Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Interpellatie over de vermarkting van het sociaal beleid
Verslag
De heer Vanbesien heeft het woord.
Voorzitter, de commercialisering van de zorg is natuurlijk een ruim thema dat op verschillende manieren in de belangstelling heeft gestaan. Het gaat dan onder meer om de klachten over de kwaliteit in rusthuizen of over grote spelers die zich in de kinderopvang beginnen te organiseren. De directe aanleiding en hoofdfocus van mijn vraag om uitleg betreft echter het proces dat het stadsbestuur en het OCMW van Antwerpen in gang hebben gezet.
Bestaande samenwerkingsovereenkomsten met middenveldorganisaties worden opgezegd en vervangen door een vrije bieding op die opdrachten in de markt. Dit zou om de drie jaar worden herhaald. Momenteel gaat het om zeventien opdrachten voor in totaal ongeveer 5 miljoen euro. Er kunnen er nog bij komen. Er is voorlopig niet meegedeeld of het de bedoeling is hiermee te stoppen.
Het gaat onder meer en vooral om sociaal werk, wat natuurlijk een van de meest gecompliceerde vormen van werk is. Het zijn geen eenvoudige zorgtaken. Het gaat om het werken met de meest kwetsbaren, het winnen van vertrouwen en het laten aansluiten bij de samenleving. Het gaat om de thuislozenzorg, de woonbegeleiding en het buurtwerk.
Als we even nagaan welke organisaties voordien een samenwerkingsovereenkomst voor deze zeventien opdrachten hadden, gaat het onder meer om het centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW), Samenlevingsopbouw Antwerpen, de Free Clinic, Werkvormm en dergelijke.
Geen mens weet waarom net deze zeventien opdrachten in de markt zijn gezet. De eerste evaluatiedocumenten of argumentatienota moeten nog altijd bovenkomen. Het lijkt erop dat het vooral een besparingsoperatie en een geniepige stomp in de maag is van soms wat te kritische middenveldorganisaties.
Minister, u bent niet verantwoordelijk voor wat in Antwerpen gebeurt. Het effect is echter dat nu de eerste commerciële actor een opdracht heeft gekregen. G4S heeft de opdracht gekregen het inloopcentrum De Vaart uit te baten.
De commercialisering van het sociaal werk overstijgt natuurlijk Antwerpen. Heel Vlaanderen kijkt naar wat daar gebeurt en zal zich daartoe moeten verhouden. Dit brengt andere gemeenten misschien op gedachten.
We moeten hierbij twee argumenten in ogenschouw nemen. Het eerste argument is zeer eenvoudig. Is de intrede van commerciële spelers in het sociaal werk al dan niet wenselijk? We kunnen dat principieel benaderen en de vraag stellen of we willen toestaan dat op het werken met de zwaksten winst wordt gemaakt die naar aandeelhouders gaat. Dat is een principiële benadering.
We kunnen het echter ook functioneel benaderen. Dat is minder ideologisch en meer op de praktijk gericht. We kunnen ons de vraag stellen of vanuit de commerciële logica geen druk voor snelle successen zal ontstaan. Het sociaal werk bestaat nu net uit trage processen. Het vertrouwen moet worden gewonnen en moeilijke stappen naar emancipatie moeten worden gezet.
Een tweede argument dat we in ogenschouw moeten nemen, betreft de netwerking van de sociale organisaties. Hun samenwerking is zeer belangrijk. Informatie moet worden gedeeld en ze moeten naar elkaar doorverwijzen. Indien organisaties om de drie jaar met elkaar moeten concurreren, zou dat onderhuids de samenwerking kunnen bemoeilijken.
Minister, ik zie in u – voor alle duidelijkheid – een bondgenoot. Dat is ook de reden waarom ik deze vraag om uitleg stel. Gezien uw achtergrond in Beweging.net kent u de kernpunten van het belang van het middenveld. Ik spreek u nu natuurlijk als minister aan. U hebt al verschillende omzendbrieven en beleidsbrieven geschreven over het belang van meer participatie van de doelgroep, wat nu overigens ook niet is gebeurd, en u hebt de CAW’s decretaal allerlei opdrachten gegeven.
Los van die formele aspecten bent u hier sowieso bij betrokken. Deze evolutie in de grootste gemeente en het grootste OCMW van Vlaanderen is mogelijk trendsettend. U moet een inschatting maken.
Minister, vindt u het aangewezen dat het sociaal werk wordt gecommercialiseerd? Welke voorwaarden zijn daar volgens u eventueel aan verbonden? Erkent u de spanning? In hoeverre valt die spanning te overbruggen tussen de emancipatie van de meest kwetsbaren en een commerciële bedrijfscultuur? Wat is uw mening over de uitschrijving van de tenders zoals dat nu in Antwerpen gebeurt?
Mevrouw Turan heeft het woord.
Mijnheer Vanbesien, u hebt dat vrij mooi verwoord.
Minister, mijn interpellatie is tot u gericht, maar is niet bedoeld om u te viseren. Ook ik zie in u een bondgenoot om naar de huidige tendensen te kijken. Als minister van Welzijn moet u meeluisteren naar de verzuchtingen van de sociale sector.
Er is bij de lokale besturen een duidelijke tendens aan de gang. Ik heb het de vermarkting van het sociaal beleid genoemd, maar eigenlijk is dit geen vermarkting. Er is een markt met sociale actoren. Het gaat veeleer effectief om een commercialisering. Die tendens is nu ingezet.
Het eerste voorbeeld is het forensisch psychiatrisch centrum (FPC) in Gent, dat sinds 2014 door de Nederlandse zorggroep Parnassia en het Franse Sodexo wordt uitgebaat. In Turnhout, Retie en Gent worden asielcentra uitgebaat door een consortium bestaande uit Corsendonk Hotels en G4S Care, een onderdeel van de bekende bewakingsmultinational G4S, die nu ook in Antwerpen een belangrijke taak moet beginnen uitvoeren. Dit is onlangs effectief gegund. Het inloopcentrum voor daklozen ‘De Vaart’ in Antwerpen zal worden uitgebaat door G4S. Als ik het over uitbating heb, is dat geen onschuldig woord. We moeten hier echt naar kijken.
Het debat wordt in het veld gevoerd. De lokale besturen voeren dit misschien minder. Het is echter belangrijk dat het Vlaams Parlement naar Antwerpen kijkt. Het Antwerps stadsbestuur heeft immers beslist nog een rist andere sociale voorzieningen in de markt te plaatsen. Het gaat om buurtwerking, de arbeidszorg voor OCMW-cliënten, de nachtopvang van daklozen en zelfs de psychologische hulp bij familiaal geweld.
Afgelopen vrijdag heeft het Antwerps stadsbestuur een nieuwe oproep gelanceerd voor kandidaten voor de overname van de woonbegeleiding van huurders op de private en de sociale woonmarkt met complexe dossiers. Het gaat om 200 zwakke cliënten op de huurmarkt, maar ondertussen zouden ook 15 voltijdse equivalenten in de huidige begeleiding verdwijnen.
De ongerustheid in het sociaal werkveld, bestaande uit sociale werkers, de organisaties waarvoor ze werken, hun cliënten en professoren, is groot. Veel professoren in sociaalwetenschappelijke opleidingen hebben hun ongerustheid al geuit. Ze trekken aan de alarmbel en waarschuwen voor de nefaste gevolgen van een toenemende vermarkting en commercialisering van het sociaal beleid.
Voor commerciële spelers staat de winstmaximalisatie en niet de kwaliteit van de zorg voor de cliënt voorop. Er wordt gevreesd dat de vermarkting en de bijbehorende concurrentielogica de noodzakelijke continuïteit en langetermijnaanpak zal ondermijnen, de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van sociale voorzieningen zal doen afnemen, de samenwerking met andere organisaties in het werkveld onder druk zal zetten, de opgebouwde expertise en ervaring verloren zal laten gaan en het sociaal werk monddood zal maken.
Een van de belangrijkste bezorgdheden is echter dat de hulpbehoevenden met de meest complexe problematieken en de meest kwetsbare groepen het laatst of helemaal niet geholpen dreigen te worden. In de winstlogica van de commerciële spelers leveren zij immers het minste resultaat op.
De vermarkting van de sociale voorzieningen lijkt in tegenspraak met de Vlaamse regelgeving ter zake. De verwachte gevolgen ervan gaan lijnrecht in tegen de visie op het welzijnswerk en de zorg zoals die is geformuleerd in verschillende beleidsdocumenten van de Vlaamse Regering.
In het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk geeft de Vlaamse overheid een tweevoudige opdracht aan de CAW’s. Ten eerste moeten ze openstaan voor elke welzijnsvraag van elke burger. Ten tweede moeten ze zich zo organiseren dat ze in elk geval de meest kwetsbare groepen bereiken.
Minister, ik zal artikel 12 van dit decreet niet voorlezen. U kent het waarschijnlijk beter dan ik. Het uitvoeringsbesluit betreffende het algemeen welzijnswerk concretiseert dit nog verder en stelt dat elk CAW in een onthaalaanbod moet voorzien. Het onthaal moet laagdrempelig zijn. U hebt het geformuleerd als een proces van vraagverheldering. Samen met de gebruiker wordt de hulpvraag ontrafeld. Om een beter inzicht in de aard van de problemen te krijgen, worden ze geïnventariseerd en systematisch in kaart gebracht. Alle oplossingsalternatieven worden verkend. De vraagverheldering is een antwoord op de hulpvraag of vormt een stap naar directe hulp of begeleiding.
De CAW’s hebben de opdracht gekregen de meest kwetsbare groepen te bereiken. Om die opdracht uit te voeren, spelen de inloopcentra een essentiële rol. Een inloopcentrum laat toe contact met kwetsbare mensen op te bouwen zonder onmiddellijk een hulpverleningsaanbod op te bouwen. Het laat toe een vertrouwensrelatie op te bouwen en dergelijke. Voor de meest kwetsbaren zijn de inloopcentra het eind- en vertrekpunt. Als eindpunt vormen ze de laatste plek waar mensen terechtkunnen. Gezien de positionering binnen een CAW vormen ze ook het vertrekpunt om hen te bereiken en met hen op hun maat en op hun tempo aan de slag te gaan.
De cruciale rol van de inloopcentra voor het bereiken van de meest kwetsbare groepen blijkt eveneens uit het onderzoek ‘Analyse van de organisatie van het eerstelijnswelzijnswerk in een grootstedelijke context’. Uit dit onderzoek blijkt dat het onthaal in de grootsteden in het algemeen overbevraagd is en dit meer bepaald door de erg kwetsbare groepen. Net omdat een inloopcentrum voor die groepen een eind- en vertrekpunt vormt, is de loskoppeling van het inloopcentrum van het CAW problematisch. Het wordt nog problematischer als die opdracht naar een organisatie gaat die niet over een lokaal hulpverleningsnetwerk beschikt.
Minister, mijn overige opmerkingen over de decretale doelstellingen en de beleidsdoelstellingen voor het sociaal beleid kunt in de tekst van mijn interpellatie lezen. Hierin diep ik de problematiek verder uit. Ik denk dat de situatie goed is geschetst en dat u en de andere aanwezigen de situatie ook goed kennen. Spijtig genoeg gaat het hier om een tendens die is ingezet.
Minister, het gaat me hier niet specifiek om het Antwerps stadsbestuur. Ik wil vragen over de vermarkting in het algemeen stellen. Is de beslissing om sociale voorzieningen, zoals de uitbating van een inloopcentrum, door middel van projectoproepen in de markt te plaatsen, conform de Vlaamse regelgeving ter zake, meer bepaald het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, het decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het voornoemde decreet en het decreet Lokaal Sociaal Beleid? In welke mate gaat het Antwerps stadsbestuur met betrekking tot dit dossier in tegen het Vlaamse beleid ter zake?
De voorzitter van het Antwerpse OCMW heeft verklaard dat het stadsbestuur niet tot een tendering is overgegaan omdat dan de Europese regelgeving moet worden gevolgd. Dit is door middel van een projectoproep gebeurd. Ik heb signalen gekregen dat in die projectoproep geen enkele kwaliteitseis is gesteld. Wat vindt u daarvan? Is dit conform de decretale voorzieningen?
Dit biedt me de gelegenheid nog een vraag te stellen over de stand van zaken in verband met het decreet betreffende het lokaal sociaal beleid. Dat decreet zou worden herzien. Het zou een belangrijke hefboom moeten vormen om de vermarkting op het niveau van de lokale besturen tegen te gaan of toch minstens aan kwaliteitseisen te onderwerpen. Wanneer komt de herziening van het lokaal sociaal beleid eraan? Vindt u dit geen moment om de vermarkting aan banden te leggen of te reguleren?
Hoe staat u tegenover de vermarkting van het sociaal beleid die momenteel op gang is getrokken? Hoe evalueert u de risico’s die zijn geschetst?
Zoals de heer Vanbesien heeft verklaard, bent u hier niet verantwoordelijk voor. Volgens mij kunt u als minister wel een rol spelen. Ik zou u willen vragen dit te verduidelijken. Over welke mogelijkheden beschikt u om de vermarkting en de commercialisering van het sociaal beleid door lokale besturen tegen te houden of te ontmoedigen? Bent u bereid die mogelijkheden te gebruiken?
We hadden in Antwerpen drie CAW’s die goed werkten. Om winst op de werking te kunnen boeken, hebt u ze tijdens de vorige legislatuur de opdracht gegeven tot een groot CAW te fusioneren. De voorzitter van het Antwerpse OCMW heeft echter verklaard dat er weinig concurrentie en innovatie was en dat ze daarom heeft gekozen voor een private commerciële speler die een goed aanbod heeft gedaan. Hoe ziet u de toekomst van de CAW’s? Hun positie is enorm verzwakt ten gevolge van de geslaagde fusie die ze op uw vraag hebben doorgevoerd.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, het is misschien belangrijk eerst even kort stil te staan bij de vraag wat we nu precies onder sociaal werk verstaan. Dit is nodig om op een aantal vragen te kunnen ingaan.
Het sociaal werk strekt zich uit over heel wat levens- en beleidsdomeinen. We vinden het sociaal werk terug in de welzijnsorganisaties, in de dienstverlenende sector, in het sociaal-cultureel werk, in het jeugdwerk en ook, bijvoorbeeld, als personeelswerk in bedrijven en dergelijke. We kunnen dus zeker niet veralgemenend stellen dat sociaal werk niet vanuit of in een commerciële omgeving kan werken. Het kan in elke organisatie een bijdrage leveren.
Een eerste belangrijke voorwaarde houdt in dat de sociale werkers in al deze organisaties hun opdracht, die op een internationale consensus over het sociaal werk is gebaseerd, kunnen vervullen. Die opdracht is de versterking van mensen in hun eigen kracht, de bevordering van welzijn. Ze moeten daarbij vertrekken van de realisatie van de grondrechten en de sociale rechtvaardigheid.
Uiteraard hebben de CAW’s daar in Vlaanderen geen monopolie op. Er is geen regelgeving die stelt dat enkel de CAW’s sociaal werk kunnen uitvoeren. Als het om het algemeen breed onthaal gaat, zijn er in Vlaanderen al minstens drie actoren die ten gevolge van Vlaamse en federale regelgeving een bevoegdheid ter zake hebben. Dit zijn de OCMW’s, de diensten voor maatschappelijk werk van de mutualiteiten en de CAW’s.
Om hierover een debat met alle stakeholders te voeren, wat me zeer belangrijk lijkt, heb ik het initiatief genomen een conferentie te organiseren die volledig in het teken van het sociaal werk staat. Momenteel bereiden drie Vlaamse universiteiten deze conferentie over het sociaal werk, die in mei 2018 zal plaatsvinden, volop voor. De werktitel van de conferentie is ‘Een solide toekomst voor het Sociaal Werk in Vlaanderen’. De doelstelling van de conferentie is tweeledig. Ten eerste willen we de gedeelde basis van het sociaal werk expliciteren. Ten tweede willen we de mensenrechtenbenadering in het licht van de huidige maatschappelijke en beleidsmatige ontwikkelingen expliciteren en concretiseren.
De thematiek die we hier vandaag bespreken, zal daar zeker een issue zijn. Dit zal vanuit een academische invalshoek worden benaderd en onderbouwd tijdens de brede conferentie met alle actoren uit het werkveld.
Alvorens op een aantal belangrijke elementen in te gaan, moet ik nog wijzen op een ander belangrijk principe, namelijk de lokale autonomie. In de interpellatie wordt gepolst of het Antwerps beleid tegen het Vlaams beleid ingaat en naar mogelijkheden om dit vanuit de Vlaamse overheid te verbieden.
Ik moet benadrukken dat de oproepen passen in de aanbesteding van middelen door de stad Antwerpen. Het werken met lokale convenanten met middelen die door een stad of een gemeente worden verstrekt, is helemaal niet nieuw. Binnen een goed afgestemde lokale samenwerking betekent dit voor de CAW’s, bijvoorbeeld, een belangrijke bron van middelen.
Uiteindelijk brengt dit me bij twee belangrijke elementen. Allereerst is er wat begripsverwarring over wat een tender is. Dit wordt de facto geassocieerd met het plaatsen in de markt of met het vermarkten zonder meer. Iedereen mag dit woord in het woordenboek opzoeken en zal daar een resem verklaringen vinden. Een tender is in dit geval echter een vorm van aanbesteding. Het werken met tenders, aanbestedingen, overheidsopdrachten of projectoproepen is al lang een bestaande praktijk in verschillende beleidsdomeinen, waaronder ook het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. We werken regelmatig met dergelijke oproepen.
Zoals iedereen zich allicht herinnert, heeft toenmalig minister Vandenbroucke in 2004 de tendering binnen de VDAB geïntroduceerd om werklozen te begeleiden. Wie een dergelijke marktbevraging wil houden, moet zich aan de Europese regels conformeren. De Vlaamse overheid moet dat ook doen. We moeten inschatten op welke wijze we dit technisch moeten aanpakken om conform te zijn en binnen de grenzen van het Europees kader te blijven.
Hoewel we hier in hoofdzaak positieve ervaringen mee hebben, zijn we zeker niet blind voor de mogelijke gevolgen inzake de continuïteit van het beleid. Een goed beleid moet in continuïteit blijven investeren. Dit houdt in dat organisaties onder meer kunnen investeren in duurzaam opgebouwde samenwerkingsrelaties, in de opleiding en vorming van de medewerkers en in de zorg- en ondersteuningstrajecten voor de doelgroepen waarvoor een langdurige zorg en ondersteuning en een zorgvuldig opgebouwde vertrouwensrelatie met de organisatie nodig is. In Vlaanderen doen we dit, bijvoorbeeld, door te investeren in basisvoorzieningen, zoals de CAW’s. Dit sluit natuurlijk niet uit dat ook continu aandacht wordt geschonken aan de opvolging en de monitoring van de resultaten binnen dit aanbod. Dit gebeurt binnen vooraf duidelijk afgesproken kwaliteitskaders.
We mogen niet vergeten dat de erkende voorzieningen in de dagelijkse praktijk heel wat vernieuwing en innovatie tot stand brengen. In die zin betreur ik dat het CAW Antwerpen, dat met betrekking tot de begeleiding van daklozen een jarenlange expertise heeft opgebouwd, niet is geselecteerd.
We moeten, met andere woorden, een gezonde balans vinden tussen het werken met wat we de facto tijdelijke projecten zouden kunnen noemen en het regulier erkend aanbod dat ten gevolge van duidelijke afspraken op het vlak van kwaliteitscontrole onder toezicht staat. We hebben binnen het beleidsdomein immers belangrijke inspanningen geleverd om de projecten te verduurzamen die de toetsing aan de kwaliteitsnormen kunnen doorstaan. Jaren geleden werd de kritiek geuit dat het Vlaams beleid te veel met projecten werkte. We kregen toen de vraag dit te verduurzamen. De voorbije jaren hebben we dat dan ook gedaan.
Wat dit evenwicht betreft, kunnen we zeker iets leren uit de ervaringen die zijn opgedaan in Nederland, waar op een bepaald moment vooral met oproepen werd gewerkt. Daar zijn een aantal ongewenste effecten vastgesteld. Ik heb het hier, voor alle duidelijkheid, over oproepen die met een vaste regelmaat en met relatief beperkte tijdsintervallen worden herhaald.
Zo bestaat het risico dat zich een vorm van rangorde installeert. Hierbij worden de zwaksten binnen de vooropgestelde doelgroep nog uitgesloten. Met hen zijn de beoogde resultaten immers het moeilijkst te bereiken. Dit is het zogenaamde cherrypicking-effect.
Ook met betrekking tot de uitbouw van een samenwerking zijn in bepaalde Nederlandse projecten problemen ontstaan. Duurzame samenwerkingsverbanden tussen organisaties en tussen werkers, alsook de uitwisseling van expertise, worden bemoeilijkt. Aangezien de volgende oproep al nakende is, zou een andere organisatie de uitgewisselde expertise wel eens kunnen inzetten om de opdracht binnen te halen.
Ik verwijs in dit verband tevens naar de conferentie over de eerstelijnszorg die momenteel in verschillende werkgroepen wordt voorbereid. Ik stel vast dat alle sectoren vragende partij zijn om duidelijkheid te krijgen over de samenwerkingsverbanden. Het is van groot belang dat organisaties in de welzijns- en zorgsector en lokale besturen zich tot duidelijke en duurzame netwerken kunnen engageren. Een te versnipperd zorg- en welzijnslandschap kan de netwerkvorming complex maken en de kostprijs van de samenwerking opdrijven. De ervaringen blijven echter relevant. We moeten zeker nagaan hoe we dit in Vlaanderen gezamenlijk, bijvoorbeeld door goede afspraken tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen, kunnen vermijden. Ik wil dan ook graag een gesprek voeren met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) over de kwaliteitsstandaarden en de randvoorwaarden. Ik heb hierover al de nodige contacten gehad met de voorzitter van de VVSG.
De te vermijden effecten die uit de Nederlandse ervaringen blijken, lijken me veeleer eigen aan een relatief snelle opeenvolging van oproepen, die organisaties weinig rechtszekerheid biedt, dan aan de organisatievorm of de sector an sich. Dit brengt me bij een tweede belangrijk element, namelijk de vragen over de formele rechtsvorm waarin organisaties opereren. De vraag is of dit per definitie iets zegt over het al dan niet winstgedreven of waardegedreven karakter van organisaties.
Ik geef even het voorbeeld van een sociale werker die vanuit een grote gedrevenheid een vrij beroep uitoefent en hiermee een gerechtvaardigd inkomen verwerft. Daarnaast zijn er vzw’s die deel uitmaken van commerciële groepen en zijn er vzw’s die opereren binnen de contouren van een lokaal bestuur.
Dit is niet nieuw in het welzijnslandschap. Indien we een bepaald beleid willen uitbouwen, is het zeker niet zo dat we enkel op de rechtsvorm kunnen voortgaan. Het moet in elk geval duidelijk zijn dat de overheid die de middelen ter beschikking stelt, over garanties moet beschikken dat die middelen op de best mogelijke wijze zullen worden besteed. Dit betekent dat de aandacht minder naar de formele structuur uitgaat. Het gaat vooral om de resultaten, om de kwaliteit en om de transparantie van het proces dat tot deze resultaten leidt. Dit is een algemene vaststelling met betrekking tot de evoluties in het kwaliteitsdenken en in de wijze waarop we de handhaving samen met de initiatiefnemers en de Zorginspectie willen organiseren.
Wat het emancipatorisch werken en de zorg voor de meest kwetsbaren betreft, vind ik het van groot belang met duidelijke kwaliteitsafspraken te kunnen opereren. We kunnen dit emancipatorisch werken op verschillende niveaus vertalen. Op het niveau van het individu wordt gestreefd naar bewustwording over de mogelijkheid de omgeving te kunnen beïnvloeden en naar inzichten in de sociale context en in de manier waarop deze context kan worden beïnvloed. Op het niveau van de organisatie betekent dit dat de kwetsbare groepen inspraak hebben en de wijze waarop de dienst- en hulpverlening is georganiseerd en zich hiertoe kritisch kunnen en mogen verhouden. Op het beleidsmatig niveau betekent dit dat een sociaal beleid wordt gevoerd dat uitsluiting structureel bestrijdt.
Zoals ik al eerder heb vermeld, is het cruciaal dat de procesmatige criteria en de criteria die op de outcome gericht zijn, voldoende aandacht schenken aan een aantal randvoorwaarden die eigen zijn aan het emancipatorisch werken. Om die reden voeren we een beleid dat onder meer kwaliteitscriteria voor de CAW’s omvat. De CAW’s moeten ons voldoende vertrouwen. We moeten in handhavingsmogelijkheden voorzien. De CAW’s moeten in staat worden gesteld hun opdracht op een performante wijze te vervullen.
Ze doen dat trouwens ook op andere plaatsen en in andere settings met de reguliere middelen die ze van de Vlaamse overheid krijgen. Deze kwaliteitscriteria omvatten onder meer een decretale verankering van die opdracht om hun werking te richten naar de meest kwetsbaren, de gratis dienstverlening, de bereikbaarheid en de toegankelijkheid, het benutten van de aanwezige krachten van de gebruikers, het inzetten van de minst ingrijpende hulpverleningsvorm, de manier waarop wordt omgegaan met situaties waarin de integriteit van de hulpvrager of andere personen in gevaar is, het klachtenrecht enzovoort. In concreto betekent dat gewoonweg dat we geen initiatiefnemers financieren voor soortgelijke activiteiten zonder dat ze aan deze eisen voldoen.
Verder hanteren we voor het aanbieden of organiseren van bepaalde zorgvormen gewoon een vergunningsplicht. Dat is onder andere zo bij de kinderopvang, de ouderenzorg en noem maar op. Op dit moment werken we wat woonbegeleiding betreft ook aan een kader waarbij we de mogelijkheid onderzoeken om de projecten Housing First te continueren. We stellen vast dat er in heel wat commentaren wordt verwezen naar deze vernieuwende methodiek, die in Vlaanderen ondertussen al werd geïntroduceerd, samen met de CAW’s.
We willen ook nog kort verwijzen naar de inzichten die we verwerven door het traject naar het formuleren van aanbevelingen inzake goed bestuur. Zoals al gesteld, staan welzijns- en zorgorganisaties voor enorme veranderingen en uitdagingen, zoals de vermaatschappelijking van de zorg, het bieden van zorg op maat, de persoonsvolgende financiering, intersectoraal werken, samenwerken in netwerken en de stijgende vraag naar efficiëntie en transparantie. Om ze te ondersteunen op het vlak van goed bestuur hebben we samen met de werkgeversorganisaties in de welzijns- en zorgsectoren en met de inbreng van de expertise van de Koning Boudewijnstichting, Hefboom en GUBERNA, aanbevelingen qua goed bestuur opgesteld. Daarmee willen we aan organisaties, of het nu gaat om vzw’s, openbare voorzieningen, coöperaties of andere vennootschappen, een leidraad geven om het bestuur in de organisatie te overdenken, te bespreken, te evalueren en eventueel bij te sturen. Eergisteren vond samen met de werkgeversorganisaties en de Koning Boudewijnstichting de eerste van drie studieavonden plaats waarop we de aanbevelingen voor goed bestuur toelichten. De aanbevelingen worden daarna online ter beschikking gesteld.
Tot slot vinden we het nu vooral belangrijk dat we in overleg en dialoog kunnen gaan met de stad Antwerpen, en bij uitbreiding met alle lokale besturen, over de afstemming van de lokale beleidsdoelstellingen en de Vlaamse beleidsdoelstellingen. Momenteel werken we inderdaad aan een nieuw decreet Lokaal Sociaal Beleid dat hiervoor de sleutel moet zijn. Versnipperde inspanningen van enerzijds de Vlaamse overheid en anderzijds de lokale overheid moeten we vermijden. Daarbij wordt een goed uitgetekend lokaal sociaal beleid in nauw overleg met alle actoren opgebouwd. De Vlaamse overheid creëert daarbij een kader dat ervoor zorgt dat de Vlaams gesubsidieerde voorzieningen maximaal kunnen bijdragen tot de lokaal geformuleerde doelstellingen. Concreet wat Antwerpen betreft, zijn we alvast vragende partij en zeer bereid om samen met de stad Antwerpen onze inzichten vanuit de evoluerende kwaliteitskaders binnen Welzijn mee te vertalen in een duidelijke overeenkomst inzake de opdrachten die gelinkt zijn aan het lokaal sociaal beleid, en dat met aandacht voor een duidelijke en gedeelde evaluatie.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister, ik wil u heel hartelijk danken voor uw antwoord. U doet eigenlijk heel wat rode alarmlichten knipperen als het gaat over wat er in Antwerpen aan het gebeuren is. Als je de insteken die u hier naar voren brengt, naast de realiteit legt van wat er in Antwerpen gebeurt, is daar een heel grote kloof tussen. Ik hoor u pleiten voor continuïteit van beleid, voor de innovatie die mogelijk is binnen een continu kader. In Antwerpen ziet men dat anders, want daar beslist men nu dat er driejaarlijkse nieuwe tenders komen. Ik hoor u verwijzen naar ervaringen uit Nederland, waar men vaststelt dat er aan cherrypicking wordt gedaan, dat de uitwisseling van informatie tussen sociale organisaties wordt bemoeilijkt door de manier van werken die men daar heeft geïntroduceerd en die sterk lijkt op wat men in Antwerpen doet. Ik hoor u zeggen dat het allemaal te complex kan worden, waardoor de kosten omhoog gaan. Ik hoor u een pleidooi houden voor inspraak van de doelgroep. Dat zijn allemaal dingen die in Antwerpen niet gebeuren. Ik hoor dus verscheidene alarmbellen afgaan over wat daar in Antwerpen gebeurt.
U hebt eigenlijk drie verschillende initiatieven aangekondigd. In mei 2018 zal er een conferentie worden gehouden. Het lijkt me belangrijk om de dingen goed te onderbouwen en daar de tijd voor te nemen, maar tegelijkertijd zien we natuurlijk een belangrijk lokaal bestuur een aanzienlijke versnelling doen. Daarvoor komt dat te laat. Ik hoor u zeggen dat u het gesprek zult aangaan met de VVSG. Ten slotte zei u vragende partij te zijn voor overleg en dialoog met Antwerpen, om de verschillende benaderingen en inzichten bij elkaar te leggen. Mijn bijkomende vraag gaat specifiek daarover: hoe ziet dat er concreet uit? Hebt u dat voorstel al gedaan aan Antwerpen om daarover samen te zitten? Wat was het eventuele antwoord van Antwerpen? Is er een timing ter zake? Wat zijn uw precieze doelstellingen? Hoopt u daarmee ook nog in te grijpen op het proces van die tendering dat men heeft gestart in Antwerpen, of ziet u dat veeleer als iets op lange termijn?
Mevrouw Turan heeft het woord.
Minister, net als collega Vanbesien ben ik begonnen met te zeggen dat we u in dezen als een partner zien. U staat niet tegenover ons. Wij komen u hier vanuit Antwerpen, maar ook vanuit het sociaal middenveld, dat daar signalen over geeft, vragen wat u als minister in dezen zou kunnen doen.
Ik dank u voor uw zeer lange uiteenzetting. Het ging ook vooral over de punten die in mijn vraagstelling aan bod kwamen, namelijk de kwaliteitseisen die we stellen aan het brede sociale veld en die u ook hebt opgesomd. Ik heb onthouden dat kwaliteit belangrijk is, dat resultaten belangrijk zijn, maar ook de transparantie bij het proces. U hebt ook gewezen op het risico en de gevaren van de projectoproepen. Ik heb u ook horen zeggen dat er ter zake Europese wetgeving is, die moet worden nageleefd, zonder u specifiek uit te spreken over wat er in Antwerpen met De Vaart is gebeurd. Ik ben er immers nog altijd niet van overtuigd dat de projectoproep die er daar is geweest, conform de decreetgeving en de Europese wetgeving was. Daarover zou ik u graag nog in detail willen spreken. Ik heb u ook horen zeggen dat u met de Zorginspectie klaarstaat om de handhaving te organiseren. U hebt het woord ‘Zorginspectie’ gebruikt.
Minister, er is het organiseren van conferenties in 2018. Er is het decreet Lokaal Sociaal Beleid waaraan wordt gewerkt. Er is de samenwerking met de VVSG. Dat zijn allemaal noodzakelijke dingen die moeten gebeuren en die u al hebt geïnitieerd, maar het is wel vandaag dat de architectuur van het sociale veld daadwerkelijk wordt hertekend door de lokale besturen. Ik ben het met u eens als het gaat over de gevaren en de risico’s die u hebt opgesomd, maar ik vraag u nu, zoals collega Vanbesien dat ook heeft gedaan, wat u vandaag gaat doen met alles wat er gebeurt. U bent inderdaad geëindigd met de mededeling dat u vragende partij bent om samen met Antwerpen aan tafel te zitten om uw inzichten mee te vertalen. U had het over het geven van aandacht aan een gedeelde evaluatie. Wat stelt u nu concreet voor? Wat gaat u vandaag doen, met Antwerpen, maar ook met alle anderen die vandaag klaarstaan? Welke kwaliteitseisen, welke procedurele eisen stelt u vandaag voor de continuïteit, de kwaliteit, de betaalbaarheid en de aandacht voor de meest kwetsbaren? Die probeert u met uw decretale voorwaarden en de CAW’s enerzijds wel te dienen, maar die worden anderzijds door die tijdelijke projectoproepen onderuitgehaald.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Wat mij een beetje stoort, is dat hier enigszins aan framing wordt gedaan, net als met betrekking tot de ouderenzorg en de kinderopvang: men stelt het voor alsof de privésector absoluut slecht zou zijn in Welzijn. Voor mij is niet wie iets doet belangrijk, maar vooral of het daadwerkelijk wel goed wordt gedaan. Ik denk dat de overheid vooral als taak heeft om na te gaan of het werk wel kwalitatief gebeurt, dat het toegankelijk is, dat de doelgroep wordt bereikt die zou moeten worden bereikt en of er stappen vooruit worden gezet voor die doelgroep.
Ik denk ook dat een nieuwe speler toch wel een frisse wind kan laten waaien door het bestaande werkveld en een aantal goede praktijken kan binnenbrengen. Alvorens men een speler gaat veroordelen, lijkt het me dus toch wijs om eerst naar resultaten te kijken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Zeker wat het begin van haar betoog betreft, wil ik me aansluiten bij mevrouw Saeys. Ik vind immers echt wel dat de uitspraken van zowel mevrouw Turan als de heer Vanbesien een blamage zijn voor de private sociaal ondernemers. Ik vind dat ondermaats, zeker omdat ze het niet kunnen stoelen op feiten.
Mijnheer Vanbesien, u spreekt over rusthuizen. We hebben hier de discussie ook gehad: in de ‘commerciële’ sector, als ik uw termen moet gebruiken, blijkt de kwaliteit niet slechter te zijn dan in de rusthuizen van OCMW’s. Integendeel, in de vzw-settings zijn er blijkbaar meer probleemgevallen dan in de commerciële sector. Ik vind het dus eigenlijk beneden alle peil dat men alles over één kam scheert, zeker ten opzichte van de mensen die in die sector werken. Er worden immers ook mensen tewerkgesteld bij de commerciële partners. Er zijn maatschappelijk werkers, er zijn de verplegers en verzorgenden in de rusthuizen die met veel inspanningen en met veel zin een goede kwaliteit leveren.
Verder is er iets dat me toch wel verwondert. Voorzitter, daarmee richt ik me ook tot u. Er werd wel gezegd dat we het niet over Antwerpen zouden hebben, dat we het over de algemene tendens zouden hebben, maar in het betoog van mevrouw Turan heb ik minstens vijftien keer het woord ‘Antwerpen’ gehoord. Als we een algemene discussie willen voeren, dan moeten we dat ook algemeen houden en gaan we niet over individuele dossiers spreken, maar goed.
Er zijn hier een aantal zaken gezegd. Sommige dingen ga ik weerleggen. Minister, ook u zou ik toch willen verzoeken om ook eens met uw eigen CD&V-schepen in Antwerpen contact op te nemen, want blijkbaar zijn een aantal zaken voor u nog onduidelijk. Dat kan met een eenvoudig telefoontje, denk ik.
Mevrouw Jans, u verwijt me dat ik toelaat dat er over individuele zaken wordt gesproken, en dan geeft u de minister de opdracht om met de CD&V-schepen in Antwerpen te praten. Dat is misschien ook wel een individuele casus.
Voorzitter, ik weet niet wat uw interventie nu bijdraagt aan het debat. (Gelach)
Neen, dat draagt dus niets bij aan het debat.
Dat is dan wederzijds.
U neemt weer uw positie als voorzitter aan om het debat te voeren. Daar ga ik ook niet mee akkoord. Als voorzitter moet u op een objectieve manier de mensen laten uitspreken en daarna kunt u interveniëren. Goed? Dank u.
Ik wil het hebben over de commercialisering en het feit dat er een openbare aanbesteding wordt gehouden. Als we het dan toch over Antwerpen moeten hebben, wijs ik erop dat hier een aantal foute dingen zijn meegedeeld aan de commissie. Het was geen openbare aanbesteding, maar een projectsubsidie om bepaalde maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Heel duidelijk is er in deze projectoproep geen prijselement. Dat staat niet centraal. Er is hier gezegd dat men voor de goedkoopste gaat, maar dat klopt dus absoluut niet. Lees de criteria: ze zoeken echt wel de geschikte partners om beleidsdoelstellingen te realiseren. Dan gaat het over de visie op de opdrachten, over ervaring en expertise en ook over de manier waarop er met de lokale actoren in het maatschappelijke domein wordt samengewerkt. Al die elementen die hier nu zijn aangehaald om te doen alsof dat niet zou gebeuren, kloppen dus niet.
Er werd ook gezegd dat alleen de privésector de mogelijkheid heeft gehad om in te dienen. Neen, CAW Antwerpen heeft ook een dossier ingediend. (Opmerkingen van Wouter Vanbesien)
Jawel. U moet maar eens luisteren naar de manier waarop u spreekt. (Opmerkingen van Wouter Vanbesien)
Mevrouw Turan heeft gezegd dat CAW Antwerpen niet kon meedoen. (Opmerkingen van Wouter Vanbesien en Güler Turan)
Ik stel voor dat mevrouw Jans haar betoog van ongeveer twee minuten afrondt.
Neen, het is een langer betoog. Voorzitter, bij een interpellatie mag het iets langer zijn. U mag het reglement nakijken.
Excuseer, het reglement bepaalt dat u twee minuten heeft. Ik heb u ter zake ruim de marge gegeven, zoals we dat gebruikelijk doen.
Met uw interventies kan ik ook mijn verhaal niet afmaken.
Absoluut, maar u begon daarnet een parallel debat met de interpellant en de vraagsteller.
Voorzitter, als ze interageren, dan reageer ik.
Gaat u gewoon verder.
Het is belangrijk dat ik een aantal onwaarheden rechtzet.
Een ander element is dat er niet wordt bespaard. Het is heel duidelijk dat men in Antwerpen wil gaan naar meer sociaal beleid. Ze besparen niet op die sector, maar zetten er integendeel middelen op in. Het is dus zeker niet vanuit een besparingslogica dat dit alles wordt opgezet, maar wel vanuit de logica van meer kwaliteit in het sociaal beleid.
Ook het volgende vind ik zeer belangrijk. Minister, u haalt voorbeelden uit Nederland aan. Het klopt dat er daar ook een hele privatisering is geweest, maar men moet ook het volledige verhaal vertellen.
Aan de ene kant is er de privatisering geweest, maar aan de andere kant heeft men in Nederland, waar we ook op werkbezoek zijn geweest, heel zware besparingen moeten doorvoeren, zowel op rijksniveau als op gemeentelijk niveau. Ook die factoren moet men wel meenemen. Ook die besparingen hebben daar een groot effect op.
Collega’s, in heel die kwestie die nu hier aan bod komt, is het voor mij belangrijk dat de cliënt centraal staat. Zowel in de daklozenopvang als in de rusthuizensector als in de kinderopvang is het die cliënt die centraal staat. Het maakt echt niet uit voor de mensen of daar nu een bordje met ‘nv’, ‘bvba’, ‘cvba’ of ‘vzw’ boven de deur hangt: het is de kwaliteit van de dienstverlening die telt voor de mensen. Er moet een degelijke hulp- en zorgverlening zijn, en die kwaliteit moet ook worden gecontroleerd. Die garanties moeten er inderdaad zijn. Minister, daarin volg ik u zeker. Bij de conferentie die in juni of juli 2018 zal worden gehouden, is het heel belangrijk om dat kader te bekijken en te zien of de kwaliteit inderdaad wordt gegarandeerd. Bij nieuwe zaken moet men altijd evalueren, en bijsturen indien nodig. Ik vind het dus zeer goed dat daarover een conferentie wordt georganiseerd.
Voorzitter, minister, ik snap eigenlijk niet dat men vanuit linkse hoek tegen de stappen is die leiden tot een nieuw en beter sociaal beleid. Ik denk dat iedereen hier de doelstelling heeft van meer sociaal beleid, om meer personen te helpen. Dat is de doelstelling van de N-VA, ook in Antwerpen. Hoe dat gebeurt, maakt voor ons niet uit. De kwaliteit moet gegarandeerd zijn en als dat op deze manier kan, dan staan wij daar zeker ten volle achter.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
De vermarkting is eigenlijk inderdaad al een realiteit. Minister, u haalt een aantal bekommernissen aan die leven. De vraag is natuurlijk hoe we daar een antwoord op bieden, vanuit een pragmatische benadering, om maximaal te kunnen inspelen op de fundamentele aspecten die u zelf aanhaalt: transparantie, kwaliteit, inspraak van kwetsbare groepen en die aanbevelingen voor een goed bestuur. Ik denk dat we vooral moeten bekijken hoe we hier een kader kunnen creëren om het allemaal in goede banen te leiden.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Aangezien duidelijk is dat veel natuurlijk zijn aanleiding vindt in de beslissingen die in Antwerpen worden genomen, moet ik toch ook waarschuwen voor het doen aan cherrypicking uit mijn antwoord, waarmee ik toch heb geprobeerd de nodige nuances aan te brengen. Het is soms interessanter te zien wat u hebt onthouden van wat ik heb gezegd. (Gelach)
Ik ben zeer genuanceerd in dit soort zaken. Waarom? Er zijn natuurlijk een aantal aspecten van een marktbevraging – u mag de technische formule dan nog kiezen – die in het voordeel ervan spreken. Het zet de zaken op scherp enzovoort. Er zijn echter ook een aantal risico’s. Of het nu gaat over deze marktbevraging of over de oproep van de Vlaamse overheid voor een partnerorganisatie die actief is in de gezondheidspromotie en de ziektepreventie, als we dat doen, dan heb je altijd een moment waarop je wordt geconfronteerd met de vraag of men de ervaring van het verleden mee heeft of niet, hoe lang de duurtijd van het contract is, of dat toelaat om voldoende expertise op te bouwen, of je als Vlaamse overheid een partnerorganisatie hebt die voldoende ingebed is of contacten heeft met netwerken. Dat zijn zaken die daaraan te pas komen. Dat heeft de Vlaamse overheid en de toenmalige minister van Werk in het verleden ook niet verhinderd om te zeggen dat men ook voor de begeleiding van moeilijk bemiddelbare personen op de arbeidsmarkt zou overstappen op de marktbevraging als methode. Ik heb daar met nadruk naar verwezen omdat het in 2004 ook een nieuwigheid was. Ook toen ging men over van een situatie met allemaal dezelfde vertrouwde partners die intervenieerden, naar het doen van een oproep, waaraan men kon meedoen, zoals ook andere spelers daaraan konden meedoen. Er zijn dus wel degelijk ook redenen waarom die methode wordt gebruikt, en de Vlaamse overheid doet dat dus ook.
Heel cru gesteld, de stad Antwerpen is niet verplicht om middelen vrij te maken voor de opvang van daklozen. Ze doet dat omdat ze ambities heeft om een beleid te voeren. Dat is trouwens niet het privilege van dit stadsbestuur, zal ik maar onmiddellijk zeggen. De stad Antwerpen doet dat al heel lang, zoals trouwens ook heel veel gemeenten in Vlaanderen extra inzetten op sociaal beleid.
Ik heb echt niet geïnsinueerd dat dit een besparingsoperatie zou zijn. Ik heb daar trouwens ook geen enkel argument voor of geen enkel cijfer over. Ik zeg alleen maar dat in dezen de lokale autonomie wel een belangrijk principe is. Collega’s uit alle partijen, jullie vertegenwoordigers in de VVSG laten niet na voortdurend te beklemtonen dat er grote autonomie moet zijn, dat er zelfs meer lokale bevoegdheden moeten komen in de welzijnssectoren. Jullie claimen zelf allemaal dat het een belangrijk principe is dat Vlaanderen respect moet hebben voor de lokale autonomie. Van twee dingen een: ofwel kunnen we omgaan met lokale autonomie, ofwel kunnen we dat niet. In dezen is het de stad of het OCMW die daaromtrent een beslissing heeft genomen. Mevrouw Turan, als nu zou blijken dat die beslissing niet conform de wettelijke procedures is verlopen, dan bestaan er methodes om de voogdij daarover in te schakelen, die toezicht houdt op de manier waarop openbare lokale besturen hun opdrachten uitvoeren. Dat kan dan misschien heel jammer zijn, maar in ieder geval ben ik zeker niet de minister die de voogdij heeft over de lokale besturen. Als we spreken over het decreet Lokaal Sociaal Beleid met de vertegenwoordigers van de lokale overheden, dan vragen ze uitdrukkelijk naar het doorzettingsvermogen om zelf veel meer impact te hebben op het lokaal sociaal beleid. Dat principe moeten we dus natuurlijk ook in concreto onder ogen nemen.
Mevrouw Turan, u verwees naar de zorginspectie. Dat is een beetje als de kwestie van het forensisch psychiatrisch centrum (FPC) waarover we het gisteren hebben gehad in deze commissie. Als de stad Antwerpen aan Zorginspectie zou vragen of ze bereid is om voor haar een aantal opdrachten uit te voeren, dan moet daar met ons over worden gesproken. Met Zorginspectie zijn wij echter niet bevoegd voor dit initiatief, zoals we voor veel initiatieven van lokale besturen niet bevoegd zijn. Het is zeker niet zo dat er nu een specifieke situatie in Antwerpen is. Het is echter theoretisch denkbaar dat er een overeenkomst wordt gemaakt. Dan moet er echter met ons worden gesproken over de vraag of Zorginspectie op dat vlak een rol kan spelen. Bij een FPC kan ik me daar nog iets bij voorstellen, omdat dat een vrij grote organisatie is. Men heeft het ons echter niet gevraagd, maar theoretisch is dat wel een context die denkbaar is.
Misschien toch nog iets over de identiteit van de organisatie die het project heeft gekregen. We hebben het daar in de commissie al dikwijls over gehad. Er is de vraag of je, als je een vzw voor je hebt, te maken hebt met een per definitie waardegebonden, supergedreven, superefficiënte organisatie. Als het een andere vorm is, openbaar, dan is het zeker per definitie inefficiënt en als het commercieel is, dan is het superefficiënt. Dames en heren, dat soort clichés hebben we hopelijk toch al wel achter ons. De rechtsvorm van de vzw wordt in Vlaanderen in een aantal sectoren gebruikt door commerciële groepen, waarbij men een onderdeel van een organisatie vormt. Hij wordt gebruikt door openbare besturen. Ook in Antwerpen is er daarvan een stichtend voorbeeld: Ziekenhuis Netwerk Antwerpen (ZNA) is de grootste privatisering die ooit in de openbare sector is gebeurd, onder socialistisch bestuur, maar het is een openbaar ziekenhuis dat in een privaatrechtelijke rechtsvorm is gestopt. (Opmerkingen van Bart Van Malderen)
Dat is een vzw. Als u me zou vragen wat dat is in Antwerpen, dan zou ik zeggen dat het een privaatrechtelijke rechtsvorm is, maar eigenlijk is dat een publieke partner die daar eigenlijk de maat van de dingen neemt. In Knack ging het vandaag blijkbaar over privéklinieken. Wat zijn privéklinieken? Professionele zorgverstrekkers, vrije beroepen, zelfstandigen die op een andere manier een professionele vennootschap oprichten. Die rechtsvorm als dusdanig wordt toch steeds minder relevant, al was het maar onder druk van de Europese Unie, die ons ter zake natuurlijk ook voor een aantal limieten stelt. Wat ik dus heb gezegd, is het volgende: wat veel belangrijker is, en steeds belangrijker wordt, is de vraag of je de kwaliteit zichtbaar kunt maken. Dat is bij emanciperend werken met kwetsbare groepen een kwestie op zichzelf: hoe kunnen we dat objectiveren? Dan zullen er believers zijn, die menen dat je dat kunt objectiveren, en mensen die zeggen dat dat niet allemaal in cijfers te vatten is. We hebben duidelijk twee overwegingen ter zake, en daar zal die conferentie uiteraard ook over moeten gaan. Dat is ook de reden waarom we dat initiatief graag ook naar de drie universiteiten doortrekken, als trekkers.
Het gaat echter wel over het zichtbaar maken van de kwaliteit. Dan ben ik nog de eerste om te zeggen dat het niet alleen over outcomecijfers gaat. We hebben soortgelijke discussies in de jeugdhulp. Bij Youth at Risk kan men zeggen dat het gaat over zoveel jongeren met een crimineel verleden die door de jeugdrechter zijn verwezen, over zoveel jaren huisvesting, geen nieuwe strafbare feiten en werk. Dat zijn een aantal criteria die je kunt hebben, maar er zijn wellicht ook beperkingen op. Outcome is een punt, maar toch wel steeds meer mensen pleiten anderzijds ook voor procesindicatoren en niet alleen outcome-indicatoren. Het op weg gaan met mensen, dat proces van een aantal zaken kan immers ook een belangrijke kwaliteitsindicator zijn. Ik pleit er dus voor om veeleer het debat in die richting te ontwikkelen. Kan je dat? Wat zijn de grenzen daarvan?
Ik ben een voorstander van het ontwikkelen van een tweede debat. Het moet natuurlijk ook gaan over de transparantie van het inzetten van de middelen. Het zijn publieke middelen, wat wil zeggen dat men maatschappelijk moet kunnen verantwoorden dat die publieke middelen ook worden ingezet om het na te streven doel te bereiken. Ook die transparantie lijkt me belangrijk. Toen de Vlaamse overheid in de vorige legislatuur sociale akkoorden heeft afgesloten met werkgevers en werknemers uit de Vlaamse socialprofitsectoren, hebben we in dat akkoord opgenomen dat we, als we extra middelen ter beschikking stellen, het er samen over eens zijn dat die moeten worden aangewend om meer zorg en hulpverlening te organiseren. Transparantie lijkt me wat dat betreft dus een belangrijke kwestie. U hebt dat waarschijnlijk allemaal niet opgevangen, maar we hebben met de werkgeversorganisaties UNIZO, Voka en Verso een traject afgelegd om te bepalen wat de regels voor corporate governance zijn. Ik zie alleen dat mijn woordvoerder maandagavond wanhopig negen tweets heeft gestuurd om het toch maar wereldkundig te maken. Dat zijn dus regels voor goed bestuur. Die gaan over transparantie, de raden van bestuur, de verhouding met de stakeholders, de missie, de waarden enzovoort. We hebben die opgesteld, met iedereen samen, voor alle types van organisatie, en we doen nu de ronde van Vlaanderen om alle geïnteresseerden duidelijk te maken dat dat eigenlijk toch een onderdeel is van een manier van actief zijn in zorg en welzijn.
Mijn aanbod op dit ogenblik is dubbel. Ik denk dat men een punt heeft als men een aantal zaken met ons wil opnemen als lokale besturen steeds meer vanuit hun lokale autonomie beslissen een marktbevraging te doen, in welke formule dan ook. Als men bekommerd is om kwaliteit als een maatstaf die toch belangrijk is om te weten of die middelen goed zijn ingezet, dan lijkt het me evident dat we proberen met de VVSG te bekijken of we ter zake een aantal standaarden kunnen afspreken, of bepaalde dingen tot best practice kunnen worden gemaakt.
Ook zijn we er natuurlijk wel in geïnteresseerd – maar dat is een vraag van ons – om mee te begeleiden, te observeren en te kunnen zien wat de effecten zijn van het project, van de manier waarop het contract is gelibelleerd en de manier waarop het wordt opgevolgd in Antwerpen. Ik zal daarover ook contact opnemen met de stad Antwerpen. Antwerpen heeft wat mij betreft op tal van terreinen natuurlijk een bijzondere positie als het gaat over zorg en welzijn. Er is sprake van een grootstedelijke problematiek, en die is misschien dan toch nog altijd van een andere proportie en dimensie dan in andere centrumsteden of landelijke gebieden. Antwerpen heeft echter ook een traditie van het inzetten van toch wel behoorlijk wat middelen in die sectoren die in andere gemeenten toch wel vaak meer klassiek, evident en alleen worden beschouwd als voorwerp van Vlaamse of federale bevoegdheden. Of het nu gaat over het Family Justice Center dat we hebben geopend in Antwerpen – en je kunt alleen maar zeggen dat de stad daar een geweldige rol in heeft gespeeld – of over initiatieven met betrekking tot veelplegers en risicojongeren, we hebben toch de gewoonte en de traditie om te bekijken hoe we het ene beleid op het andere kunnen doen aansluiten.
Ik ben dus voorzichtig. Ik zie ook de risico’s van dergelijke evoluties. Daar moeten we, denk ik, tijdig het gesprek over voeren.
Ik zeg ook niet dat we met een radicale lijn besluiten om dat niet onder ogen te nemen. Dat is niet correct. In de praktijk van elke dag en door vele vertegenwoordigers van uw politieke partijen wordt dit soort bewegingen ook georganiseerd. Daar moet op een meer genuanceerde manier naar gekeken worden.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Mevrouw Saeys zei dat we een anti-privé-inbreng zouden hebben gedaan. Dat klopt niet. De partners van de samenwerkingsovereenkomst zijn nu trouwens ook privépartners. Het gaat helemaal niet over de tegenstelling tussen de overheid en de privésector.
Mevrouw Jans, als u zegt dat het enige wat telt het centraal stellen van de kwaliteit is, dan hebt u enigszins het punt gemist dat we hier gemaakt hebben, namelijk dat de manier van werken op dit moment in Antwerpen net aan de kwaliteit vreet, om de verschillende redenen die aangehaald zijn, waaronder de ervaringen in Nederland, waar de minister ook naar verwees.
Minister, u bent een genuanceerd en voorzichtig man, daar ben ik het mee eens. Ik heb u niet in een kamp willen trekken. Ik heb wel goed geluisterd naar wat u zei en ik heb daarin verschillende belangrijke argumenten gehoord, die een rol spelen in het debat in Antwerpen en die niet anders geïnterpreteerd kunnen worden dan als oranje knipperlichten. Ik vind het bijzonder goed dat u met de VVSG samen best practices gaat opstellen over de manier om met marktbevragingen te werken en dat u vragende partij bent om in Antwerpen mee te begeleiden en te observeren. Houd ons zeker op de hoogte. We zullen dat mee in het oog houden en er later eventueel nog een vraag over stellen.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Minister, u sprak over enerzijds en anderzijds, maar ik wil concluderen dat u in dezen toch een bondgenoot wil zijn van het sociaal netwerk. Ze vragen vandaag niet om bepaalde dossiers naar zichzelf te laten gaan. Het gaat mij niet om de ene of de andere partner. Het gaat mij wel degelijk over de kwaliteitseisen, waaraan vandaag grote verliezen kunnen worden geleden.
Dan kom ik tot dat specifiek geval in de stad Antwerpen, waarover nu een noodsignaal wordt uitgestuurd. Als we kijken naar de gunning en het jurydossier in dit specifieke geval, wordt enerzijds de anciënniteit van de medewerkers en de hoge kwalificatie van het personeel als een probleem gezien. Anderzijds wordt de inzet van daklozen zelf en vrijwilligers als zeer efficiënt gezien. Er zijn nog geen personeelsleden. Een actor die het nu toegewezen krijgt, moet nog personeel gaan zoeken om de inloopcentra te kunnen bemannen. Het gaat niet enkel om daklozenopvang, het is een centrale aankomst- en vertrekplaats om problemen te analyseren en correct door te verwijzen. Het gaat om kwaliteit en de transparantie van middelen, maar ook om de transparantie van gunning. Er moet een kader geschapen worden. De lokale autonomie kan uw verantwoordelijkheid niet in de weg staan om bepaalde kaders duidelijk te stellen.
Als slot formuleerde u een dubbel aanbod. Daar zal ik aan vasthouden. Die autonomie en die marktbevraging neemt niet weg dat we kwaliteit vooropstellen, zegt u, en u gaat bekijken hoe u daar met de VVSG bepaalde minimale standaarden aan kunt koppelen. Ik hoop dat u dat zeer snel zult doen, want er is veel beweging. U gaat ook contact opnemen met de stad om mee te begeleiden en te observeren, als ik u goed heb begrepen?
Ik ben geïnteresseerd om het proces te kunnen volgen. Als de stad zegt dat ze daar niet op in wensen te gaan, is dat hun autonome beslissing.
U bent dus vragende partij en hebt hun de hand gereikt. Wij zullen vanuit de commissie en vanuit de gemeenteraad van Antwerpen proberen om de stad ertoe aan te zetten om met u samen te werken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik wil opmerken dat ik na een interpellatie recht had op een spreektijd van vijf minuten. Ik verzoek bij dezen dat dit zo wordt opgenomen in de notulen. U hebt mij vroeger onderbroken, en u zei dat mijn tijd op was.
Zoals iedereen had u inderdaad recht op vijf minuten, maar ik heb u onderbroken omdat u rechtstreeks in contramine ging met de heer Vanbesien en met mevrouw Turan.
De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.