Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
De tumultueuze situatie in Turkije laat ook ons hoger onderwijs niet ongemoeid. Vooral de bomaanslagen op de luchthaven in Istanbul hebben een grote invloed. Ook andere steden in Turkije worden van tijd tot tijd opgeschrikt door terreur. Het afgelopen jaar werd de UGent door verschillende studenten in Turkije gecontacteerd. De studenten ondervonden grote problemen inzake de leefbaarheid van hun verblijf in Turkije. De UGent nam daarom de beslissing om voorlopig geen uitwisselingen van studenten en personeel meer te faciliteren. Ze nam die beslissing op basis van verschillende afwegingen, onder andere de ervaringen van studenten die het afgelopen jaar in Turkije verbleven.
De beslissing van UGent is niet in de lijn met het reisadvies voor Turkije dat door de FOD Buitenlandse Zaken wordt gegeven. De FOD raadt mensen niet af om naar Turkije te reizen, op voorwaarde dat men extra waakzaam is. Die beslissing is bovendien een streep door de rekening van een negentiental studenten die een Erasmusverblijf hadden gepland in het eerste semester. UGent stelt alles in het werk om die negentien studenten een andere bestemming te geven. Voor zover ik weet is dat ondertussen gelukt. De KU Leuven nam een soortgelijke beslissing, maar beperkt ze in tijd. Er werden geen reizen toegestaan deze zomer. De KU Leuven zou later beslissen of een verder reisverbod voor uitwisseling nog nodig zou zijn.
De individuele beslissingen van hogeronderwijsinstellingen, en de bijhorende media-aandacht, zorgen natuurlijk ook voor vragen bij studenten in andere universiteiten en hogescholen. Waarom laat de ene instelling haar studenten wel gaan en de andere niet?
Minister, hoe staat u tegenover die beslissingen? Kunt u toelichten hoe dergelijke beslissingen worden genomen door de verschillende instellingen van het hoger onderwijs? Welke elementen spelen daarin mee en welke daarvan zijn essentieel? Bent u bereid om daarover een overleg tussen de instellingen, eventueel ook met Buitenlandse Zaken, te organiseren om tot een zekere uniformiteit te komen?
Minister Crevits heeft het woord.
De situatie van de afgelopen maanden in Turkije heeft tot grote bezorgdheid geleid, niet alleen algemeen maatschappelijk, maar ook in de academische wereld. Vele instellingen werden geconfronteerd met studenten die in het kader van een internationale uitwisseling in Turkije zouden gaan studeren. Volgens onze informatie zijn er voor velen van die studenten inspanningen gedaan om hen te heroriënteren naar andere bestemmingen. Dat gebeurde soms op basis van een algemene beleidslijn binnen de instelling, soms op basis van een onderzoek per dossier. Via contacten met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heb ik erop aangedrongen dat men steeds zeer goed overleg pleegt met de contactpersonen ter plaatse, want de situatie kan heel verschillend zijn, afhankelijk van waar de student ging studeren en waarom.
In vele gevallen zijn studenten of hun ouders ook zelf vragende partij. Anderzijds is de situatie niet in heel Turkije gelijk, en kan een verschillende aanpak per onthaalinstelling daar ter plaatse aangewezen zijn. Hogescholen en universiteiten kunnen dit het beste inschatten op basis van hun vaste contacten in het kader van de uitwisselingsprogramma’s. Naar aanleiding van de coup is de situatie in Turkije nog eens besproken. Ik ben terughoudend om me er verder te gaan in mengen of verder te gaan aansturen.
Voor de inkomende Turkse studenten, de studenten die uit Turkije naar hier komen, doen er zich slechts beperkte problemen voor. Een aantal Turkse universiteiten zijn gesloten en hun studenten zijn bij andere universiteiten ondergebracht. Indien studenten uit de gesloten universiteiten op Erasmus naar Vlaanderen komen zoals gepland, dan kan het zijn dat er geen bilateraal akkoord is tussen de Vlaamse instelling en de vervangende Turkse instelling van de student. Ook in die situatie gaat men op basis van de concrete inschatting van de situatie kijken of er een toelating kan zijn of niet. De instellingen zijn autonoom voor het nemen van dergelijke beslissingen, zowel voor de mobiliteit van hun personeel als van hun studenten.
Nog een reden waarom ik zelf wat behoedzaam ben, is dat de visie en de houding van de student of het personeelslid ook van belang is. Daar is geen uniformiteit in te vinden.
Het reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken is een belangrijk element in hoe instellingen hun beleid bepalen. Het is echter geen afdwingbaar gegeven, zoals het dat overigens ook niet is voor individuele burgers die het advies naast zich neer zouden leggen. De status voor Turkije is momenteel die van ‘verhoogde waakzaamheid’. Gelet op de verschillende context van iedere uitwisselingsvorm, ben ik terughoudend om aan te sturen op één uniform beleid. Vanuit hun structurele samenwerking en internationale contacten binnen de academische wereld zijn de instellingen zelf immers het best geplaatst om hierin de afweging te maken welk beleid ze voeren, en of ze dat voor de hele instelling als geheel of op basis van dossiers doen. Die mate van verfijning is nodig om een evenwichtige relatie te behouden met een academische gemeenschap die momenteel tumultueuze tijden doormaakt zoals in Turkije. Alles zomaar doorknippen vind ik geen goede zaak. Een afweging dossier per dossier lijkt mij de beste manier om met deze gevoelige problematiek om te gaan.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Vandaag is er wel veel onduidelijkheid voor studenten die plannen hebben om naar Turkije te gaan over de vraag of hun instelling die reis al dan niet zou toestaan. Ik ben er ook voorstander van om dat dossier per dossier te doen. De situatie in Istanbul is anders dan in de rest van het land en alles hangt natuurlijk af van waar je precies heen gaat. Het lijkt me wel nuttig om overleg te organiseren tussen de instellingen om na te gaan welke criteria in dat verband worden toegepast, bijvoorbeeld of het reisadvies van Buitenlandse Zaken daarin wordt meegenomen. Ik vind dat we op zijn minst moeten nagaan waarom bepaalde instellingen dergelijke beslissingen nemen en waarom andere er geen problemen mee hebben.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil twee zaken opmerken. Het eerste is dat elke universiteit zelf moet afwegen waar ze nog goede contacten heeft en waar haar studenten terechtkunnen. Dat lijkt ons wijs. Van hieruit is het moeilijk te beoordelen met welke instelling of professor al of niet kan worden samengewerkt.
Mijn tweede punt is dat ik wil waarschuwen voor de import in Vlaanderen van een buitenlands probleem. Als ik zie welke druk er is uitgeoefend op ouders en leerkrachten van de Lucernacolleges, maak ik mij grote zorgen. De vrije schoolkeuze die mensen hier in Vlaanderen maken, wordt bemoeilijkt door een situatie in het thuisland. Als ik hoor dat er in scholen druk ontstaat op Turkse kinderen, waarbij de ouders worden ingedeeld in ‘goede’ en ‘niet-goede’ Turken en die druk ook op de speelplaats voelbaar is, om te kijken wie zich bij wie aansluit, maak ik mij daar grote zorgen over.
Minister, ik weet dat scholen daar niet graag mee te koop lopen, maar kunt u dit objectiveren? Enkel door dit soort zaken te benoemen zullen we ze ook kunnen oplossen.
Collega’s, ik dank u voor de aanvullende opmerkingen. Ik heb veel respect voor de academische kringen overal ter wereld, ook in Turkije. Het is van belang dat, waar ze goed zijn, we de banden met de Turkse academische wereld behouden. Als we nu een lijn trekken en iedereen over dezelfde kam scheren, gaan we het kostbare weefsel dat we hebben opgebouwd kapot maken. Dat wil ik niet.
Als de bezorgdheid van mevrouw Soens is dat studenten niet weten wat de toestand is, moeten de universiteiten daar zelf werk van maken. Ik kan perfect vragen, bijvoorbeeld in het kader van de VLUHR dat men daarover duidelijkheid verschaft, of dat men een contactpunt heeft waar studenten die naar Turkije willen gaan, zich kunnen informeren. Het kan zijn dat binnen eenzelfde instelling het voor de ene faculteit wel mogelijk is en voor een andere niet. Ik vind ook dat er duidelijkheid moet zijn voor de studenten, maar die informatie kan ook fluctueren. Er kan op een bepaalde plaats plots iets gebeuren waardoor het niet meer kan. De verantwoordelijkheid voor die informatie leg ik het liefst bij de universiteiten en hogescholen. Zij moeten hun contacten evalueren en bekijken welke adviezen ze geven. Ik ga zelf als minister geen uniforme Vlaamse lijn uitzetten.
Mijnheer Daniëls, wat de omgekeerde beweging betreft, heb ik met het eerste deel van uw vraag geen enkele probleem. Ik ben het ermee eens dat we externe problemen niet in Vlaanderen moeten importeren. Als u zegt dat we in kaart moeten brengen waar de druk zit, lijkt me dat vrij moeilijk. Ik heb de directies van de Lucernacolleges bij mij ontvangen. Ze waren bijzonder ongelukkig met de informatie die in de kranten was verschenen. De start van het schooljaar was vrij goed verlopen en ze hadden ook gevraagd om niet mee te gaan in een opbod. Onze minister-president heeft dat trouwens ook niet gedaan, hij heeft alleen zijn afkeuring uitgesproken, net zoals ik gedaan heb. Verder moet daar niet op ingegaan worden, want zo maken we het alleen nog erger.
Ik krijg nu signalen dat de scholen goed bevolkt zijn. Ook in Limburg is het min of meer onder controle. Ik heb aangeboden om verder te overleggen en indien nodig op het kabinet samen te bekijken hoe er kan worden bijgestuurd. Het is bovendien heel moeilijk om ‘druk’ in kaart te brengen. Dat behoort tot de autonomie van de school. Ik zie dat men op het terrein echt wel ijvert om de vrije schoolkeuze voluit te laten spelen, maar in die colleges ligt dat heel gevoelig.
Aangezien die scholen door ons gesubsidieerd worden en aan alle doelstellingen moeten voldoen, is het zo dat als ze geïnspecteerd worden, ze inzake kwaliteit zeker niet moeten onderdoen voor andere scholen. Dat is de beste reclame die je voor die Lucernacolleges kunt maken. Dat zal ik dus ook zelf publiek blijven stellen, behoudens mochten er slechte doorlichtingsverslagen komen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dat u geen opbod wilt in verband met de Lucernacolleges is zeer goed. Een bijkomend onderdeel van mijn vraag gaat over onderhuidse druk die ontstaat in andere scholen onder kinderen van Turkse afkomst die zich zouden opsplitsen in twee clans.
Ook wat dat betreft, is het van belang dat, als scholen voelen dat er druk is die ze niet meer aankunnen, ze hulp inroepen. Het CLB kan dan doorverwijzen. We staan ook klaar met onze schoolinterventieteams en met de ploeg islamexperten van Khalid Benhaddou om scholen waar problemen ontstaat bij te staan. Bij het begin van het schooljaar hebben we ook aan de scholen nog eens laten weten welke handvatten er zijn om hulp te bieden als dat nodig is. Ik denk niet dat scholen erg happig zijn om te reageren op een grote rondvraag daarover, maar ik vind wel dat ze goed moeten weten waar ze in geval van problemen externe hulp kunnen krijgen. Dat kan hetzij via de overheid, hetzij via het netwerk van islamexperten van Khalid Benhaddou, dat ook door ons ondersteund wordt. Het netwerk van experten van Khalid Benhaddou zal bij mij verslag uitbrengen over het aantal vragen tot financiële bijdrage, of ze in stijgende lijn gaan, en of ze vruchten afwerpen. Het schooljaar is nog maar pas begonnen en het is nu nog te vroeg om daar al uitsluitsel over te hebben.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik wil bij de originele vraag blijven en dat was geen vraag om een algemeen verbod, maar wel een vraag om transparantie voor de studenten en hun ouders. Het feit dat de ene instelling het wel toelaat en de andere niet, zorgt ook voor ongerustheid bij de ouders. Als de studenten van de UGent niet meer naar Turkije mogen gaan en die van de VUB bijvoorbeeld wel, vraagt men zich af waarom dat zo is. Daarom is het goed om zicht te krijgen op de criteria waardoor de instellingen zich laten leiden bij hun beslissing. Minister, ik ben blij dat u bereid bent om dat in de VLUHR te laten bespreken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.