Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
De Vlaamse Regering nam op 24 juni een aantal belangrijke beslissingen over de persoonsvolgende financiering. Uiteraard volgen we dat dossier van nabij op. Het viel mij op dat, als je het geheel van de opbouw van de beslissing bekijkt, er een aantal adviezen gevraagd zijn. Eerst en vooral is er een advies gevraagd aan de Raad van State. Dat lijkt me evident. Verder is er een advies gevraagd aan het Interfederaal Gelijkekansencentrum.
Ik wil even ingaan op dat laatste. Naast een evidente bekommernis over de problematiek van mensen met een handicap, zijn we namelijk uiteraard ook bezorgd over de armoede in Vlaanderen. Het instrument van de armoedetoets is daarbij heel belangrijk. Dat is ook decretaal vastgelegd. Het viel ons op dat het Vlaamse Armoedecentrum aangaf niet te kunnen ingaan op de vraag van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) om een advies af te leveren. Zij verwezen daarbij naar de te beperkte termijn om een degelijk en wetenschappelijk gefundeerde analyse op te stellen.
Het VAPH heeft daarom beslist om een ander type van advies in te winnen, een advies dat er kwam op suggestie van de Armoedecel van professor emeritus Jef Breda. Hij heeft in het verleden heel wat diensten geleverd aan de Vlaamse overheid, het VAPH enzovoort. Ik denk bijvoorbeeld aan de evaluatie van het PGB-experiment (persoonsgebonden budget). Hij is iemand die wel degelijk enige merite heeft in dezen. Dat doet echter geen afbreuk aan het feit dat diegenen die het meest onderlegd lijken om een armoedetoets te doen, te kennen geven dat ze daar geen tijd voor hebben. Een professor emeritus zou dat dan blijkbaar wel kunnen doen, zij het via een andere methode dan de gebruikelijke rond armoedetoetsen. Ik vind dat oprecht jammer. We moeten die armoedetoetsen heel ernstig nemen. Er zijn al heel veel voorbeelden geweest waarbij we geen armoedetoets hebben gedaan. Hier hebben we nu een surrogaatarmoedetoets. Ik zeg dat met alle respect voor het advies op zich van professor Breda. Het gaat mij vooral over de methode die werd gebruikt of net niet werd gebruikt.
Het argument van timing is eigenlijk niet valabel. We hebben al heel lang een transitiekalender. We kennen allemaal de vervaldata in heel de timing van het decreet Persoonsvolgende Financiering. Zeggen dat we geen tijd hebben gehad om dit deftig te organiseren, is volgens mij dus geen valabel antwoord.
Los van de opmerkingen over het advies en de methode, staan er in het document dat professor Breda heeft aangereikt, toch een aantal pijnpunten met betrekking tot het besluit dat de Vlaamse Regering heeft genomen. Ik citeer de professor: “Het nieuwe systeem brengt meer onzekerheid, creëert meer complexiteit, wat zich vertaalt in langere en ingewikkelde procedures. Dat zal niet enkel gelden voor nieuwe cliënten, maar ook voor de cliënten die nu al zorg en ondersteuning genieten. Dus: meer onzekerheid, complexer en langer in duurtijd voor iedereen.” Dat zijn niet mijn woorden.
Wanneer personen met een handicap binnen het systeem kiezen voor een budget in cash, komen ze daarbij voor verschillende keuzes te staan, zoals overeenkomsten sluiten met aanbieders, kostenstaten indienen, bijstand regelen. Zo’n beslissing nemen vraagt een grote kennis van wat er mogelijk is en wat er nog actueel is, wat voor vele mensen helemaal geen evidentie is.
Veel mensen die overstappen, zullen daarna in de problemen komen door de foute keuzes die ze in het verleden maakten. Het systeem zelf voorziet hiervoor in enkele opvolgingsmaatregelen. Maar het advies zegt zelf dit: “doch een individuele monitoring lijkt ten zeerste aangewezen; er dienen op korte termijn in ex post maatregelen te worden voorzien om aan de over- en onderbesteding van het budget tijdig te remediëren.” De huidige maatregelen voldoen dus niet.
Een ander, voor mij essentieel element is het gewaarborgd inkomen voor personen met een handicap. Er bestaat een armoederisico, zeker wanneer er geen actuele informatie voorhanden is over de prijzen die de vergunde aanbieders zullen bepalen. Er is ook geen transparantie over de productiekosten van de onderscheiden elementen. Vandaar dat het advies bijzonder scherp is geformuleerd: “Het is aangewezen om op korte termijn enerzijds vergelijkend marktonderzoek uit te voeren naar de prijszetting en het consumptiegedrag, en om anderzijds wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren over de samenstelling en de grootheid van de productieprijzen in verhouding tot de onderscheiden aangeboden woon- en leefvormen.” Men wil dus dat initiatieven wetenschappelijk worden onderbouwd.
Ik zie uiteraard de algemene conclusie niet over het hoofd. Iedereen die een transitie genegen is, moet er blij mee zijn: “De voorgelegde ontwerpbesluiten van de Vlaamse Regering stellen op zich geen probleem in termen van armoede.” Maar er wordt een voorwaarde geformuleerd: “De overheid dient evenwel nauw toe te zien op de implementatie van deze ontwerpbesluiten van de Vlaamse Regering en op de effecten die deze generen. Het VAPH dient als bevoegde overheidsinstantie snel, gepast en krachtdadig op te treden bij vaststelling van probleemsituaties en dient daarbij extra aandacht te besteden aan personen met een handicap die zich in een betekenisbrede armoedesituatie bevinden.”
De adviezen zijn zeer duidelijk. Concreet adviseert men om een monitoringssysteem op te zetten dat toestaat om op persoonsniveau onder- en overbesteding van het toegewezen budget snel te detecteren; om een vergelijkend marktonderzoek uit te voeren over de prijszetting door de vergunde zorgaanbieders en naar het consumptiegedrag van de budgethouders; om onderzoek uit te voeren over het verband tussen de prijszetting door de zorgaanbieders en de geboden kwaliteit; om in zeer klare taal te communiceren over de implementatie van en de omschakeling naar de persoonsvolgende financiering, en ten slotte, om de bijstandsorganisaties te responsabiliseren in hun ondersteunende rol ten aanzien van de budgethouders.
Ik wil u daarover een bijzonder eenvoudige vraag voorleggen. Gaat u in op de concrete adviezen die uit deze toets zijn voortgekomen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik wil vooreerst benadrukken dat ook ik, samen met het VAPH, belang hecht aan een goed onderbouwde armoedetoets waarbij voor de maatregelen die met de vernieuwde regelgeving samenhangen goed wordt nagegaan of er geen ongewenste neveneffecten voor personen in armoede worden gecreëerd. De strakke timing die noodgedwongen moest worden gevolgd om de invoering van en de omschakeling naar de persoonsvolgende financiering binnen het vooropgestelde tijdsbestek te realiseren, heeft er in de voorbije periode echter enkele keren voor gezorgd dat de armoedetoets niet helemaal op een grondige manier kon gebeuren.
Samen met het VAP heb ik daarom besloten om alvast voor de cruciale transitiebesluiten de mening te vragen van professor Jef Breda die vanuit zijn jarenlange ervaring met de sector personen met een handicap en zijn gewaardeerde bijdrage aan de taskforce Persoonsvolgende Financiering bijzonder goed is geplaatst om ons te wijzen op aandachtspunten betreffende sociaal en financieel zwakkere personen met een handicap. Ik meen dat het advies van professor Breda ons bruikbare handvatten heeft aangereikt waarmee we de komende periode concreet aan de slag kunnen om eventuele ongewenste neveneffecten voor personen met een handicap in armoede tijdig te detecteren en er passend op te kunnen inspelen.
Het VAPH bouwt tegen 1 september – het moment waarop de besteding van het persoonsvolgend budget in werking treedt – de reeds bestaande applicatie mijnvaph.be verder uit. Hierbij wordt voorzien in een transparant, eenvoudig en eenduidig tellersysteem dat de individuele budgethouder toestaat de besteding van het eigen budget op te volgen. De administratie zelf zal dankzij dit tellersysteem de besteding zowel op het niveau van de individuele budgethouder als op geaggregeerde niveaus – bijvoorbeeld op de niveaus van een regio versus heel Vlaanderen – kunnen opvolgen. De ervaring met het PAB leert ons echter dat we budgethouders de kans moeten geven om met het beschikbaar gestelde budget de nodige ondersteuning op maat te realiseren. Een te snelle bijsturing is niet aangewezen, een langdurige onderbenutting uiteraard evenmin. Ik acht het zeker aangewezen om een vergelijkend marktonderzoek uit te voeren over de prijszetting door de vergunde zorgaanbieders en andere aanbieders van ondersteuning, alsook over het bijbehorende consumptiegedrag van budgethouders en over de relatie ervan met de kwaliteit van de geboden dienstverlening en ondersteuning. Samen met het VAPH wens ik dit echter ruim te kaderen, in een veel ruimere benadering waarin de noties ‘kwaliteit van bestaan’ vanuit de invalshoek van de cliënten en ‘sociaal ondernemerschap’ vanuit de invalshoek van de vergunde en andere zorgaanbieders centraal staan.
Een eerste vooronderzoek in functie van het ontwikkelen van indicatoren voor het meten van kwaliteit van bestaan is lopende en wordt eind dit jaar afgerond. Het met niet-gereglementeerde toelagen gefinancierde project ‘sociaal ondernemerschap’ is ondertussen afgerond. Het VAPH werkt momenteel volop aan het opzetten van een eigen systeem van monitoring aan de hand waarvan de omschakeling van het oude, eerder aanbodgestuurde systeem naar het nieuwe, vraaggestuurde en persoonsvolgend gefinancierde systeem zorgvuldig opgevolgd zal kunnen worden. Op 1 januari 2017 wordt de omschakeling van meerderjarige gebruikers en hun zorgaanbieders naar PVF gerealiseerd. We verwachten dan ook in 2017 de eerste voorzichtige verschuivingen in de sector. Aan de hand van de eerste vaststellingen zullen we binnen de grenzen van de voor wetenschappelijk onderzoek beschikbare kredieten bekijken welk onderzoek op welke termijn kan worden geïnitieerd.
Het VAPH heeft de voorbije periode reeds heel wat actie ondernomen om op een laagdrempelig en klantgerichte wijze te communiceren aan de diverse betrokken stakeholders over de gefaseerde invoer van de persoonsvolgende financiering en over de omschakeling van het oude naar het nieuwe systeem en de impact hiervan op gebruikers en aanbieders. Ik verwijs hierbij naar de uitgebreide communicatie op de website, de nieuwe folders, de veelvuldige en druk bijgewoonde provinciale informatiesessies, de zorgvuldig getimede, eveneens herhaalde, persoonlijke communicatie aan de hand van persoonlijke brieven en het installeren van een getrapt helpdesksysteem waarbij ook de Vlaamse Infolijn wordt ingeschakeld. Bovendien wordt geïnvesteerd in het nauwgezet, tijdig en correct informeren van intermediaire instanties zoals multidisciplinaire teams (MDT’s), Diensten Ondersteuningsplan (DOP’s), zorgaanbieders, bijstandsorganisaties en – met de hulp van het Steunpunt Expertisenetwerken (SEN) – ook reguliere instanties, opdat vragen en bekommernissen zoveel mogelijk gecapteerd en beantwoord kunnen worden op het eerstelijnsniveau.
Bijstandsorganisaties hebben een erg belangrijke rol in het begeleiden van cliënten in het opnemen van hun rol als budgethouder en in het zoeken van en onderhandelen over passende zorg en ondersteuning. Het VAPH investeert dan ook in regelmatig overleg en samenwerking met de bijstandsorganisaties om ervoor te zorgen dat ze hun rol in het versterken van budgethouders optimaal kunnen opnemen. In de nieuwe context van persoonsvolgende financiering worden bijstandsorganisaties ook actief betrokken bij de processen van het Regionaal Overlegnetwerk Gehandicapten (ROG), meer bepaald bij de afstemming, planning en individuele en collectieve bemiddeling. Dit maakt hen – veel meer dan het geval was bij de voormalige budgethoudersverenigingen – tot partners bij het zoeken en vinden van gepaste zorg en ondersteuning op maat.
Ik blijf toch vasthouden aan mijn basispleidooi: neem alsjeblief de armoedetoets zoals die door de decreetgever is bedoeld ernstig. Het argument van de tijdsdruk en het aan te houden ritme vind ik niet valabel. De tabel is immers al jaren ter beschikking. Men kon perfect voorzien dat de invoering er stond aan te komen. Men had dus op tijd een degelijke armoedetoets kunnen organiseren.
Zo’n armoedetoets moet in wezen een participatief karakter hebben. De participatie van mensen die in armoede leven – de doelgroep die de impact van de maatregel zal ondergaan – is essentieel. In uw communicatie verwijst u naar de druk bijgewoonde informatiesessies van het VAPH in de provincies. Uiteraard zal daar veel volk zijn geweest. Maar was ook de doelgroep aanwezig?
Worden de zwaksten waarvoor we de armoedetoets dienen uit te voeren, bereikt? Ook hier dreigen we het mattheuseffect tegen te komen. Ik vind het bijzonder jammer dat het instrument dat daarvoor is uitgewerkt, niet wordt benut. Dat is een gemiste kans. Bent u alsnog bereid om een participatief traject met mensen in armoede op te starten om een en ander in kaart te brengen? U hebt daar alle belang bij, want heel wat mensen blijken het niet evident te vinden om te werken met voorschotten en afrekeningen die over bepaalde termijnen worden getrokken en waarvan dan in het volgende jaar stukken moeten worden teruggestort. Mensen verliezen daarin hun weg. Bijstandsorganisaties spelen daar een heel grote rol in. Ook zij hebben geen 100 procent bereik.
Heel wat van de opmerkingen en suggesties die professor Breda formuleert, vinden we ook terug in het verslag dat hij indertijd heeft gemaakt over het experiment ‘persoonsvolgende financiering’, met name dat we heel wat belang hechten aan vraaggestuurde zorg en dat dit een zekere marktwerking veronderstelt, maar dat we de mechanismes van die marktwerking niet goed kunnen inschatten. De conclusie van professor Breda toen was dat er onvoldoende schaalgrootte was. Nu zegt hij dat eigenlijk opnieuw. U antwoordt dat we volgend jaar zullen kijken of er voldoende budget is om onderzoeken te doen. Dat is niet bijzonder geruststellend. Ik ben ervan overtuigd dat dit haalbaar is voor het gros van de personen die hiervoor in aanmerking komen, maar mijn bekommernis gaat uit naar diegenen die op verschillende vlakken het kwetsbaarst zijn. Ik vind het jammer dat dit niet proactief is getoetst.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, in tegenstelling tot de heer Van Malderen ben ik toch tevreden met het advies van het Netwerk Tegen Armoede en het wetenschappelijk advies van professor Breda. Als de minister die adviezen voldoende acht voor de armoedetoets, dan willen we hem daarin alle vertrouwen geven. Het VAPH stelt heel duidelijk in de nota dat de nodige maatregelen zullen worden genomen en dat er gevolg wordt gegeven aan de adviezen. Minister, wilt u erop toezien dat die maatregelen worden genomen?
Ik heb nog een vraag over de applicatie 'mijn.vaph’. We horen dat mensen zonder of weinig begeleiding schrik hebben dat ze heel snel hun budget zullen opnemen, niet alleen het persoonsvolgend budget maar ook het BOB. Het BOB kan vanaf 1 januari in principe voor 12 maanden worden opgenomen. Daarom is het eerste advies van het monitoringsysteem heel belangrijk. Het is heel belangrijk dat mensen niet in problemen komen voor de volgende maanden. Ik pleit niet voor een doorgedreven regelgeving die mensen aan banden legt voor de besteding van het budget. Er wordt gewerkt met een tellerssysteem. Misschien is het wel mogelijk om een soort bericht weer te geven dat het budget bijna op is. Kan dit overwogen worden?
De heer Van Malderen vraagt zich terecht af of de doelgroep van mensen in armoede voldoende wordt bereikt op de infosessies. Die bezorgdheid deel ik. Als ze niet komen naar die infosessies, hoe wordt geprobeerd om hen alsnog te bereiken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik vind dit een juist debat en er zijn juiste bekommernissen naar voren gebracht. Ze gaan wel breder dan de grote paradigmashift in de sector van de personen met een handicap. Zodra je spreekt over vraaggestuurd financieren, dan zeg je dat je ervan uitgaat dat mensen in staat zijn om daarin beslissingen te nemen. Ik deel de mening dat we er niet van moeten uitgaan dat dit altijd en in alle omstandigheden zo is. Het systeem moet de nodige zorgvuldigheid opbrengen om dit te realiseren en te bewaken voor mensen die kwetsbaar zijn en op dat vlak ondersteuning nodig hebben. Ik vind de suggestie goed dat het informaticasysteem een lerende module kan hebben of mensen aanzet tot zelfreflectie. Ik zeg niet dat dit allemaal zal kunnen van vandaag op morgen, maar het is de moeite waard om te overwegen.
Ik heb er ook geen bezwaar tegen dat de informatiesessies worden bekeken met de verenigingen en dat er een uitdrukkelijk initiatief wordt genomen om bepaalde groepen extra te bereiken, als uit de evaluatie van de campagnes blijkt dat dit nodig is. Het VAPH probeert er in de communicatie wel voor te zorgen dat alles voldoende duidelijk en verstaanbaar is. Je moet geen grote politieke helderziende zijn om te beseffen dat deze transitie van dermate omvang is dat er een leerproces zal inzitten voor diverse stakeholders. Er zijn grote verwachtingen ten aanzien van de bijstandsorganisaties wat dat betreft. Ik wil een aantal van de suggesties die zijn gedaan wel bespreken met het agentschap.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik ben tevreden met de opening die de minister alsnog maakt. Ik wil alleen vragen dat dit bij toekomstige adviezen vooraf gebeurt om het participatieve proces dat ik heel belangrijk vind, op voorhand te kunnen organiseren. We willen met zijn allen afstappen van een systeem dat al te bevoogdend is. We moeten mensen in staat stellen om zelf keuzes te maken. Dat betekent dat er voor de meest kwetsbaren in een specifieke aanpak moet worden voorzien. Essentieel om daarin te slagen is te weten hoe ze dat zelf ervaren. Net daarom is het participatieve proces zo essentieel. Ik noteer de bereidheid om een aantal stappen te zetten en we zullen daar verder op toezien.
De vraag om uitleg is afgehandeld.