Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, in het Vlaamse regeerakkoord staat gestipuleerd dat er een duidelijke, maatschappelijke reactie moet komen op jeugddelinquentie. Een van de regeringspartijen, de N-VA, hield recent in de media een pleidooi voor een enkelband voor minderjarige delinquenten. Daarnaast denkt de N-VA ook aan andere maatregelen uit het strafrecht voor volwassenen, zoals de probatie en de beoordeling door twee jeugdrechters. Verder wordt er ook kritiek geleverd op het feit dat er geen wetenschappelijke basis zou zijn voor het jeugdsanctierecht. Zo zou er geen algemeen beeld zijn van het effect dat een plaatsing in een gesloten instelling heeft.
Minister, bent u voorstander van het opleggen van enkelbanden aan minderjarigen? Bent u het eens met de kritiek dat er geen wetenschappelijke basis is voor het jeugdsanctierecht? Op welke manier kan daaraan desgevallend verholpen worden? En welke invulling geeft u aan de passage uit het regeerakkoord over een "duidelijke, maatschappelijke reactie op jeugddelinquentie"?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, als aan jongeren wordt gevraagd hoe zij naar een reactie op delicten kijken, komt daar unaniem uit dat zij ‘iets willen leren’. Dat was ook zo in de input van de werkgroepen voor een Vlaams decreet betreffende jeugddelinquentie. In veel situaties wordt er volgens hen enkel gekeken naar welke sanctie er moet worden gegeven en niet naar wat eruit kan worden geleerd. Een andere kritische kanttekening die zij maken, is dat er zelden doelen verbonden zijn aan de straf. Er is bij de jongeren dan ook weinig enthousiasme of begrip voor het elektronisch toezicht. De enkelband zien zij als een te harde en stigmatiserende reactie, waarbij bovendien elk doel en elke leermogelijkheid ontbreekt. Ik herhaal dat dit de visie is van jongeren met ervaring binnen de jeugdhulp in Vlaanderen.
Collega’s, we moeten teruggrijpen naar de ambitie die we in het regeerakkoord hebben omschreven om als antwoord op jongeren die een als misdrijf omschreven feit plegen, een gedifferentieerd aanbod van constructieve, herstelgerichte maatregelen te bieden.
Stakeholders die deelnamen aan het maatschappelijk debat naar aanleiding van de opmaak van een decreet rond jeugddelinquentie, hebben ook hun bedenkingen en bezorgdheid geuit omtrent het voorzien van de enkelband als reactie op een delict gepleegd door een minderjarige. Het ingeschat stigmatiserend effect is daarbij een grote zorg, ook bij professionelen.
Het is in de discussie niet onbelangrijk om stil te staan bij wat ouders en opvoedingsverantwoordelijken willen en kunnen dragen in dezen. De stakeholders die het elektronisch toezicht niet meteen afschieten als mogelijke reactie op een delict gepleegd door een minderjarige, zien vooral voordelen in het introduceren ervan binnen bepaalde modaliteiten en randvoorwaarden. Zo zou elektronisch toezicht mogelijks een oplossing kunnen bieden om de effectiviteit van een opgelegd huisarrest te garanderen. Anderen zien in elektronisch toezicht een middel om een gesloten plaatsing te vermijden of ter beveiliging van de minderjarige.
We moeten wijzen – en dit is een zeer belangrijke kanttekening – op het feit dat dergelijke maatregelen, dit geldt zowel voor het huisarrest als de enkelband, een ‘vrij stabiele thuissituatie’ veronderstellen. Dit bleek ook uit een proefproject in Rotterdam. Net dit blijkt bij heel wat jeugdige delictplegers te ontbreken, waardoor we zeer voorzichtig moeten zijn in de bewering dat een enkelband als sanctie voor minderjarigen de facto wenselijk of effectief zou zijn.
Wanneer elektronisch toezicht zou worden overwogen als reactie op een delict gepleegd door een minderjarige, kan dit voor de deelnemers aan het maatschappelijk debat enkel worden opgelegd voor bepaalde zwaardere delicten, wanneer er bovendien voorzien wordt in voldoende begeleiding en sowieso enkel in de fase ten gronde. Uit het gevoerde maatschappelijk debat en uit de ervaringen in Nederland komt in elk geval geen eenduidig draagvlak naar voren voor enkelbanden voor minderjarige delictplegers. Met het nieuwe decreet rond jeugddelinquentie wensen we meer de nadruk te leggen op onder meer de verantwoordelijkheid van de minderjarige en hier hangen we een duidelijke, maatschappelijke reactie aan vast. We schuiven hierbij een evenwichtige aanpak naar voren waarbinnen zowel herstel, sanctie als zorg en begeleiding hun plek moeten krijgen.
Een jongere moet groeien in het opnemen van verantwoordelijkheid en moet hiervoor de nodige tijd krijgen. Een jongere die een delict pleegt, is hierin niet anders. Hij moet leren beseffen dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn daden en hij moet leren daarmee om te gaan. Dit leren opnemen van verantwoordelijkheid door minderjarigen vraagt om een aanpak van delinquentie die soms anders is dan bij volwassenen. In elk geval is het belangrijk om te investeren in jonge delinquenten en daarbij moeten ze heel goed begeleid en ondersteund worden zodat ze niet opnieuw criminele feiten plegen.
Beweren dat er geen wetenschappelijke basis of onderbouw is voor het nieuwe jeugddelinquentierecht, is voorbijgaan aan de studies die er wel degelijk zijn en het werk dat reeds verricht is. De werkgroep jeugdsanctierecht heeft bijvoorbeeld al erg veel en goed werk verricht. De vijf principes die door hen naar voren worden geschoven bij hun voorstelling van een ‘constructief jeugdsanctierecht’ zijn alle wetenschappelijk onderbouwd.
Verder is er relevant onderzoek door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC), is er recidive-onderzoek door professor Jenneke Christiaens, zijn er studies met betrekking tot de hersenontwikkeling van kinderen die een andere aanpak verantwoorden, de studie 'De schade hersteld?', een onderzoek naar herstelbemiddeling bij jeugdige delinquenten in Vlaanderen door Bureau Beke enzovoort.
Op dit moment is er een audit aan de gang van de behandelunit in gemeenschapsinstelling De Kempen te Mol, Campus De Hutten die wordt uitgevoerd door professor Jenneke Christiaens en professor Els Dumortier van de Vrije Universiteit Brussel. Deze audit past binnen onderzoek ‘What Works’. In de praktijk baseren de gemeenschapsinstellingen zich in hun werking op de zorgvuldig ontwikkelde rehabilitatietheorieën van het Risk-Need-Responsivity Model en het Good Lives Model die specifiek gericht zijn op minderjarige delictplegers. Elk model heeft zijn specifieke invalshoek. Het Risk-Need-Responsivity Model legt het accent op terugvalpreventie terwijl het Good Lives Model expliciet aandacht besteedt aan welzijnsbevordering.
Verder hebben we in Vlaanderen, met Emmaüs te Mechelen, de voorbije jaren ook al heel wat ervaring opgedaan inzake Multi System Therapy (MST). Uit de nauwgezette monitoring blijken positieve resultaten inzake de inzet van de methodiek. We starten ook een project rond veelplegers in samenwerking met de stad Antwerpen. We zullen hierbij aandacht hebben voor de monitoring van deze ketenaanpak. Het is de bedoeling dat we een beschrijvend onderzoek opstarten naar werkzame aanpak van jeugddelinquentie in Vlaanderen; we denken hierbij aan de bevindingen met MST, Youth at Risk, de welzijn-onderwijsaanpak te Mechelen rond een tweetal scholen en ook het project veelplegers te Antwerpen.
Tot slot, zoals u weet, worden momenteel ook de contouren uitgetekend voor het onderzoeksdesign voor een longitudinale studie zoals opgenomen in de 2.0-aanpak van de jeugdhulp in Vlaanderen. Ook hier zullen we inzichten verwerven over de levensloop van jongeren in de jeugdhulp. Het lijkt ons hierbij belangrijk oog te hebben voor de ‘desistance’: wat maakt dat jongeren op een bepaald moment de jeugdhulp verlaten of niet meer met politie en/of Justitie in contact komen. Dit kan ons immers veel leren over de factoren waar we versterkt moeten op inzetten, zoals de omgeving, opleiding, duurzame relaties enzovoort.
In de aanloop naar het gevoerde maatschappelijk debat en het uitwerken van een gedragen visie, werd er tevens een wetenschappelijke analyse uitgevoerd door een consortium van universiteiten. De opdracht betrof het in kaart brengen van de omgeving waarbinnen een nieuw Vlaams jeugddelinquentierecht vorm dient te krijgen. Het onderzoek werd gevoerd rond volgende drie componenten: ten eerste een actueel overzicht van bestaand wetenschappelijk onderzoek rond de aanpak van jeugddelinquentie, ten tweede een kritische evaluatie van het maatregelenpakket dat op heden van kracht is met betrekking tot jongeren die jeugddelinquentie plegen en ten derde een analyse van de actuele maatschappelijke context in Vlaanderen waarin een nieuw Vlaams jeugddelinquentierecht vorm moet krijgen. Bij de eerste twee zaken werd uitdrukkelijk gesteld om ook over de landsgrenzen heen te kijken. De gevraagde analyse bracht evoluties, nieuwe tendensen en fenomenen die betekenisvol kunnen zijn aan het licht bij de vormgeving en invoering van een nieuw jeugddelinquentierecht en er werd aandacht besteed aan de impact van elk van deze factoren met oog voor hun eventuele onderlinge samenhang.
Dan hebben we het over de dingen die betrekking hebben op de principes, het basiskader en de uitvoeringsmodaliteiten van een toekomstig decreet rond jeugddelinquentie. Deze omgevingsanalyse is een publiek document, dat terug te vinden is op de website van het Agentschap Jongerenwelzijn.
Een duidelijke maatschappelijke reactie op jeugddelinquentie bestaat erin om eerlijk te zijn in wat je zegt en wat je doet. We antwoorden op de vraag waarom we doen wat we doen op de manier waarop we dat doen en dit in een taal die begrijpelijk is. Minderjarigen moeten weten dat, wanneer ze een maatschappelijke norm overtreden, ze hiervoor verantwoording moeten afleggen en hiervoor verantwoordelijk zullen worden gesteld. Ze moeten weten dat de eerste finaliteit van een jeugddelinquentierecht, en de reacties op delicten, normbevestiging is. Het normbevestigend karakter zit in de inhoud van de reactie door de link met het delict. Dit uit zich bijvoorbeeld in het werken rond herstel en te wijzen op slachtofferschap. Ze moeten weten dat de maatschappij de boodschap geeft dat bepaald gedrag niet geaccepteerd wordt en niet zonder gevolg blijft.
De normbevestigende reactie op het delict wordt het best onderscheiden van een eventuele nood aan jeugdhulp. Het voorzien in een aparte vordering en het uitwerken van een specifiek en helder aanbod aan reacties draagt ook bij aan de duidelijkheid. Er moet duidelijkheid geschapen en geboden worden voor zowel de vermoedelijke dader, de opvoedingsverantwoordelijken als het slachtoffer.
Duidelijke maatschappelijke reacties op jeugddelinquentie zijn ook proportionele reacties. Die houden rekening met factoren die betrekking hebben op zowel het delict zelf als op de persoon van de vermoedelijke dader. In die zin is de aandacht voor de context van de minderjarige een zeer belangrijk element. We moeten dan ook zeker bekijken of we sancties van volwassenen zomaar kunnen overzetten naar minderjarigen. We kunnen hierbij leren uit ervaringen inzake eerdere proefprojecten die uitwijzen dat een stabiele thuiscontext toch een belangrijke kritische succesfactor is, die zeer sterk geldt voor jongeren.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, ik kan uit uw uitgebreid antwoord concluderen dat u een gedegen antwoord hebt geformuleerd op de kritiek die erin bestaat dat er geen wetenschappelijke studies zouden zijn.
Nadat ik uw antwoord heb beluisterd, ben ik van mening dat die er wel degelijk zijn. Er zijn wel degelijk een aantal studies geweest en er zijn er ook nog een aantal lopende. Ik verwijs in dat verband naar uw melding van een onderzoek naar veelplegers dat er zou zijn in de stad Antwerpen.
Minister, zal dit onderzoek ook worden uitgebreid naar andere grootsteden? Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat nogal wat veelplegers zich namelijk eerder in grotere steden situeren dan in kleinere gemeenten. Tot zover mijn opmerkingen over de wetenschappelijke basis.
Uiteraard zijn we het er wellicht allemaal over eens dat minderjarige delinquenten voor hun verantwoordelijkheid moeten worden geplaatst. U spreekt over herstel, sanctie en zorg. Dat is inderdaad een nobele doelstelling. Ik zou er enkel aan willen toevoegen dat er bij de bevolking meer en meer de vraag leeft of die jeugdige delinquenten wel genoeg worden bestraft. Men kan jeugdige delinquenten inderdaad wel voor hun verantwoordelijkheid stellen. Ik ben bereid om te aanvaarden dat er een zekere context speelt bij minderjarige delinquenten, maar toch moeten we er ons voor hoeden dat we bij de bestraffing van jeugdige delinquenten kijken naar de vorm van misdaden. Zo hoeft er bij de bevolking geen sfeer te ontstaan – en mijns inziens is die wel degelijk in opgang – dat er een zekere normvervaging optreedt en dat men de dader eerder beschouwt als slachtoffer in plaats van hem te bestraffen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, mijnheer Depoortere, we hebben inderdaad een werkstuk gemaakt over hoe wij als fractie de hervorming van het jeugdsanctierecht zien. Een van de elementen die daarin stonden, ging inderdaad over elektronisch toezicht voor minderjarigen. Het bouwde verder op een aanbeveling die stond in de tekst die de experts hebben gemaakt. Wij hebben gekozen om daarin te zeggen dat het in het arsenaal van de jeugdrechter belangrijk lijkt om dat mogelijk te maken. Alleen maar in de fase ten gronde, alleen maar voor zware delicten en uiteraard wanneer het goed wordt begeleid. Dat was ook de aanbeveling van de jeugdhulpverleners, de verwijzers, de magistratuur inclusief de jeugdrechters in het expertenpanel.
Wij denken dat dat belangrijk kan zijn omdat de jeugdrechter de individuele situatie kan inschatten, maar ook omdat je er zo voor kunt zorgen dat jongeren thuis kunnen blijven in plaats van bijvoorbeeld te worden opgesloten. En dat, als de omstandigheden dat toelaten en als er inderdaad een stabiele thuissituatie is, zorgt ervoor dat de jongere niet zo diep in het jeugdsanctiesysteem wordt gestoken als wanneer hij bijvoorbeeld naar een gemeenschapsinstelling moet gaan. Dat maakt zijn re-integratie dan ook veel gemakkelijker.
En als er dan wordt gerefereerd aan studies over het effect van elektronisch toezicht op minderjarigen, zou ik toch graag refereren aan de studie ‘Geboeid door de enkelband’, uitgegeven door het Nederlandse ministerie van Justitie. Daarin staat duidelijk dat zowel de ouders als de minderjarigen zelf het systeem als positief ervaren. Er wordt hier gezegd dat er geen enkele onderbouw bestaat dat dit voor minderjarigen ook een positief aspect zou kunnen behelzen. Maar dan zou ik toch graag hebben dat we eens kijken naar de studie waaraan ik net heb gerefereerd en die is uitgegeven door het Nederlandse ministerie van Justitie en waarin duidelijk het omgekeerde staat.
Wij kijken verder uit naar de discussie over het jeugdsanctierecht in het parlement. Dat is een interessant en belangrijk moment voor dit parlement.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik wil expliciet zeggen, minister, dat ik tevreden ben met uw antwoord. Zo vaak kan ik dat niet doen. Ik hoor toch duidelijk dat de constructieve celgerichte visie voorop blijft staan. Ik maak mij daar eerlijk gezegd zorgen over. Door suggesties te doen om het straf- en begeleidingsaspect uit elkaar te trekken, stap je net af van die constructieve celgerichte visie. Het opsplitsen van die twee is geen goede zaak.
Ik hoor u ook wetenschappelijke onderbouw geven. U somt een aantal experten op die zeker de bagage en de expertise hebben om hiermee om te gaan. Daarom kijk ik uit naar de debatten. Ik ben enigszins gerustgesteld dat de visie die erachter zit wel degelijk wetenschappelijk onderbouwd is en gericht is op de visie die ons allen zou moeten binden.
De heer Depoortere heeft het woord.
Voorzitter, het is natuurlijk een nadeel als men nogal wazige passages in het regeerakkoord opneemt. Dan komt men soms tot de vaststelling dat regeringspartijen daar soms een andere invulling aan geven. Ik kijk bijzonder uit naar de discussie over de hervorming van het jeugdsanctierecht en hoe men hier de neuzen in dezelfde richting zal laten wijzen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.