Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over zelfverwonding bij jongeren
Vraag om uitleg over zelfverwonding bij kinderen en jongeren
Vraag om uitleg over de aanpak van zelfverwonding bij jongeren
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u omdat u mijn vraag om uitleg koppelt aan de vragen om uitleg van de andere collega’s. Als we daar één keer over kunnen spreken en daarop een antwoord kunnen krijgen, kan dat zeker interessant zijn.
Het betreft inderdaad een zeer vreemd, onaangenaam thema, namelijk de zelfverminking die zich afspeelt binnen onderwijs, maar ook op andere plaatsen en momenten.
Eén op de vijf jongeren tussen 12 en 18 jaar heeft zich al eens bewust verwond. Deze schokkende cijfers werden op 14 september 2016 in Knack gepubliceerd. Het gaat hier al lang niet meer om geïsoleerde gevallen van jongeren die met psychische problematieken, zoals depressies of een borderlinepersoonlijkheid, kampen. Ook jongeren die gepest worden, thuis problemen hebben of zich eenzaam voelen, grijpen steeds meer naar zelfverminking. Het zijn soms zelfs jongeren waarvan je het niet meteen verwacht, die zich voorbeeldig gedragen en gelukkig lijken, maar die zich achter de schermen vaak zeer slecht in hun vel voelen.
Jongeren die zichzelf verwonden, beschouwen het als een uitlaatklep voor de talrijke emoties en de maatschappelijke druk waarmee ze geen blijf weten. Vaak stopt het na enkele krassen, maar sommige jongeren en zelfs studenten gaan steeds verder en snijden dieper. Het is zonder twijfel een bijzonder zorgwekkend fenomeen dat ook bijzonder trendgevoelig is door de beschikbaarheid van digitale media en fora waar ervaringen kunnen worden gedeeld.
Soms zijn de verwondingen duidelijk zichtbaar, vaak zitten ze verstopt onder lange mouwen en lange broeken. Omdat leerkrachten en andere ondersteunende personeelsleden in een schoolomgeving in nauw contact staan met jongeren en een bijzonder grote invloed uitoefenen op hun ontwikkeling, kunnen ze een belangrijke detecterende en doorverwijzende rol spelen. Het is echter niet altijd even duidelijk voor leerkrachten en zorgmedewerkers hoe ze met dit fenomeen moeten omgaan. Volgens de getuigenissen uit Knack zouden leerkrachten en directies vaak geen antwoord hebben op de trendgevoeligheid van zelfverwonding en worstelen ze met de strategie om het al dan niet bespreekbaar te maken in de klas.
Minister, in het kader van deze ernstige problematiek heb ik een aantal vragen voor u. Overweegt u initiatieven om scholen, directieleden, ondersteunende personeelsleden en leerkrachten te informeren over hoe ze deze problematiek in de schoolomgeving kunnen aankaarten, bespreekbaar kunnen maken, de betrokken leerlingen kunnen ondersteunen en naar de juiste partners kunnen doorverwijzen?
Zie u een rol weggelegd voor het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB)?
Hebt u over deze kwestie al overleg gepleegd met uw collega, minister van Onderwijs Crevits? Zo ja, welke engagementen zijn er opgenomen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Een op de vijf jongeren tussen 12 en 18 jaar heeft zich al eens bewust verwond. Dat blijkt uit een onderzoek aan de Vrije Universiteit Brussel.
Sociale media, meer bepaald sites die foto’s van armen en benen vol snijwonden tonen, chatrooms waar technieken om zich efficiënter en dieper te snijden worden uitgewisseld, zouden het fenomeen ondersteunen. Het zien van open wonden blijkt immers triggerend te werken voor jongeren waardoor de stap naar zelfverminking dan ook sneller is gezet.
Jongeren leven vandaag veel individueler waardoor ze minder makkelijk hun emoties uiten en dat dan doen door zelfverminking. Risicogroepen bij jongeren om aan zelfverminking te doen, zijn jongeren met een laag zelfbeeld, jongeren die gevoelens van kwaadheid en woede hebben, die zich eenzaam en down voelen, onder grote druk staan, een zwaar trauma hebben, gepest worden, enzovoort. Het gemeenschappelijk kenmerk lijkt te zijn dat jongeren die zich niet goed voelen in hun vel vatbaarder zijn voor zelfverminking.
De studie stelde ook vast dat ouders en toch ook wel wat scholen het fenomeen negeren omdat ze niet weten hoe ze het probleem moeten aanpakken. Er lijkt een taboe op te rusten waardoor jongeren ook meestal niet terechtkomen bij een therapeut. Zelfverwonding op scholen lijkt ook een uitgebreid fenomeen te zijn. Specialisten spreken zelfs over een krasepidemie waarbij honderden leerlingen zich krassen.
De oplossing ligt niet voor de hand. Een CLB-medewerkster stelde voor dat scholen een aparte ruimte zouden inrichten waar jongeren zich discreet zouden kunnen verwonden om zo te vermijden dat zelfverminking zich verder verspreidt onder jongeren en om er controle op te krijgen. Andere mensen vinden dat dan weer een slecht idee omdat men zo zelfverminking normaliseert. Het is veel belangrijker om de achterliggende reden voor zelfverminking te detecteren en daarmee aan de slag te gaan.
In Nederland heeft men blijkbaar gewerkt met een preventiepakket waarin lessen zitten met technieken om het zelfvertrouwen en het geluk bij jongeren op te krikken. Daarnaast bevat het pakket ook lessen over zelfverminking. Blijkbaar wordt in zeven Vlaamse scholen gestart met een preventieproject.
Minister, er wordt in zeven Vlaamse scholen gestart met een preventieproject, maar het was blijkbaar moeilijk om scholen te vinden die wilden meewerken omdat ze vrezen dat er een zelfverwondingsepidemie zou uitbreken. Zult u scholen sensibiliseren om mee te werken met de preventieprojecten?
Er rust duidelijk een taboe op zelfverwonding, bij ouders en bij scholen. Het is belangrijk om dat taboe te doorbreken waardoor we sneller jongeren kunnen toeleiden naar therapeuten. Zult u in het kader van sensibiliseringsacties rond geestelijke gezondheid ook aandacht besteden aan dit fenomeen?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het inrichten van een lokaal waar men gecontroleerd aan zelfverminking kan doen teneinde een epidemie te vermijden ?
Zullen vanuit het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin nog bijkomende acties worden ondernomen rond dit thema ?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, een aantal maanden geleden, in mei van dit jaar, stelde ik een schriftelijke vraag over zelfverwonding bij Vlaamse jongeren. Een doctoraatstudente aan de KU Leuven ondervroeg 500 Vlaamse jongeren en hun ouders en concludeerde dat 10 procent van de Vlaamse jongeren zichzelf voor de leeftijd van 15 jaar ten minste één keer bewust verwondt.
Uit een onderzoek dat werd gevoerd aan de VUB bleek dat één op de vijf jongeren tussen 12 en 18 jaar zich al eens bewust verwond heeft, en wellicht – aldus de onderzoekers –is dat nog een onderschatting.
Zoals we hier al hoorden, spreken deze onderzoekers van epidemisch gedrag, beïnvloed door het gedrag van klasgenoten en door foto’s en filmpjes op sociale media en speciale websites. Deze zelfdestructieve daden worden gepleegd door zowel meisjes als jongens, uit alle soorten gezinnen. Ze doen het omdat ze, zoals zo goed als elke puber, zich niet goed in hun vel voelen, maar ook omdat ze lijden onder trauma’s, de echtscheiding van hun ouders, woede, eenzaamheid of grote druk ervaren om goed te presteren.
Er wordt uiteraard vanuit het welzijnsbeleid op verschillende manieren sterk ingezet op geestelijke gezondheid, ook bij kinderen en jongeren. Zo is er de website www.noknok.be, waar jongeren vragen kunnen stellen en hun eigen verhaal kunnen doen in verband met geestelijke gezondheid. Ook is er onder meer de methodiek Gezonde School, het project Te Gek!?, de Rode Neuzen-actie, het pilootproject Warme Steden, over hoe lokale initiatieven de veerkracht van jongeren kunnen versterken, TEJO en de hulplijn Awel.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 4 mei laatstleden zei u geen specifiek beleid te voeren gericht op de preventie van zelfverwonding. U verwees naar het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie waarbinnen acties passen die uiteraard ook belangrijk zijn voor de preventie van zelfbeschadigend gedrag. Toch is het belangrijk te weten dat de onderzoekers erop wijzen dat de kans dat iemand die zichzelf verwondt binnen de vijf jaar een suïcidepoging onderneemt, drie keer groter is dan bij andere mensen. U verwees in uw antwoord wel naar de vertaling van een Engelstalige brochure die over het thema is opgesteld door Oxford University.
Uit het onderzoek van de VUB blijkt ook dat slechts één op de drie ouders weet dat hun kind zichzelf verwondt. En dan nog blijkt de stap om hulp te zoeken vaak heel erg moeilijk, onder meer omdat ze zich schamen over het gedrag van hun kind. Volgens de onderzoekers spelen leerkrachten een belangrijke rol bij het detecteren van zelfverwonding. Nochtans wordt er ook op school vaak over gezwegen. Blijkbaar weet men toch niet zo goed hoe erop te reageren. Wegens het belang van preventie en de epidemische proporties die zelfverwonding op sommige scholen zou aannemen, start de onderzoeker van de VUB dit jaar in zeven Vlaamse scholen met een preventieproject.
Minister, het probleem blijkt sterk verspreid en de drempel om erover te praten zeer hoog, zowel voor daders zelf, als voor ouders en leerkrachten die merken dat een kind zoiets doet. Welke maatregelen zult u nemen om dit specifieke probleem meer onder de aandacht te brengen en meer uit de taboesfeer te halen, zowel bij jongeren zelf als bij ouders, leerkrachten en scholen?
Hoe ondersteunt u de preventieprojecten in de zeven scholen? Hoe worden die opgevolgd en nadien geëvalueerd?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vertaling van de brochure ‘Coping with self-harm. A guide for parents and carers’? Hoe zal de Vlaamse versie ervan worden verspreid?
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, zoals de collega’s al aangaven, verwondt één op de vijf Vlaamse jongeren zichzelf opzettelijk. Frappant is dat één op de tien zelf aangeeft dat te doen. Waar de prevalentie inderdaad hoog is, is het onbegrip en taboe dat op het verschijnsel rust, ook zeer hoog.
Zelfverwonding kan verschillende functies hebben: het geven van een signaal dat er iets niet goed gaat, het ontladen van spanning, zelfbestraffing. Het gaat dus niet alleen om aandacht zoeken, zoals dat soms wordt afgedaan. Het bespreekbaar stellen ervan vanuit een open en tolerante houding is dan ook onontbeerlijk als we die jongeren echt willen helpen. Waarom is dat belangrijk? Zichzelf opzettelijk verwonden is niet zonder risico. Het heeft vaak een verslavend karakter waardoor er gewenning kan optreden. Naarmate de jongere zichzelf vaker opzettelijk verwondt, groeit ook de kans op zwaardere verwondingen.
Ook daarom is een doeltreffende aanpak van dat gedrag noodzakelijk. Heel wat mensen in de directe omgeving van de jongere weten niet altijd hoe te reageren op dit gedrag. Nogal wat hulpverleners voelen zich zelfs onvoldoende gewapend om hiermee om te gaan.
Minister, ik lees in uw beleidsnota dat u pleit voor voldoende investeringen, voor voldoende aandacht voor geestelijke gezondheid. U wilt werk maken van een geïntegreerde visie. De rol en de positie van de equipe preventiecoaches zal worden geëxpliciteerd. De eerstelijnspsychologische functie is in dat kader zeer waardevol.
Sommige hulpverleners pleiten ook voor een ruimte op school waar jongeren zich opzettelijk mogen verwonden wanneer ze de drang om dat te doen niet kunnen weerstaan. Anderen zien dan weer helemaal geen heil in dat plan en pleiten niet voor het faciliteren van automutilatie. Zij pleiten voor het aanpakken van de onderliggende oorzaken ervan. Dit schooljaar start er in zeven Vlaamse scholen een proefproject met het oog op een adequate aanpak van deze problematiek.
Minister, past het aanbieden van ruimtes aan jongeren waar ze zich ongestoord kunnen verwonden, in uw welzijns- en gezondheidsbeleid?
Hoe stemt u hierover af met uw collega van Onderwijs, of hoe hebt u hierover afgestemd?
Op welke manier haken de proefprojecten waarvan sprake in op uw eigen beleid?
Hoe wilt u er mee voor zorgen dat hulpverleners, ouders, leerkrachten en andere betekenisvolle personen in de omgeving van jongeren, om niet te zeggen hun eigen vrienden, zich beter gewapend voelen om adequaat met dit gedrag om te gaan?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de projecten naar scholen die in de pers werden vermeld, gaan niet uit van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. We hebben begrepen dat het een privaat initiatief is van een professor van de VUB in samenwerking met de KU Leuven. We hebben het nog eens gecheckt: volgens ons is er daarover nooit contact met ons opgenomen. Dat belet natuurlijk niet dat het waardevol kan zijn dat ook wij en andere beleidsdomeinen aandacht hebben voor deze problematiek en voor de gezondheidspreventie in het algemeen.
Ik wil het even hebben over de strategie zoals ze thans bij ons wordt uitgerold. Wij voeren geen apart of specifiek beleid gericht op de preventie van zelfverwonding. Er wordt daarentegen binnen het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie wel ingezet op geestelijke gezondheidsbevordering, waarbij door het versterken van de determinanten die dergelijk gedrag voorkomen, zoals het versterken van veerkracht, ook zelfverwondend gedrag kan worden voorkomen.
Inzetten op geestelijke gezondheidsbevordering bestaat onder andere uit het versterken van beschermende factoren voor geestelijke gezondheid, zoals het sociaal netwerk, zelfbeeld, sociale vaardigheden, copingvaardigheden, gezonde levensstijl enzovoort. Beschermende factoren werken daarbij in twee richtingen: ze zijn een buffer tegen wat fout kan lopen én ze zetten mensen op weg steviger in het leven te staan.
Té sterk focussen op zelfverwondend gedrag kan andere jongeren er ook toe aanzetten hetzelfde te doen. Om die reden begrijpen we dat scholen terughoudend zijn om mee te werken aan de genoemde projecten.
We blijven verder inzetten op het bevorderen van de geestelijke gezondheid, zeker naar jongeren toe. Om dat te bewerkstelligen, wordt onder andere sterk ingezet op het doorbreken van stigma en het aanmoedigen van praten over psychische problemen. Dergelijke algemene gezondheidsbevordering – goede copingvaardigheden aanleren, stigma op psychische problemen doorbreken, toeleiden naar hulp – werkt beter dan het geven van specifieke psycho-educatie over zelfverwonding naar jongeren toe. Zeker bij zelfverwondend gedrag is het risico op ‘besmetting’ van andere jongeren zeer groot, en dus moet hiermee voorzichtig worden omgegaan. Om die redenen zullen we ook geen grote taboedoorbrekende publiekscampagne opzetten rond automutilatie.
Ook wat betreft taboedoorbreking, ‘erover praten’ en aanpakken van stigma, zetten we in op het breder opentrekken naar ‘erover praten’ bij alle psychische problemen en niet enkel bij zelfverwondend gedrag.
Omtrent geestelijke gezondheidsbevordering bij jongeren worden al diverse initiatieven genomen. U hebt er een aantal genoemd, maar ik geef er u nog een aantal mee. Op de website www.gezondopvoeden.be vinden ouders van kinderen en jongeren de nodige ondersteuning om met hun kind over emoties te praten en om het zelfvertrouwen van hun kind te versterken. Op de vernieuwde website www.noknok.be kunnen jongeren terecht met vragen over geestelijke gezondheid, kunnen ze hun eigen verhalen delen en tips vinden om zelf hun veerkracht te versterken. De tips spelen in op die elementen die vandaag de dag onder druk staan, zoals het uitbouwen van sociale contacten en het bespreekbaar maken van problemen. Daarnaast toont wetenschappelijk onderzoek aan dat schoolinterventies zeer effectief kunnen zijn om het mentaal welbevinden van jongeren te bevorderen. Hierop werd de voorbije jaren ingezet met de methodiek Gezonde School. Tot slot wordt in Vlaanderen ook ingezet op laagdrempelige initiatieven zoals Awel, Tele-Onthaal en TEJO, de scholencampagne van Te Gek!? die taboedoorbrekend is met betrekking tot psychische problemen, de Rode Neuzen Dag en bijhorend fonds, en initiatieven in het kader van de Federale Gids voor Geestelijk Gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren.
Het beleid inzake geestelijke gezondheid op school wordt voornamelijk ondersteund door de CLB’s. De basiszorg wordt in de eerste plaats door de school zelf opgenomen, maar in het kader van het zorgcontinuüm zal een school vanaf een bepaald niveau van zorgnood het CLB inschakelen. Zoals u weet, vallen de CLB’s in hoofdzaak onder de bevoegdheid van de minister van Onderwijs, maar uiteraard hebben we daarover intens overleg. We houden trouwens ook gemeenschappelijke beleidsraden waarbij de gezondheidspromotie in de school en de link met de CLB’s uiteraard aan bod komen.
Het opvolgen en evalueren van de werking van scholen en CLB’s, met inbegrip van hun preventiebevoegdheid, gebeurt dus in hoofdzaak via Onderwijs. Maar zoals gezegd, zijn wij daar wel degelijk bij betrokken.
Binnen dit meer algemene beleid rond geestelijke gezondheidsbevordering is er ruimte om tegemoet te komen aan de specifieke nood aan deskundigheidbevordering van ouders, hulpverleners, andere familieleden en vrienden in het omgaan met jongeren die zelfbeschadigend gedrag stellen. Daarom werd door het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) een brochure vertaald die ontwikkeld werd aan de universiteit van Oxford. De Vlaamse brochure zal binnenkort te vinden zijn op de portaalsite www.zelfmoord1813.be. Op dit moment is er ook al een factsheet over zelfbeschadigend gedrag beschikbaar op diezelfde site. Het is momenteel nog wachten op de toestemming van de universiteit van Oxford om het hele dossier beschikbaar te maken.
Ouders en jongeren met vragen of problemen met zelfverwonding kunnen ook terecht op het nummer 106 van Tele-Onthaal of kunnen chatten op www.tele-onthaal.be, www.jac.be, www.awel.be, www.nupraatikerover.be of www.clbchatbe. Er is ook een specifieke website: www.zelfverwonding.be.
We staan niet achter het idee om krasruimtes te installeren in scholen. In plaats daarvan willen we inzetten op het plannen van voldoende begeleiding, openheid en ruimte om te praten met jongeren zodat er kan worden geluisterd, er aan de achterliggende oorzaak kan worden gewerkt en er ook kan worden gezocht naar eventuele alternatieve copingvaardigheden.
Het is daarnaast ook belangrijk om de jongere door te verwijzen naar professionele hulp indien het zelfverwondend gedrag frequent is en/of toeneemt. Ook binnen hulpverlening zal er steeds samen worden gezocht naar alternatieve copingvaardigheden en zal het zelfverwondend gedrag niet worden gestimuleerd door aparte ruimtes aan te bieden. Wel lijkt het ons aangewezen dat, wanneer een jongere binnen de schoolmuren zichzelf verwondt, ervoor gezorgd wordt dat de andere jongeren daar zo min mogelijk getuige van zijn.
We willen er wel op wijzen dat het belangrijk is voor scholen om een beleid uit te stippelen omtrent hoe ze met dergelijke crisissituaties omgaan. Dit gaat breder dan jongeren die zelfbeschadigend gedrag stellen. Idealiter voert elke school een geïntegreerd preventief gezondheidsbeleid, gericht op het fysiek, sociaal en mentaal welzijn van de leerlingen. Daarvoor ontwikkelt ze samen met het CLB en eventuele andere partners verschillende acties. De efficiëntie van die acties hangt samen met de mate waarin ze deel uitmaken van een globaal beleid. Die acties kunnen zowel collectief als individueel zijn en situeren zich op het niveau van educatie – bijvoorbeeld, wat is pesten? –, structurele maatregelen – bijvoorbeeld werken aan een positief schoolklimaat – en vroegdetectie, vroeginterventie, doorverwijzing en begeleiding. Onder andere aan de hand van de kadermethodiek Gezonde School wordt getracht om scholen en schoolnabije partners vertrouwd te maken met die denk- en werkwijze.
Op dit moment werkt de minister van Onderwijs aan een nieuw decreet betreffende de leerlingenbegeleiding. Preventieve gezondheidszorg samen met psychosociale begeleiding blijven belangrijke pijlers binnen die leerlingenbegeleiding. In die context zullen we onze visie op preventief gezondheidsbeleid, met inbegrip van geestelijke gezondheid, in het onderwijs ook proberen in te brengen in de redactie van dat decreet.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerig antwoord. Aan het einde van uw antwoord hebt u gezegd dat er vanuit Onderwijs wordt gewerkt aan een nieuw decreet CLB en dat het zeer belangrijk zal zijn om de expertise die u als minister rond dit domein hebt, in te brengen. Dat vind ik fantastisch om te horen.
Het klopt dat er inderdaad enorm moet worden ingezet op de geestelijke gezondheidszorg. Ik denk dat er heel wat instrumenten zijn, waarvan u er al hebt aangegeven. U hebt ook een aantal websites genoemd. Het klopt helemaal dat er een groot aanbod is, waar zowel leerlingen, ouders en scholen terechtkunnen met hun vragen, maar in de praktijk en uit de cijfers blijkt nog steeds dat een heel aantal van die dingen moeizaam gaan, moeilijk werken en dat men moeilijk toegang vindt. Het CLB staat nog altijd voor centrum voor leerlingenbegeleiding. Zij begeleiden een leerling in zijn studiekeuze. Maar wanneer er zo’n belangrijk element als de geestelijke gezondheidszorg, en zeker wat deze problematiek betreft, moet worden meegenomen, dan heb ik een beetje voorbehoud voor de tijd en het organisatorische aspect van dat verhaal. Ik vraag me dan namelijk af of men dat er binnen de scholen wel kán bijnemen.
Ik deel helemaal uw visie dat men de handen in elkaar zal moeten slaan, dat men over de domeinen heen zal moeten werken rond deze problematiek en daar zeker geen grote publiciteitscampagne over moet opzetten vanwege de ’populariteit’ van automutilatie en om die zeker geen kans te geven om te groeien.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik heb een aantal punten in verband met het beleid rond geestelijke gezondheidszorg. U hebt het over aparte campagnes die weinig zinvol zijn, u wilt gaan naar een geïntegreerd beleid. Ik kan u daar alleen maar in ondersteunen. Mij lijkt het ook niet zinvol om steeds aparte campagnes te voeren over verschillende topics omdat mensen uiteindelijk door de bomen het bos niet meer zullen zien. Daardoor gaan de campagnes volledig voorbij aan de doelstelling.
In verband met het CLB ben ik heel blij dat de minister van Onderwijs daar een nieuw decreet over aan het schrijven is. Het CLB is een belangrijke actor in het geheel, maar dat is vaak onvoldoende. Ik merk dat het vaak bij één raadpleging blijft en dat verwijzing naar verdere hulp vaak uitblijft.
Het preventiebeleid op school is essentieel aangezien leerkrachten effectief een belangrijke actor zijn. Zij vangen verschillende signalen op waardoor ze veel ‘macht’ hebben om daar een belangrijke participatie in te hebben. Vaak weten ze niet hoe ze ermee moeten omgaan. Daarom is het essentieel dat ook zij via een goed preventiebeleid de nodige stappen kunnen zetten en dat er een goede doorverwijzing van de zorg kan zijn.
Bij de vraag rond de proefprojecten ben ik een beetje op mijn honger blijven zitten. Ik denk dat projecten belangrijke instrumenten zijn om uit te leren en daar ‘good practices’ uit mee te nemen. Daarom nog eens mijn vraag: gaat u die preventieprojecten blijven ondersteunen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik ben heel tevreden dat er ondertussen verder werk is gemaakt van de vertaling van die brochure en dat die binnenkort beschikbaar is op Zelfmoord 1813. Dat nu nog wordt gewacht op de toestemming van de Oxford University, bewijst dat men in Vlaanderen met deze thematiek al langer bezig is dan vandaag.
Ik ga er helemaal mee akkoord dat er geen afzonderlijk beleid wordt gevoerd, maar dat het past binnen een globale aanpak van zich goed in zijn vel voelen en beleid rond geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren.
Ik begrijp heel goed dat u geen grote publiekscampagnes gaat voeren rond automutilatie bij kinderen en jongeren, want dat zou wel eens een omgekeerd effect kunnen hebben. Dat is een heel groot risico. Ik onderschrijf dat. Aan de andere kant, als blijkt uit de studie dat maar een laag percentage ouders ervan op de hoogte is dat hun kind automutileert en dat leerkrachten een belangrijke rol kunnen spelen in de detectie, kan er mogelijk naar die verschillende doelgroepen, zeer informeel, niet via grote publiekscampagnes, informatie worden verschaft over hoe men daar alert voor kan zijn en bepaalde signalen kan herkennen.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, op mijn beurt dank voor uw antwoord. De belangrijkste vraag van heel veel mensen die in hun omgeving geconfronteerd worden met jongeren die zichzelf opzettelijk verwonden, is die naar concrete handvatten: hoe kan ik hiermee aan de slag, hoe kan ik hier op een goede manier mee omgaan?
U geeft zelf aan dat u geen grote publiciteitscampagne zult voeren, en ik volg u daarin. Het is contraproductief om het op die manier aan te pakken. Maar tegelijk is het heel erg belangrijk dat er breed genoeg kan worden geïnformeerd, want de doelgroep die moet worden bereikt, is groot. Het gaat om jongeren zelf, om hulpverleners, ouders, leerkrachten, om mensen in jeugdverenigingen en jeugdbewegingen, weet ik veel. De doelgroep die u wilt bereiken met die informatie, is zeer groot. Dat is een beetje paradoxaal, en tegelijk ook de uitdaging.
Ik begrijp uit uw antwoord dat er een brochure op komst is waaruit, als ik het goed begrijp, concrete handvatten kunnen worden gepuurd door die mensen. De vraag die ik me daarbij stel, is of dat zal volstaan om breed genoeg te informeren. Ik weet dat het geen gemakkelijke opgave is, maar ik denk dat we met een brochure, die al dan niet enkel online ter beschikking wordt gesteld, heel veel van de mensen uit die doelgroep gaan missen. Ik denk dat er nog wat werk op de plank ligt om daar meer oplossingen voor te vinden.
Minister, ik ben tevreden dat u zegt geen voorstander te zijn van aparte krasruimtes op school. Dat ligt in de lijn van wat u zei over geen grootschalige reclamecampagnes daarvoor. We moeten inderdaad niet gaan faciliteren op een of andere manier. Het is daarbij wel belangrijk dat de violen gelijk worden gestemd bij iedereen die daarmee bezig is. Vandaar mijn vraag aan u: hebt u zelf contact opgenomen met die onderzoekers die met die proefprojecten voor de dag komen? Dat is immers een privé-initiatief, maar het is niet onbelangrijk, al was het maar vanwege de zichtbaarheid die ze ondertussen hebben gekregen. Hebt u zelf contact opgenomen met als doel op een of andere manier de violen enigszins gelijk te stemmen?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Het is een boeiend debat. Er zijn veel zinvolle dingen gezegd. Mevrouw Celis heeft terecht een pijnpunt aangehaald. De CLB’s hebben hier mijns inziens een rol in te spelen, zowel in detectie als in begeleiding van jongeren. Mevrouw Celis vraagt terecht of ze wel de tijd en de ruimte hebben om dat te doen. We hebben de CLB’s in de commissie gehoord naar aanleiding van de hervorming van de integrale jeugdhulp. We moeten vaststellen dat het takenpakket dat hun is gegeven, niet in verhouding staat tot de mensen en de middelen die ze krijgen. Daar moet iets aan veranderen. De CLB’s moeten de tijd en de middelen hebben om die jongeren te kunnen detecteren, samen met de scholen, om de eerste begeleiding te doen. Maar ook als ze jongeren doorverwijzen naar de tweede lijn, als je kijkt naar de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s), dan zie je dat jongeren met psychische problemen gemiddeld 107 dagen op hulp moeten wachten.
Als jongeren psychische problemen hebben, als ze de drempel overwinnen om die hulp te zoeken, als het CLB hen te pakken krijgt om die hulp aan te bieden, dan botsen we op die enorme wachtlijst. Ik wil hier absoluut een oproep doen om in de begrotingsbesprekingen die eraan komen, dit debat in het achterhoofd te hebben. Op dat moment zullen we vanuit de oppositie, ik vermoed de hele oppositie, pleiten om de CLB’s en de cgg’s ernstiger te ondersteunen dan nu het geval is.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ook van mij een dergelijk pleidooi. Ik wil kort aanvullen. Collega Saeys heeft ernaar verwezen dat krassen een onderliggende problematiek herbergt en dat de aanpak van dat zelfverwondend gedrag, wil het succesvol zijn, niet direct mag zijn, het kind en de jongere zeggende daarmee op te houden. Dat werkt niet, het zorgt ervoor dat het kind of de jongere stopt met hulp zoeken.
De aanpak die het meest succesvol is gebleken, zo blijkt zeer duidelijk uit dat onderzoek, is het kind begrenzen, een aantal afspraken maken, bijvoorbeeld het onmiddellijk te verzorgen als het gebeurt en te zeggen dat men het niet doet op die en op die manier, enzovoort. Dan spreekt men samen af dat er op termijn een manier wordt gevonden om het goede gevoel dat het krassen opwekt of het verdrijven van angsten of negatieve gevoelens die het kind op dat moment heeft, ook te verkrijgen maar dan op een veiligere, minder beschadigende manier. Dat werkt. Het is belangrijk dat mensen die ermee te maken krijgen via hun eigen kind of een kind in de klas bijvoorbeeld, weten wat die eerste stap in aanpak is. Dat is atypisch ten opzichte van andere psychische problemen. Daarom is het heel belangrijk om mensen die adequate tools te geven bij eerste hulp. Hoe ga je daarmee om? Het overdramatiseren, het bestraffend en verbiedend optreden, werkt contraproductief bij deze thematiek.
Het is erg belangrijk dat de juiste mensen – dat is heel breed: ouders, hulpverleners, mensen op school – weten op welke manier ze er in eerste instantie op kunnen reageren. Via welke kanalen u dat moet doen, laat ik aan u over. Maar het is wel belangrijk dat we die aanwijzingen uit onderzoek dat gebeurd is op basis van therapeutische interventies, ook gebruiken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat laatste is in ieder geval de juiste observatie. Alleen moeten we dat in een breder kader bekijken. Er zijn steeds meer vragen rond specifieke psychiatrische problematieken waarvan we weten dat er een geëigende en specifieke benadering nodig is wil je een succesvol resultaat neerzetten. De grote uitdaging is om degenen die er in de eerste contacten, in de school en in de diverse levensdomeinen, signalen van capteren, te ondersteunen, te equiperen, te vormen en te informeren over de manier waarop ze dingen kunnen herkennen en ook weten hoe ze dan in situaties die erop zouden kunnen wijzen, daarmee moeten omgaan en hoe ze toegang krijgen tot, in dit geval, geestelijke gezondheidszorg.
Het valt mij op dat er nogal wat zorgvragen zijn die vanuit een dergelijke benadering zouden moeten vertrekken en waarbij je bijvoorbeeld een school of een CLB kunt equiperen, niet om zelf therapieën te geven maar om dingen te herkennen en te capteren en om dan de juiste doorverwijzing te kunnen doen. Die doorverwijzing kan naar een cgg, maar moet absoluut niet alleen naar een cgg. Ik zou bijna zeggen: wellicht voor een aantal zaken naar een meer gespecialiseerde vorm van hulp en ondersteuning. Het kan uiteraard dat het cgg aangewezen is.
Mijnheer Anseeuw, wij hebben gezocht naar de initiatiefnemer van de projecten, en ik kan vermoeden dat dat specifiek gebeurd is naar aanleiding van de vragen. We hebben die niet kunnen bereiken omdat de betrokkene op dit moment niet aan het werk is. Het is wel duidelijk dat we moeten weten hoe ze dat zien. Aan de andere kant is het eigenaardig dat er geen contacten zijn gelegd om deze zaken in te bedden in een wat bredere ondersteuning en aanpak. Wij hebben een Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie. Dat thema wordt opgepakt. Maar we kunnen het uiteraard perfect zelf initiëren. Dat is gebeurd, zo laat men mij weten, maar blijkbaar tot nu toe zonder succes.
Het volgende moet ik ook zeggen in naam van mijn collega bevoegd voor het onderwijs. Ik denk dat u het ermee eens bent, en het was ook uw initiële bekommernis, dat het belangrijk is dat in de nieuwe decretale onderbouw van de CLB’s het luik gezondheidspromotie aan bod kan komen. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we niet verwachten dat leerkrachten in de scholen halve therapeuten worden. Dat is niet mogelijk en niet realistisch. In die zin is de antennefunctie van de CLB’s voor ons belangrijk. Vanuit zorg en welzijn, en zorg dan gedefinieerd op verschillende financieringssystemen en niveaus, moeten wij daar een rol in spelen.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, u hebt er niet meer op gereageerd en het was ook niet echt een vraag van mij, maar ik wil afsluiten met een pleidooi om nog meer middelen te vinden om die brede doelgroep te bereiken met de nodige informatie en concrete handvatten om met het verschijnsel op een goede manier om te gaan. Ik vrees immers dat een brochure alleen niet zal volstaan om iedereen te bereiken die we willen bereiken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.