Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Franssen heeft het woord.
In januari 2015 stelde ik in de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een vraag over het rapport van de Vlaamse Zorginspectie over de inspectie van het eerste zorgtraject: de chirurgische patiënt. Bij de inspectie van het tweede zorgtraject, het internistische zorgtraject, waarvan het rapport verscheen in juli 2016, lag de nadruk vooral op medicatiedistributie, spoedgevallendiensten, intensieve zorgeenheden en internistische afdelingen. Ook een aantal thema’s uit het chirurgisch zorgtraject werden hernomen.
Uit de hernomen thema’s was een duidelijke verbetering merkbaar. Op het vlak van handhygiëne bleken meer medewerkers aan de basisvoorwaarden te voldoen, het preventief onderhoud van medische toestellen was ook merkbaar beter, en het zorgvuldiger invullen van de patiëntendossiers tussen de zorgverstrekkers ging er ook op vooruit.
Enkele pijnpunten bij de algemene ziekenhuizen op vlak van zorgkwaliteit werden door het internistische zorgtraject dan weer blootgelegd. Apothekers hebben een vertroebeld zicht op de medicatieschema’s van de patiënt. Een elektronisch of niet-elektronisch voorschriftensysteem maakt een enorm verschil. Heel opmerkelijk is dat voor spuiten en infusen vaak geen medische orders teruggevonden worden, en dat belangrijke basisgegevens nog steeds niet worden genoteerd op een aantal spuiten en infusen. Het pijnbeleid heeft nog een grote verbetermogelijkheid. Een dagelijkse routine is hiervoor aangewezen. Wat ook een verbeterpunt was in het chirurgisch zorgtraject, en jammer genoeg nogmaals werd opgemerkt in het tweede zorgtraject, is de informatiedoorstroming van patiënt tussen de verschillende zorgverstrekkers.
Tijdens de inspectie werd er gewerkt met rode en oranje lichten. Voor bepaalde ziekenhuizen zou er een hercontrole plaatsvinden. Dit was bij drie op de tien van de gecontroleerde campussen het geval. De reden hiervoor was hoofdzakelijk dat de ziekenhuizen er niet in slagen de permanentie van medisch en verpleegkundig personeel te garanderen volgens de kwaliteitseisen.
In vergelijking met de inspectie van het eerste zorgtraject zijn er op het vlak van transparantie naar de patiënt over de kwaliteit van de ziekenhuizen al heel wat positieve evoluties gemaakt. Op de website www.zorgkwaliteit.be kunnen patiënten verschillende ziekenhuizen per thema met elkaar vergelijken.
Minister, hebt u kennisgenomen van dit beleidsrapport? Hoe staat u tegenover de aanpak van dit zorgtraject?
Een groot aantal van de pijnpunten zijn federale bevoegdheid, maar toch wordt dit door de Vlaamse Zorginspectie gecontroleerd. Hoe verloopt de communicatie met uw federale collega hieromtrent?
Welke aanpak zult u hanteren in het dossier rond de ondermaatse communicatie tussen patiënt en zorgverstrekker, dat nagenoeg geen betere evolutie kent na de inspectie van het eerste zorgtraject en ook op eerstelijnsvlak heel moeizaam verloopt?
Werd de hercontrole reeds uitgevoerd in de ziekenhuizen met oranje en rode knipperlichten? Zo ja, zag men verbetering in die ziekenhuizen? Zo neen, in welke periode zal ze worden uitgevoerd?
Hoe zult u de continuïteit garanderen van de wijze waarop de zorgtrajecten werden gecontroleerd? Bent u van plan om deze zorgtrajecten te herhalen? Zult u een nieuw thema aansnijden in de volgende inspectieronde?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Doorheen de laatste jaren leeft binnen de sector van de algemene ziekenhuizen bij alle stakeholders een bijzondere aandacht en gedrevenheid om kwaliteit van zorg bovenaan de agenda te plaatsen. Zo kozen zo goed als alle ziekenhuizen vrijwillig voor extern toezicht door accreditatieorganisaties. Bovendien is zowat elk ziekenhuis op vrijwillige basis ingestapt in het indicatorenproject dat de sector samen met de overheid heeft opgezet. Ook binnen deze gewijzigde context wil de Zorginspectie de kwaliteit van zorg blijven bewaken en synergie stimuleren met andere partners, door haar inspecties zo goed mogelijk in te passen in dit bredere kwaliteitsverhaal. Zo werd een nieuw toezichtmodel ontwikkeld voor de sector van de algemene ziekenhuizen. Dit nieuwe toezichtmodel bestaat uit twee toezichtvormen: het nalevingstoezicht als concrete toetsing van de zorgpraktijk en het systeemtoezicht als organisatiedoorlichting.
De focus van het toezicht van de Zorginspectie in de algemene ziekenhuizen ligt sinds 2013 op nalevingstoezicht: een heel gerichte en concrete toets van de zorgpraktijk. Het nalevingstoezicht wordt toegepast op zorgtrajecten. Bij het toezicht houden in functie van kwaliteit van zorg vindt de Zorginspectie het namelijk essentieel te vertrekken vanuit het perspectief en de zorgnoden van de patiënt. Deze benadering sluit naadloos aan bij de kanteling van de ziekenhuisorganisatie die plaatsvond in de sector, de uitwerking van zorgtrajecten binnen de ziekenhuizen en de ontwikkeling van zorgprogramma’s. Hierbij werd telkens geprobeerd om de zorg van diagnose tot en met behandeling en revalidatie uit te stippelen en de diverse stappen in het zorgproces naadloos op elkaar te laten aansluiten, zonder dat de patiënt daarbij hinder ondervindt van de grenzen tussen ziekenhuisdiensten, medische en paramedische disciplines, specialiteiten en zorginstellingen. Via toezicht op zorgtrajecten kan niet alleen een representatieve toezichtdoorsnede worden gemaakt van de complexe ziekenhuisomgeving, maar kunnen ook de risico’s bij de overgang tussen zorgmomenten worden gecapteerd.
Naast de inspectieverslagen op het niveau van het individuele ziekenhuis, die online beschikbaar zijn, maakt de Zorginspectie ook werk van een overkoepelend rapport per zorgtraject, waarin een globaal en sectorbreed beeld wordt gegeven met betrekking tot de inspectievaststellingen. Het beleidsrapport met betrekking tot het chirurgisch en het sectorbreed rapport met betrekking tot het internistisch zorgtraject kunnen worden teruggevonden op de website van de Zorginspectie: http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/zorginspectie/inspecties/Pages/AlgemeneZH.aspx
Bij de publicatie van elk van deze beleidsrapporten was er ook ruime media-aandacht voor de vaststellingen van de Zorginspectie.
Wat betreft uw tweede vraag, wens ik op te merken dat pijnbeleid, ziekenhuisapotheek en medisch en verpleegkundig personeel in deze context geen federale bevoegdheid zijn. Tot voor de zesde staatshervorming was de federale overheid bevoegd voor de programmatie- en de erkenningsnormen van de ziekenhuizen. De federale overheid legde de normen vast en de Vlaamse overheid gaf uitvoering aan het verlenen van vergunningen en erkenningen. Door de zesde staatshervorming is de bevoegdheid voor de erkenningsnormen overgekomen naar de gemeenschappen. Daardoor is sinds kort de Vlaamse overheid bevoegd voor de ziekenhuisnormen en blijft zij uiteraard bevoegd voor de vergunningen en de erkenningen. In dat kader onderzoekt het agentschap Zorg en Gezondheid de aanvragen tot vergunning en erkenning en voert de Vlaamse Zorginspectie de inspecties uit in de Vlaamse ziekenhuizen. Onze normeringsbevoegdheid kent een belangrijke uitzondering: we zijn niet bevoegd voor de organieke normen met betrekking tot de ziekenhuizen.
Daarnaast vallen pijnbeleid en het geneesmiddelenvoorschrift volledig onder het luik kwaliteitsbeleid in ziekenhuizen, dat sinds de zesde staatshervorming integraal een Vlaamse bevoegdheid is. Daarnaast gebeuren er binnen de ziekenhuisapotheek ook nog inspecties door het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG). De opmaak van een overkoepelend rapport per zorgtraject biedt het voordeel dat een globaal en sectorbreed beeld kan worden gegeven met betrekking tot de inspectievaststellingen. Zo nodigt het beleidsrapport de ziekenhuissector uit om rond de aandachtspunten die werden vastgesteld, bijkomende acties te ondernemen. Bovendien kunnen deze sectorbrede inspectievaststellingen ook aanleiding geven tot nieuwe beleidsinitiatieven, op diverse niveaus.
Er is geen actieve doorstroming van deze inspectieverslagen naar de federale collega, maar aangezien deze rapporten publiek beschikbaar zijn, kunnen ook de federale collega’s hier inzage in nemen. De opvolging gebeurt op een gefaseerde wijze. De mogelijkheid bestaat tot een tweede en derde inspectie door de Zorginspectie. Bij blijvende negatieve evaluatie neemt het agentschap Zorg en Gezondheid het dossier over voor verdere handhaving. Dit gebeurt op individuele basis.
De Zorginspectie baseert zich voor haar toezicht op een specifiek eisenkader per zorgtraject, dat ontwikkeld werd door de overheid en beroepsgroepen met professionals uit de sector. Vanuit haar focus op risicogestuurd toezicht wil de Zorginspectie samen met alle stakeholders voornamelijk inzetten op die punten die een sterke link hebben met kwaliteit van zorg en die een grote impact hebben op patiëntveiligheid. De Zorginspectie maakt dan ook een selectie uit het eisenkader: die eisen die inhoudelijk het meest cruciaal zijn en die binnen een haalbare timing via nalevingstoezicht kunnen worden afgetoetst, worden in het inspectie-instrument opgenomen. De Zorginspectie kiest er daarnaast ook expliciet voor om waar mogelijk een link te maken tussen opeenvolgende zorgtrajecten door eisen die niet goed scoorden in een zorgtraject, te hernemen in het daaropvolgende traject.
Zoals al is vermeld, is tijdens de inspecties van het internistisch zorgtraject een duidelijke verbetering opgemerkt met betrekking tot een aantal knelpunten die in het chirurgisch zorgtraject zijn vastgesteld. Hoewel de cijfers dit niet of nog niet aantonen, merken we toch dat binnen de hele sector, mede op basis van de inspecties, heel wat evoluties aan de gang zijn.
Op dit ogenblik zijn in verschillende sectoren een aantal positieve evoluties aan de gang. Ik geef een paar voorbeelden. De patiënt wordt nog meer centraal gesteld. Er is meer netwerking en samenwerking. Er is de transmurale zorg. In het licht van het nieuwe Vlaamse zorglandschap zal op onder meer deze punten een sterke focus worden geplaatst. In dit concept houden we, bijvoorbeeld, rekening met basiszorggebieden. De ziekenhuizen en de partners uit andere sectoren in een beperkte regio moeten zeer nauw samenwerken om het traject van de patiënt en de communicatie te optimaliseren.
Wat de zeldzame ziekten en de beroertezorg betreft, onderzoeken we momenteel samenwerkingsmodellen die de doorstroming en de communicatie tussen de verschillende modules van een zorgtraject over de verschillende sectoren heen verbeteren. Op relatief korte termijn zal een gelijkaardig traject voor kinderen worden gestart.
Eind juni 2016 zijn alle checks 2 van het internistisch zorgtraject afgerond. In 25 van de 85 bezochte campussen, behorend tot 21 ziekenhuizen, is op basis van de aanwezige knipperlichten besloten een check 2 uit te voeren. In totaal ging het om 28 rode knipperlichten. Na check 2 zijn er 28 weggewerkt. Op een campus is het knelpunt op het vlak van de verpleegkundige permanentie op de spoedafdeling behouden. Aangezien tijdens check 2 de scope van het inspectiebezoek is verruimd en niet enkel de knipperlichten zijn gecontroleerd, zijn op een campus twee nieuwe rode knipperlichten naar boven gekomen. Het gaat om de verpleegkundige permanentie op de spoedafdeling en om de verpleegkundige permanentie op de afdeling voor intensieve zorgen. Verder zijn 75 oranje knipperlichten, waarvan 12 binnen eenzelfde themagroep, opgevolgd. Dit heeft geleid een check 2 in 4 van de 85 campussen. Op 3 campussen ging het om 2 oranje knipperlichten, met name tweemaal met betrekking tot het thema van de gestandaardiseerde zorg en eenmaal binnen het thema van de communicatie. Op 1 campus ging het om 6 oranje knipperlichten, met name viermaal binnen het thema van de veilige omgeving en tweemaal binnen het thema van de gestandaardiseerde zorg. Na check 2 zijn al die 12 oranje knipperlichten weggewerkt.
Tijdens de ontwikkeling van een nieuw toezichtmodel zijn een vijftal zorgtrajecten geselecteerd. Dit is gebeurd omwille van de specificiteit van de patiëntengroep, de bijzondere noden en behandelconcepten en de veiligheidsrisico’s die voor deze patiëntengroepen kenmerkend zijn. Het gaat om het chirurgisch zorgtraject, het internistisch zorgtraject, het zorgtraject van de geriatrische en de revalidatiepatiënt, het zorgtraject van de psychiatrische patiënt en het zorgtraject voor moeder en kind.
Daarnaast ziet de Vlaamse Zorginspectie een specifieke plaats voor een aantal zorgtrajecten die voornamelijk in grotere zorginstellingen en binnen bepaalde samenwerkingsvormen worden aangeboden en die worden gekenmerkt door een meer technische of complexe inhoud. Het gaat dan om het zorgtraject voor medisch-oncologische diagnostiek en behandeling, het zorgtraject voor cardiale pathologie en het zorgtraject voor diagnostiek en behandeling van nierinsufficiëntie.
Eind februari 2016 heb ik de sector van de algemene ziekenhuizen een omzendbrief bezorgd waarin ik heb aangegeven dat het nalevingstoezicht onverkort wordt voortgezet. Ik heb toen aangekondigd dat het zorgtraject cardiologie als derde zorgtraject was gekozen.
Zoals steeds bestaat de eerste stap uit de ontwikkeling van een nieuw eisenkader. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG). Op 20 september heeft een startvergadering plaatsgevonden met alle relevante stakeholders, namelijk de administraties, de beroepsgroepen en de koepelorganisaties. Tijdens die vergadering is het globaal kader betreffende het eisenkader geschetst en zijn concrete afspraken gemaakt voor de opmaak van het voorlopig eisenkader. Dit is gepland voor het najaar van 2017. Vervolgens zal de Vlaamse Zorginspectie het inspectie-instrument opstellen en proefinspecties uitvoeren. Hierna kunnen eventueel nog aanpassingen aan het eisenkader worden aangebracht. Op basis van het definitief eisenkader, dat er op basis van de timing tegen 2018 moet zijn, zullen de effectieve inspectiebezoeken worden uitgevoerd.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord. Ik heb geen verdere vragen.
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Croo had ook graag even het woord genomen, maar ze is naar een andere commissie geroepen. Ik wil nog een paar punten aanhalen die voor mijn fractie van belang zijn.
Minister, de Vlaamse Zorginspectie, de zorgtrajecten en het Vlaams Indicatorenproject voor Patiënten en Professionals hebben allemaal de bedoeling de kwaliteit te bevorderen. Ik ben blij dat u de link met het Zorgstrategisch Plan Vlaanderen legt. Dit moet in de toekomst allemaal beter worden geïntegreerd. Dit zijn geen vrijblijvende oefeningen. Het gaat dan om kwaliteitsvolle zorg en om efficiëntie. Een van de criteria voor een kwaliteitsvolle zorg is dat die zorg ook efficiënt moet zijn. Met betrekking tot de uiteindelijke outcome hebben deze instrumenten hun waarde.
We onderschrijven dit volledig. We hopen dat u de voorliggende oefening met betrekking tot de zorgstrategische planning in Vlaanderen voor de complexe, planbare zorg verder op deze instrumenten zult blijven inzetten.
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, de zorgtrajecten vormen een goede leerschool. Er zijn veel verbeterpunten in de sector aangepakt. Het is belangrijk dat de Vlaamse Zorginspectie haar inspectierol vervult en ageert indien er op het terrein problemen met de kwaliteit of de veiligheid van de patiënt zijn. De zorgtrajecten kunnen een partner in het brede kwaliteitsstreven voor de verbeterpunten zijn.
Minister, ik heb een concrete vraag. U hebt het gehad over de verschillende zorgtrajecten die in de ziekenhuizen lopen en worden uitgerold. Op zich is dit geen probleem. Ik heb u echter ook horen praten over de transmurale zorg. Volgens mij is dit een bekommernis die we allemaal delen. In dit verband zou eventueel ook een zorgtraject voor het kind kunnen worden gestart. Mijn vraag is hoever u staat met het overleg met de verschillende actoren over dat zorgtraject voor het kind over de muren heen. Dit is terecht. Er zijn een aantal discussies aan de gang over de vraag hoe dat zorgtraject moet worden uitgewerkt.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, ik wil nog op een punt ingaan, namelijk het vertroebeld beeld van het medicatieschema van patiënten. Dit lijkt me effectief een zeer belangrijk probleem. Tijdens opnames wordt vaak aan de familie gevraagd welke medicatie de patiënt neemt. Vaak is er echter geen familie. Die mensen zijn oud, horen slecht, hebben een slecht geheugen, kennen hun medicatie niet of zijn dement. Dat kan natuurlijk zware gevolgen hebben.
Het medicatieschema van elke patiënt zal in Vitalink worden opgeslagen. De artsen zouden dit, mits toestemming van de patiënt, kunnen raadplegen. Hoe zit het juist met dit systeem? Wat is de stand van zaken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Saeys, uw vraag heeft betrekking op de elektronische aanmaak van een medicatieschema. Het gebruik van medicatieschema’s in Vitalink stijgt. Er zijn afspraken gemaakt. We moeten nog eens checken wat de concrete timing is. Het is de bedoeling dat de ziekenhuizen over een schema beschikken dat voor de eerstelijnszorg beschikbaar is. Het is de bedoeling dat het om een schema gaat dat onder meer aangeeft wie geautoriseerd is om wijzigingen aan te brengen en om het schema te lezen.
Indien we dit consequent digitaal zouden doen en de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) en Vitalink op elkaar zouden afstemmen, zouden we op dat vlak de best mogelijke stap zetten. Over dat schema zijn we het volgens mij eens. Hoe dit met betrekking tot de EPD’s in de ziekenhuizen wordt uitgevoerd, moeten we nog eens navragen. Conceptueel is dit in elk geval de bedoeling. Mochten we die informatie nog tijdig ontvangen, zal ik het in de loop van de vergadering meedelen.
Mijnheer Bertels, we zullen niet een nieuw klassiek normenpakket voor het zorgtraject voor kinderen maken. In het licht van de zorgstrategische oefening hebben we vastgesteld dat we naar aanleiding van de door de federale overheid uitgevaardigde normen allerlei vragen krijgen om pediatrische diensten op niveau 3 te erkennen. We maken hier schema’s van. We zouden de ziekenhuizen kunnen beoordelen zodra ze een erkenning vragen. Ze moeten aan minimumnormen voldoen en dergelijke. In het Zorgstrategisch Plan Vlaanderen staat echter een andere redenering. We zouden dit moeten kunnen inpassen in een globale visie op de kinderzorg in de regio. Op die manier komt de eerstelijnszorg ook in beeld.
Dat is de oefening die we nu maken. We hebben een schema klaar om dit te doen voor de beroertezorg. De federale koninklijke besluiten leiden ertoe dat we de S2-afdelingen moeten erkennen waar in het geval van een beroerte zware interventies kunnen worden uitgevoerd. We zouden natuurlijk kunnen wachten tot de ziekenhuizen ons de vraag stellen. Ze kunnen ons melden dat ze over de infrastructuur en de permanentie beschikken en vervolgens om een erkenning vragen. We volgen echter een omgekeerde redenering voor wie een erkenning komt vragen.
We weten dat de beroertezorg eigenlijk, net als de pediatrische zorg, piramidaal en geëchelonneerd is opgebouwd. Dit moet worden ingebed in een globale afspraak met de eerstelijnszorg. We zullen de ziekenhuizen meedelen dat, als ze op basis van een federaal koninklijk besluit en binnen een federale programmatie die er mogelijk nog kan komen, een erkenning willen indienen, er van hen wordt verwacht dat ze eerst een bepaald traject van het regionaal zorgstrategisch plan doorlopen. De stakeholders in de eerstelijnszorg moeten hierbij worden betrokken. Voor de pediatrische zorg is dat nog evidenter dan voor de beroertezorg.
We zijn niet van plan een besluit van de Vlaamse Regering te schrijven waarin we een traject opnemen. Dat is niet de bedoeling. Indien de ziekenhuizen ons nodig hebben om beslissingen over erkenningen of vergunningen te nemen, is dat in zekere mate een opportuniteitsbeslissing. Iedereen weet dat we aan die erkenningsbeslissing voorwaarden zullen verbinden. We zullen vragen of de regionale zorgstrategische oefening met de omgeving al is gemaakt. Dit omvat ook de collega’s in andere ziekenhuizen. Dat is de redenering die hierachter schuilt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.