Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de toegang van de Vlaamse Gemeenschap tot de Foreign Terrorist Fighters databank (FTF-databank)
Verslag
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, minister, blijkbaar zijn er nog steeds problemen voor Vlaanderen om toegang te krijgen tot de verschillende databanken die handelen over potentiële jihadi’s. Dat zei u althans in een kranteninterview. De zogenaamde databank Foreign Terrorist Fighters (FTF) bevat alle info betreffende afgereisde, teruggekeerde of potentiële Syriëstrijders.
Volgens Knack, dat eind augustus uitpakte met een reportage over de FTF-databank, zou die sinds begin 2016 in een testfase draaien. Naast deze databank zou er nog een bij komen van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), een nieuwe databank die informatie gaat beheren over haatpredikers, ronselaars en zogenaamde eenzame wolven. Die nieuwe databank wordt de opvolger van de reeds bestaande Joint Information Box (JIB), die niet goed werkte.
Eind vorig jaar stelde u in de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering dat u samen met het OCAD zou bekijken onder welke voorwaarden en onder welke procedure en met welke finaliteit de Vlaamse diensten toegang kunnen krijgen tot de FTF-databank. U liet toen weten dat er voor bepaalde diensten, zoals justitiehuizen, VDAB en Onderwijs al duidelijke afspraken gemaakt zijn met de Staatsveiligheid. Het is ook de bedoeling dat Vlaamse diensten actief zouden kunnen bijdragen tot de invulling van de diverse databanken, waardoor het OCAD een zo volledig mogelijk beeld krijgt van het individu in kwestie. U stelde ook dat nog andere diensten informatie zouden moeten kunnen krijgen. U zou uw federale collega’s vragen om snel tot een samenwerkingsakkoord te komen.
In een reactie op uw kranteninterview waarin u zei dat er nog altijd geen toegang is tot de databanken met informatie over potentiële jihadi’s en ook geen antwoord van de Staatsveiligheid op uw vele vragen, zei federaal minister van Justitie, de heer Geens, dat Vlaanderen op dat gebied toch ook wel wat steken laat vallen. Hij schoof met andere woorden de zwartepiet door naar u. Kunt u toelichten hoe de vork in de steel zit? Welke problemen met betrekking tot de toegang doen zich momenteel nog voor? Klopt het dat Vlaanderen inderdaad nog niet klaar is met bepaalde wettelijke voorbereidingen om de toegang tot deze databanken geregeld te krijgen? Zo ja, welke?
Graag had ik vernomen hoe de vork nu precies aan de steel zit. Kunt u mij meedelen welke problemen met betrekking tot de toegang zich momenteel nog stellen en of het klopt dat Vlaanderen inderdaad nog niet klaar is met bepaalde wettelijke voorbereidingen om de toegang tot deze databanken geregeld te krijgen? Zo ja, welke? Graag had ik een algemene toelichting gehad over de beoogde samenwerking met betrekking tot de toegang tot de FTF-databank en de stand van zaken met betrekking tot het verkrijgen van deze toegang. Kunt u mij ook meedelen wat de stand van zaken is van die andere databank die de opvolger wordt van de Joint Information Box?
Op welke wijze wil en kan Vlaanderen deze beide databanken actief ‘voeden’ via informatie verkregen via het uitgebreide netwerk van Vlaamse dienstverlening?
Indien deze databanken niet functioneel zouden zijn of zelfs als ze dat wel zijn, welke andere bijkomende informatiebronnen kunt u nog aanwenden om informatie te krijgen over potentiële terroristen of jihadi's?
Op welke manier wordt deze informatie gedeeld met de lokale overheden? En omgekeerd, op welke manier kunnen de lokale overheden input hebben in deze databanken?
Hebt u de onenigheid, die blijkt uit bovenvermelde krantencitaten, reeds uitgepraat met de federale minister van Justitie?
De heer Kennes heeft het woord.
Ik sluit mij aan bij het thema van de vorige vraag. De vorige spreker wees op een aantal onduidelijkheden en op het feit dat meerdere ministers in verschillende regeringen hierover standpunten innamen en verklaringen deden. Mijn vraag is erop gericht meer duidelijkheid te krijgen over deze belangrijke materie. In uitvoering van artikel 44/11/3 van de wet op het politieambt is bij koninklijk besluit van 21 juli de belangrijke databank Foreign Terrorist Fighters opgericht, die gereguleerd toegankelijk zijn voor een aantal diensten en overheden.
In de door het Vlaams Parlement goedgekeurde resolutie betreffende de bestrijding van gewelddadige radicalisering wordt het belang benadrukt van een gecoördineerd veiligheidsbeleid, waarbij overheden en diensten gestroomlijnd samenwerken. Informatie-uitwisseling tussen de diverse betrokken overheden en diensten is daarbij cruciaal. Het is dan ook belangrijk dat Vlaanderen toegang heeft tot deze FTF-databank.
Op welke wijze zijn de gemeenschappen betrokken bij het uitwerken van operationele regels voor toegang tot de FTF-databank? Staan deze operationele regels reeds op punt of wordt daar nog overleg over gepleegd? Wat is de stand van zaken?
Wie verzekert er op het niveau van de Vlaamse Regering en van de diensten van de Vlaamse overheid de coördinatie van de aanvragen voor toegang tot de FTF-databank en hoe verlopen daarvoor de nodige contacten met de bevoegde federale instanties? Ik ga er immers van uit dat niet alle betrokken instellingen, zoals bijvoorbeeld de justitiehuizen of anderen, rechtstreeks contact nemen met die federale instantie, maar dat dit vanuit Vlaanderen gecoördineerd verloopt.
Welke diensten vanuit Vlaanderen hebben toegang tot de FTF-databank aangevraagd?
Minister Homans heeft het woord.
Ik heb goed nieuws, al is dat in deze problematiek relatief. In de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering onder voorzitterschap van collega Sminate hebben we al veel debatten gehad en werd al vaak betreurd dat we vanuit Vlaanderen moeten instaan voor de preventie, maar niet bij de nodige actuele informatie kunnen komen. In overleg met OCAD hebben we de menselijke noodzaak duidelijk gemaakt om te beschikken over informatiebronnen die belangrijk zijn om het preventiebeleid gestalte te kunnen geven. Voor een accuraat preventiebeleid is het bijvoorbeeld belangrijk te weten hoeveel potentiële vertrekkers er zijn, van welk geslacht ze zijn, hoeveel potentiële terugkeerders er zijn en waar ze zich bevinden.
Een week na het bewuste interview, waar collega Janssens naar verwees in zijn vraag, heeft de federale overheid contact opgenomen met onze diensten en hebben we op 27 september overleg gehad.
Vlak voor de zomer had ik nog verschillende brieven geschreven op om de acute noodzaak te wijzen. Tijdens dat recente overleg hebben we concrete afspraken kunnen maken. De door ons gevraagde gegevens zullen vanaf nu maandelijks door OCAD aan ons bezorgd worden. Dat is een grote vooruitgang, want dat is wat we al twee jaar bepleit hebben. Bovendien zal de architectuur van de databank nog verder worden verfijnd, zodat we in de toekomst ook info kunnen verkrijgen over welke begeleidingsmaatregelen er werden genomen, bijvoorbeeld vanuit Werk of Onderwijs of Welzijn. Ik heb mijn verantwoordelijkheid dus genomen vanuit mijn coördinerende functie.
U vroeg of er ook afspraken gemaakt zijn met andere beleidsdomeinen. Collega Kennes, u verwees naar de justitiehuizen en de bijzondere jeugdzorg. Daarvoor is in het koninklijk besluit betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank FTF de rechtstreekse toegang tot de inlichtingenfiches en schrijfrechten in de databank FTF geregeld. Dat betekent dat ze de informatie en het formulier niet enkel kunnen bekijken, maar dat ze het ook met relevante inlichtingen kunnen aanvullen. Dat heeft te maken met hun opvolgingsopdracht in het kader van een gerechtelijk mandaat of de uitvoering van een gerechtelijke maatregel. Daarom werd dit ook tijdens het overleg van 27 september zo afgesproken.
Ook de beleidsdomeinen Onderwijs en Werk en Sociale Economie (WSE) hebben aangegeven nood te hebben aan bepaalde info uit de databank, uiteraard op een ander niveau dan het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG), waar men een gerechtelijke opvolgingstaak heeft. Vanuit mijn coördinerende bevoegdheid heb ik de infonoden gebundeld en bezorgd aan de federale collega’s en die maandelijkse rapportering kunnen bereiken. Het is aan elke vakminister om hierover, indien nodig, operationele afspraken te maken met de federale collega’s. Waar collega Geens op doelde na mijn interview, is het volgende. Wat nog niet in orde is in het departement WVG, maar ik weet dat collega Vandeurzen daarmee bezig is, is dat hij zelf moet bepalen welke veiligheidsmachtiging hij aan welke personen van welke diensten gaat geven. Het is natuurlijk niet zo dat heel de administratie WVG op die databank kan gaan kijken en input kan geven. Ik geef u het voorbeeld van Welzijn, maar dat geldt ook voor Onderwijs en voor Werk.
U vroeg op welke wijze Vlaamse actoren de databank kunnen voeden. Ik had het daarnet al over de schrijfrechten die complementair zijn met het louter inzien van die databanken. De justitiehuizen en Jongerenwelzijn hebben schrijfrechten. Zij zullen de databank dus wellicht mee voeden. Sommige diensten hebben ook protocollen met de Staatsveiligheid. Langs die weg zal er ongetwijfeld ook informatie in de databank terechtkomen. Voor meer details moet u bij de bevoegde Vlaamse collega’s zijn. Zij voeren de gesprekken daarover met hun federale collega’s.
Wat het lokale niveau betreft, maken de socio-preventieve actoren deel uit van de Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC). Sommige van die actoren worden gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en zijn dus `Vlaamse’ actoren, bijvoorbeeld de CAW’s. Bepaalde info die deze actoren aanreiken binnen de LIVC, binnen het kader van het beroepsgeheim, kan op die manier ook doorstromen naar de databank. Vaak is al geopperd dat wegens het beroepsgeheim cruciale en essentiële informatie niet automatisch kan doorstromen naar een databank. Het is dus goed dat het beroepsgeheim enigszins wordt opzijgeschoven om die broodnodige informatie te laten doorstromen.
De informatie-uitwisseling en opvolging van de FTF wordt in detail geregeld in de omzendbrief van minister Jambon en minister Geens van 21 augustus 2015. De korpschef zorgt voor informatiedeling tussen de lokale taskforce en de LIVC, die wordt aangestuurd door de burgemeester. Binnen de LIVC kunnen de informatiekaarten over FTF worden gedeeld met alle actoren, uiteraard telkens op basis van het ‘need to know’-principe. Het gaat dan niet om alle informatie maar om wat essentieel is in het kader van het bestrijden van radicalisering. Als u daar meer informatie over wenst, verwijs ik u door naar mijn collega’s Jambon en Geens.
Mijnheer Janssens, dat geldt ook voor uw laatste vraag over de Joint Information Box. Het is niet aan mij om over de stand van zaken van een federale databank uit te wijden.
Ik besluit. We hebben eindelijk, en het werd tijd, een doorbraak gemaakt in dit dossier. We krijgen nu wel de essentiële informatie en worden maandelijks op de hoogte gebracht en kunnen ook input leveren voor de databank via de schrijfrechten. Dat is van groot belang voor een op elkaar afgestemd beleid van repressie op het federale niveau en van preventie op het Vlaamse niveau.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, wij moeten niet overtuigd worden van de noodzaak om zo uitvoerig mogelijk geïnformeerd te kunnen worden over de dreiging en het gevaar dat uitgaat van potentiële jihadi’s in Vlaanderen. Het is evident dat als we dat efficiënt willen opvolgen, we een zo uitgebreid mogelijke toegang moeten hebben tot de databanken in dit land, door welk niveau ze ook beheerd worden. De informatie over wie zich waar bevindt en welke actie ze al genomen hebben of plannen is uiteraard cruciaal.
U wordt maandelijks op de hoogte gebracht, zei u. Hebt u al een eerste bericht gekregen vanuit OCAD of de federale overheid? Zijn er aantallen vermeld van potentiële jihadi’s, ronselaars of eenzame wolven die zich op dit moment in Vlaanderen zouden bevinden?
Ik kom nog even terug op het interview met u in Gazet van Antwerpen. U zei dat u over een aantal zaken over potentiële jihadi’s en zo meer geen antwoord krijgt van de Staatsveiligheid op uw vele vragen. Welke vragen waren dat precies? Hebt u daar intussen wel een antwoord op gekregen? Of hebt u dat antwoord teruggevonden in de databanken waartoe u nu toegang hebt?
Met betrekking tot de FTF-databank was er sprake van een testfase. Is die intussen voorbij? Zo ja, heeft men vastgesteld dat die naar behoren functioneert of heeft men mankementen gevonden die eventueel nog moeten worden verholpen?
Laatste vraag: wat is het verschil tussen de FTF-databank en de opvolger van de Joint Information Box en waarom heeft men de noodzaak aangevoeld om met twee verschillende databases te werken? Zou het niet performanter zijn om die twee systemen te integreren?
De heer Kennes heeft het woord.
Het heeft een tijd geduurd, maar een aantal zaken vallen nu toch in de plooi. We hebben geregeld vanuit het parlement de noodzaak benadrukt om omwille van de preventie-opdracht te kunnen beschikken over gegevens die op federaal niveau verzameld werden in het kader van gerechtelijke onderzoeken en van het werk van de Staatsveiligheid. Ik laat in het midden wat de impact is geweest van het interview met de minister, maar kort daarna is er wel een doorbraak gekomen en voortaan zullen de concrete gegevens voor mensen met een veiligheidsmachtiging beschikbaar zijn, met het aangegeven onderscheid tussen wie een gerechtelijke opvolging moet doen en alle anderen.
Ik stel ook vast dat de minister de infonoden gebundeld heeft vanuit haar coördinerende functie, en dat waardeer ik. Dat een aantal diensten schrijfrechten hebben in die federale databank, is belangrijk om ze up-to-date te houden. Die actualisering is in ieders belang, ook van de federale diensten. Als via de LIVC gegevens van de CAW’s en andere socio-economische instellingen ook de weg vinden naar de FTF-databank, is de cirkel rond. Vanuit de opvolgingsopdracht worden gegevens verzameld, en die zijn juist nodig om goed aan preventie te kunnen doen.
Het is niet onlogisch dat, als zoiets opgezet moet worden, er heel veel veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen. Dat het nu werkt, vind ik een zeer gunstige evolutie.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, het is zeker een goede zaak dat de databank operationeel is, maar er is nog veel werk aan de winkel. Ik heb maar een beperkte ervaring met die databank, want Londerzeel is gelukkig niet meteen een grote broeihaard van jihadisme. Het probleem is dat er heel wat fiches zijn die gewoon leeg zijn. Er staat een naam en een adres en verder staat daar geen enkele informatie bij. U bent daar niet verantwoordelijk voor, maar ik hoor u zeggen dat het Vlaamse niveau nu ook de bevoegdheid heeft om die fiches aan te vullen, en daarom wil ik dit alvast meegeven. Als die fiches leeg zijn, brengt dit immers enorm veel werk mee voor de lokale besturen.
Wij moeten zelf uitzoeken wat daar nu aan de hand is met die persoon. Minister, ik wil u vragen om, wanneer u met de partners samenzit over die databank, erop aan te dringen dat ze die fiches vervolledigen, zodat onze lokale politiediensten daar geen overbodig werk moeten leveren.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Sminate, er zijn inderdaad nog kinderziektes. U hebt zelf aangeven dat het beheer van die databanken onder federale bevoegdheid valt. Het is goed dat u nog eens benadrukt dat het een goede zaak is dat Vlaanderen en de Vlaamse socio-preventieve actoren nu ook schrijfrecht krijgen om die databanken aan te vullen. We zullen in ieder geval rekening houden met uw suggestie wanneer wij die vergadering hebben met de federale overheid. Wij zullen ook zeggen dat we heel veel vooruitgang hebben geboekt, maar dat er nog wat kinderziektes zijn en dat er nog verbeteringen kunnen worden aangebracht.
Mijnheer Janssens, we krijgen maandelijks de rapportering over de cijfers, maar er is wel afgesproken dat de federale overheid daarover communiceert. Het is belangrijk dat wij die cijfers krijgen, voor mij vanuit mijn coördinerende bevoegdheid, maar zeker ook voor de functioneel bevoegde ministers. Zo kunnen zij aan hun actoren in het veld – CAW’s, samenlevingsopbouw, welzijnswerkers, jeugdwerkers, enzovoort – die informatie doorgeven. De zeer duidelijke afspraak was dat jullie daarover mogen communiceren, maar ook dat wij die informatie mogen hebben. Ze kunnen daarover wel communiceren in een krant, maar dan zie je niet alles. Ik ben al heel blij dat we nu maandelijks het volledige overzicht zullen krijgen.
Wat bedoelde ik nu concreet met ‘geen antwoord gekregen op vragen van minister Geens’? Dat ging niet over deze problematiek, maar wel over de erkenning van moskeeën. Mijnheer Janssens, ik weet dat u op allerlei fora zeer actief bent als het over moskeeën gaat. U zegt dat ik er al – ik ben het aantal kwijt – zoveel erkend heb. U weet dat ik er nog altijd geen enkele heb erkend. (Opmerkingen van Chris Janssens)
Ik heb er op dit ogenblik nog altijd geen enkele erkend. Ik heb ondertussen wel voor een aantal moskeeën adviezen gekregen van de Staatsveiligheid. Maar als men durft mij een advies te geven van één lijn, dan stuur ik dat advies onmiddellijk terug naar afzender. Dat is nu al een hele tijd geleden gebeurd en ik heb nog altijd geen nieuw advies van de Staatsveiligheid gekregen. Dat was wat ik bedoelde toen ik zei dat ik van de Staatsveiligheid geen antwoord krijg op mijn vraag.
Dan het verschil tussen de twee databanken. Mijnheer Janssens, men is van plan om die te integreren. Dat is wel iets voor het federale niveau. Ik kan u ook nog meegeven dat ik, toen ik ook weer in een goede bui verkeerde, mevrouw Kherbache nog niet zo lang geleden in het kader van een vraag om uitleg een heel antwoord heb gegeven op die concrete vraag. U kunt dat terugvinden op de website van het Vlaams Parlement.
De heer Kennes heeft het woord.
Het lijkt evident dat als de infrastructuur nu op poten is gezet, die nog heel sterk moet worden gevoed. Ik ga ervan uit dat het belangrijk is dat het instrument in zijn werk toegankelijk is in de twee richtingen. Het kan gevoed worden vanuit Vlaanderen en Vlaanderen kan er informatie uit betrekken voor zijn preventieve opdrachten. Dat is de kern van de zaak.
Minister, we komen op andere momenten nog wel terug op die moskeeën. Maar ik spreek in elk geval formeel tegen dat ik al ergens beweerd of geschreven zou hebben dat u er al erkend zou hebben. Dat heb ik in geen geval gedaan. Misschien heb ik wel al uw plannen aangekondigd dienaangaande, niet meer dan dat.
Het enige wat mij nog een beetje tegenzit in uw bijkomende antwoord, minister, is dat u zegt dat de afspraak is gemaakt dat de federale overheid of het OCAD over de informatie zou communiceren. Deze informatie gaat ook over jihadi’s of potentiële jihadi’s die zich hier in Vlaanderen zouden bevinden. Ik wil er toch op aandringen dat die informatie met dit parlement wordt gedeeld. Ik wil het desnoods, als het niet kan op basis van een mondelinge of schriftelijke parlementaire vraag, voorstellen aan de voorzitter van de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering. Het moet toch minstens kunnen achter gesloten deuren in de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering. Als wij daar nog behoorlijke debatten willen kunnen voeren, dan moeten wij over alle mogelijke informatie kunnen beschikken, zeker die van het OCAD over het aantal mensen die hier een bedreiging of een gevaar zouden kunnen zijn in Vlaanderen.
Minister Homans heeft het woord.
Dank u, voorzitter, ik weet dat het tegen de geplogenheden in is.
Mijnheer Janssens, het zou, zoals u zelf al hebt gesuggereerd, niet verstandig zijn om dat te doen via een schriftelijke vraag, die dan nadien publiek wordt voor iedereen. Ik ben wel bereid om aan mijn federale collega’s en aan het OCAD en de Staatsveiligheid te vragen of wij dat achter gesloten deuren in de commissie Radicalisering zouden kunnen bespreken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.