen door hulpverleners die al betrokken zijn in het traject en waarin de jongere zijn vertrouwen stelt. Dit kan vandaag al.
We beseffen wel dat dingen nog beter kunnen en dat we de mazen zo veel als mogelijk moeten aanhalen. Zo zijn we vandaag actief met het scherper stellen van de afspraken in het rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod wat het opvolgen van trajecten van jongeren betreft. Het aanbod kan transparanter worden gemaakt zodat verwijzen minder risico’s van discontinuïteit van de jeugdhulp inhoudt. Er zullen ook duidelijkere afspraken tussen de diensten moeten worden gemaakt. Concreet betekent dit dat Jongerenwelzijn momenteel systematisch de rechtstreeks toegankelijke hulp in kaart brengt en regionaal, met betrokkenheid van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) afspraken maakt voor een betere monitoring en afspraken. We voorzien hier ook in een bijkomend onderzoek naar de rol, het profiel en de aanpak binnen het rechtstreekse hulpaanbod. We willen er ook op wijzen dat we de inzet op continuïteit ook vertalen in hoe we ons organiseren. Zo werd de afdeling Intersectorale Toegangspoort recent omgevormd tot de afdeling Continuïteit en Toegang, kwestie van die verhoogde inzet op die continuïteit ook in de praktijk te vertalen in de organisatie en het verschuiven naar een meer dienstverlenende en ondersteunende invulling van deze afdeling en de inzet van de medewerkers te beogen.
In uw vraagstelling verwijst u naar een recent boek rond de problematiek van tienerpooiers. Zoals u weet, formuleerden we naar aanleiding van het onderzoek door Child Focus een duidelijk actieplan. Deze acties zijn momenteel in volle uitvoering. We sloten een overeenkomst met Child Focus voor de zomer voor een project rond preventie en sensibilisering inzake de problematiek van de tienerpooiers. Dit omvat een sensibiliseringstraject op vijf niveaus: het brede publiek, de doelgroep van kinderen en jongeren, ouders, leerkrachten en opvoeders, beroepsgroepen, zoals horecapersoneel, taxichauffeurs die potentieel meer in contact komen met de problematiek en tot slot ook actoren binnen justitie, politie en de hulpverlening. Bedoeling is onder andere te komen tot een duidelijke en toegankelijke website en informatiedragers en het uitwerken van een op de problematiek toegespitste training. Dit project loopt tot mei 2017.
Ook in het aanbod nemen we duidelijke acties. Sinds het begin van dit jaar werd in de gemeenschapsinstelling te Beernem een hulpprogramma voorbereid en uitgewerkt dat ook de continuïteit van de hulp moet verzekeren en hebben we de capaciteit voor meisjes aanzienlijk uitgebreid. Zoals u weet, openden we in mei dit jaar nog 2 nieuwe leefgroepen op de campus te Beernem. We brengen daarbij de capaciteit nu op 54 te Beernem en een totaal van 74 in Vlaanderen. Doorheen 2016 kwamen ook 60 extra uitstroombegeleidingen beschikbaar en in 2017 creëren we er nog eens 70 bijkomende begeleidingen, specifiek voor meisjes na verblijf in de gemeenschapsinstelling. We riepen ook al op voor de ombouw van 15 plaatsen in het private aanbod voor een meer besloten aangepaste aanpak van jongeren die zich aan de hulpverlening dreigen te onttrekken. Ook dit is uitvoering van ons actieplan naar aanleiding van de problematiek van tienerpooiers. Zoals u ziet, lopen de acties, en dit zowel op het vlak van preventie als op het vlak van de uitbouw van bijkomende capaciteit.
Het blijft natuurlijk wel belangrijk dat we ook afstemmen met de federale aanpak ter zake in het raam van de aanpak van mensenhandel. Ook hier loopt het overleg. Tot slot verwijzen we nog naar jongvolwassenen die na hun 18e, al dan niet meteen na de verjaardag, nog een beroep wensen te doen op hulpverlening. Ook voor deze groep zullen we meer afspraken maken met de hulpaanbieders om de voortgang of heropstart van de hulp mogelijk te maken of de overgang naar de volwassenheid te begeleiden. Daartoe zullen in de toekomst ook netwerktafels met actoren die instaan voor tewerkstelling, huisvesting, vervangingsinkomen en meer, worden georganiseerd. Laten we hierbij ook het versterken van de netwerken rond de jongeren zelf niet vergeten.
We zijn er dus van overtuigd dat een bijkomende figuur niet voor alle jongeren het verschil zal maken. Een jongere in de jeugdhulp heeft soms een consulent, gaat te rade bij een psycholoog, zit op school, wordt opgevolgd door het CLB en een thuisbegeleidingsdienst. Wat kan een extra vierde, vijfde of zesde figuur nog betekenen? We moeten gewoon volop inzetten op continuïteit en overzicht. Dat soort trajectbegeleiding wordt als doelstelling van de jeugdhulp 2.0 beslist niet uit het oog verloren, integendeel er wordt steeds meer op ingezet in het belang van de continuïteit van de hulpverlening.
Mevrouw Van den Bossche heeft een woord.
Minister, ik wil over drie aspecten iets zeggen.
U verwijst naar de vertrouwenspersoon en naar bemiddelaars, maar u weet ook dat dit niet hetzelfde is als een trajectbegeleider die een werkelijke hulpverlener is en die het kind of de jongere langdurig volgt en begeleidt. Dat vraagt natuurlijk een andere manier van organiseren van de hulpverlening. Ik begrijp dat het vanuit uw positie niet evident is, al was het maar budgettair, om boven op de mensen die er al mee bezig zijn, nog eens een nieuwe persoon te plaatsen en een nieuwe functie te creëren en daar een budget voor vrij te maken wanneer er ook veel andere noden zijn, onder meer in de jeugdhulp. Wat ik wel denk, is dat het zinvol is om de organisatie van de jeugdhulp zodanig te herdenken dat er veel minder wissels zijn van hulpverlener. Als u zou zeggen dat u een trajectbegeleider niet ziet zitten – maar dit is door het Vlaams Parlement goedgekeurd in een resolutie –, dan zou u een mogelijkheid kunnen bedenken waardoor u de facto wel een vorm van trajectbegeleiding hebt.
Want u zegt wel dat jongeren dat niet vragen, maar dat is toch wel zo. We hebben de jongeren van Cachet gehoord. Mensen die recent uit de jeugdhulp zijn uitgestroomd, zeggen: 'Wij hadden dat graag gehad. Dat had ons geholpen. We zien ook dat dat jongeren die daar nu zitten, zou helpen.' Jongeren vragen dat dus wel degelijk.
Moet je dat doen via een extra persoon? Ja, liefst wel. In de ideale wereld: ja, absoluut. Zijn er ook andere manieren waarop u meer continuïteit kunt brengen in de jeugdhulpverlening? Ja, ik denk van wel. Maar dan moet u die hele organisatie een beetje durven te herdenken, daar anders mee omgaan en ervoor zorgen dat er veel minder wissels zijn van plekken en mensen voor die kinderen en jongeren die het vaak op jonge leeftijd al moeilijk hebben gehad zich veilig te hechten. Daarover zijn we het dus oneens met elkaar. Als u geen nieuwe figuur ziet zitten, een hulpverlener die dat traject werkelijk begeleidt – wat nochtans een vraag is van jongeren en van dit parlement – dan kunt u misschien denken aan een reorganisatie van dit hele systeem, waardoor zij de facto wel lange tijd worden gevolgd door dezelfde persoon.
Ik heb verder een zeer feitelijke vraag. U hebt het al een aantal keren gehad over de oproep die u hebt gelanceerd. Wij steunen vanzelfsprekend die oproep voor die – als ik mij niet vergis – vijftien plaatsen. Is er een antwoord gekomen op die oproep? Hebt u werkelijk antwoorden? Welke timing moeten wij dan zien voor het werkelijk invullen van die plaatsen?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Uiteraard steun ik de vraag voor trajectbegeleiding. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Ik ga nog even door op het laatste punt. Ik denk dat we het erover eens kunnen zijn dat vijftien plaatsen ontoereikend zullen zijn indien we die problematiek echt willen aanpakken. We zijn met de commissie naar Utrecht gegaan. Ze spreken over een veelvoud, enkel voor Utrecht dan. Als we de meisjes die slachtoffer zijn van tienerpooiers ernstig en goed willen helpen, zal er een veel groter aanbod moeten komen.
Minister, u hebt dat vorig jaar in kaart gebracht. U verdient daarvoor krediet. U hebt het probleem aangepakt en in de ogen gekeken. Hoeveel van die jongeren hebt u of heeft Jongerenwelzijn sinds dat moment, als dusdanig gedetecteerd en begeleid? Hoelang duurde zo’n begeleiding?
Ik verklaar waarom ik die vraag stel. Ik kreeg onlangs het bericht van iemand van een school. Die persoon zei: 'We hebben hier zo’n meisje gehad. We hebben haar doorgegeven. Maar na twee weken begeleiding stond ze terug bij ons.' Dat vonden ze onvoldoende.
Mijn vraag is dus: hoe zit het? De meisjes worden nu gedetecteerd, maar hoe worden ze begeleid? Hoelang duurt hun begeleiding? Hoe ziet zo’n traject eruit, los van alle dingen die u gezegd hebt over het aanbod, meer vanuit het meisjesperspectief, van wat er voor hen momenteel in aanbod is?
De heer Parys heeft het woord.
Ik wil even inpikken op het betoog van mevrouw Van den Bossche. Ik ben heel erg blij dat mevrouw Van den Bossche een punt herneemt waarop wij al zeer lang hameren. Als je een extra persoon moet toevoegen aan de huidige hulpverlening – behalve een aantal situaties waarin dat aangewezen kan zijn – dan ben je een probleem met een ander probleem aan het bestrijden. Mevrouw Van den Bossche zegt nu ook dat we ervoor moeten zorgen dat er minder breuken zijn zodat de hulpverlener de facto de trajectbegeleider is. Dat heb ik de minister ook horen zeggen. We moeten daartoe komen. We moeten een aantal denkoefeningen doen die natuurlijk veel moeilijker zijn dan gewoon iemand extra in een begeleiding steken. Dat is de essentie. Dat moeten wij bereiken met die trajectbegeleider. Als die nodig is, moet dat iemand zijn die al in de hulpverlening staat en die op heel lange termijn iemand kan blijven opvolgen. Dat is de essentie van waar wij naartoe moeten.
Moet die trajectbegeleider een extra persoon zijn of iemand die al betrokken is op een casus? Tja, ik zou hopen dat dat iemand is die reeds betrokken is op een casus.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik ben het met dat laatste eigenlijk eens. We hebben dat debat uitvoerig gevoerd bij het decreet Integrale Jeugdhulp. Er is toen de beslissing genomen om daar niet voor te gaan. Dat was trouwens het resultaat van een lange discussie die al lang gaande was in de sector.
De situaties van die jongeren zijn zeer gedifferentieerd. Er zijn jongeren met een complexe zorgvraag, waarbij meerdere zorgverleners betrokken zijn, soms ook bij het gezin. Bij andere jongeren is dat veel minder ingewikkeld – als ik dat woord mag gebruiken.
Het institutionaliseren van opnieuw een extra partij met een bepaalde rol, zal volgens mij aanleiding geven tot geweldige risico’s op deresponsabilisering enzovoort. Dat is gewoon geen goed idee.
Dat belet niet dat het probleem van continuïteit wel degelijk een cruciaal issue is. De evaluatie van de Integrale Jeugdhulp heeft daarop trouwens voldoende nadruk gelegd. Het is niet een persoon, maar een functionaliteit. Een goede hulpverlening staat voor continuïteit. De vraag is, als je de processen ziet: waar zitten de risico’s dat dat niet zo is?
In 2.0 heb ik duidelijk gezegd: daar en daar zijn er personen die gemandateerd zijn en autoriteit hebben om rond continuïteit de zaken te bewaken. Maar er zijn inderdaad een aantal momenten dat het minder evident is dat je iemand hebt die je daar ook op mag aanspreken. Daarom zijn er die oefeningen, die ik ook hier heb aangegeven.
Mevrouw Van den Bossche, er zijn toch wel wat meer kandidaten dan we hadden verwacht rond dat private aanbod. Ik ken het cijfer niet uit mijn hoofd, maar het Jongerenagentschap was aangenaam verrast door het feit dat meerdere instellingen zich kandidaat hadden gesteld. Dat wordt in de loop van de volgende periode toegewezen. Ze moesten binnen zijn voor midden september. De deliberatie zal de komende maanden binnen het agentschap gebeuren. Mevrouw Van den Brandt, ik weet echt niet over hoeveel het gaat. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Mevrouw Van den Bossche, de idee die aanleiding heeft gegeven tot de creatie van de multifunctionele centra, is toch juist de idee geweest om daardoor te kunnen vermijden dat er tussen al die gecompartimenteerde modules zoveel beschotten waren? Om die reden is er gekozen voor een multifunctionele aanpak. Er zijn nu voorzieningen – ik heb er een aantal bezocht – die perfect kunnen zeggen dat die jongere terug naar een thuissituatie gaat en dat we hem daar blijven ondersteunen, dit natuurlijk in functie van de beschikking van de jeugdrechter. Het is een cruciaal element wat de jeugdrechter exact heeft gezegd. Er moet geen nieuwe bocht gemaakt worden langs allerlei administraties. Als dat misgaat, kan de jongere terug naar een residentiële crisisopvang. Er is daar veel continuïteit geboden. Met de creatie van die multifunctionele centra hebben we toch een zeer grote stap gezet in de richting van meer continuïteit en meer flexibiliteit in de manier waarop dat kan worden aangewend. Ik heb natuurlijk uit de evaluatie van het parlement geleerd dat veel afhangt van hoe de jeugdrechter die beschikking maakt. Ik heb op het terrein vastgesteld dat er op dat vlak heel wat meer mogelijk is dan pakweg vijf of zes jaar geleden.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik kijk zeker uit naar die vijftien plaatsen en naar de vlotte toewijzing daarvan.
Ik weet dat de idee achter een aantal hervormingen is om zeker meer continuïteit te bieden. Het gaat om hervormingen die ik ook in het verleden heb gesteund, en nog altijd steun. Dat neemt niet weg dat ik blijf betrachten om nog meer continuïteit in de hulpverlening te brengen, vooral bij jongeren en kinderen. De impact van een gebrek aan continuïteit is veel nefaster voor de ontwikkeling dan de impact van een eventueel gebrek aan continuïteit bij een volwassene die in de zorg belandt. Minister, u moet daar veel aandacht aan besteden.
Ik sta voldoende open om na te denken over verschillende manieren om die continuïteit te bieden. De trajectbegeleider is een van de manieren. Het zou een snelle oplossing kunnen betekenen in het huidige landschap. Maar het kan evengoed een oplossing zijn om het landschap te hervormen. Het doel is namelijk – en dat moeten we voor ogen houden – dat het kind zo weinig mogelijk breuken meemaakt. Daar zeg ik hetzelfde als de heer Parys. U mag niet vergeten dat het al minstens één breuk heeft meegemaakt: die met het thuismilieu. Hoe minder wij er daarbovenop moeten gooien, hoe beter voor de ontwikkeling van dat kind of die jongere.
Dat is de essentie van mijn bezorgdheid. Daar ga ik geregeld op terugkomen: hoe u dat wilt organiseren. Misschien hebt u daar nog andere ideeën over dan ikzelf. Misschien hebben mensen in het veld of in de administratie daar nog andere ideeën over. Ik wil altijd naar die ideeën luisteren, maar ik zou toch graag een beetje extra actie zien op het terrein, een begin van aanzet boven op wat u al hebt betracht om te zorgen voor meer continuïteit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.