Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Het regeerakkoord stelt een slanke Vlaamse overheid voorop. Daartoe werd onder meer voor elk beleidsdomein waarop de Vlaamse overheid actief is – en dat zijn er toch wel veel – tegen 1 januari 2015 de opmaak van een kerntakenplan in het vooruitzicht gesteld. Die oorspronkelijk vooropgezette datum werd niet gehaald, maar bijna een jaar geleden heeft de Vlaamse Regering de kerntakenplannen uiteindelijk wel goedgekeurd. Ze zijn er, ze zijn afgewerkt, ze staan op papier en moeten nu worden uitgevoerd.
In totaal werden daarbij 522 processen aangeduid als vatbaar voor afbouw, optimalisatie en overheveling naar de lokale besturen. Dat is een gigantische hoeveelheid. Dat betekent dat de taken van 886,21 vte’s worden stopgezet. Ik heb ze niet nageteld, zeker niet die 0,21. De betrokken personeelsleden zullen via begeleide interne mobiliteit opnieuw worden ingezet op basis van de huidige noden in andere beleidsdomeinen.
In de beleidsbrief Algemeen regeringsbeleid 2015-2016 kunnen we lezen dat de minister-president erop heeft toegezien dat de uitvoering van de kerntakenplannen opgevolgd wordt en dat de vijf principes van de kerntakenplannen – eigen dienstverlening, regelgeving, handhaving en inspectie, vergunningen en erkenningen, subsidies – een belangrijk onderdeel vormen van de rapportering over de monitoring van het Vlaams regeerakkoord.
Alle kerntakenplannen bevatten opdrachten die vatbaar zijn voor afbouw. Op basis van welke criteria werd beslist welke opdrachten al dan niet voor afbouw in aanmerking komen? Welke opdrachten werden intussen al afgebouwd – we zijn een jaar verder – en van welke opdrachten is de afbouw gestart? Betekent de afbouw van die opdrachten dat die niet meer zullen worden opgenomen, ook niet door een ander bestuursniveau, wetende dat ook andere niveaus worden afgebouwd? Welke personeelsbesparingen zullen door deze afbouw van opdrachten gerealiseerd worden?
Bepaalde taken zullen volgens de kerntakenplannen worden overgeheveld naar het lokale bestuursniveau. Welke taken werden inmiddels al overgeheveld? In welke mate wordt met de lokale besturen over deze overheveling onderhandeld? Welke personeelsbesparingen zullen door deze overheveling worden gerealiseerd?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
De focus van de kerntakenplannen is primordiaal gericht op de afbouw van taken die minder essentieel zijn om de beleidsdoelstellingen te bereiken en de dienstverlening te verzekeren. Om de operatie te starten hebben de verschillende entiteiten van de Vlaamse administratie in september 2014 instructies gekregen over de methodiek. We hebben daarbij gevraagd dat de beleidsdomeinen al hun kernprocessen in kaart brachten met telkens een kwalitatieve beoordeling: vatbaar voor afbouw; over te hevelen naar het lokale bestuursniveau of deels over te hevelen naar het lokale bestuursniveau; optimalisatie aangewezen; behouden in huidige vorm; activiteit verder te versterken of nieuw in te voeren.
Eind 2014 hebben de administraties hun voorstel van kerntakenplan bij hun bevoegde ministers ingediend. In februari 2015 ging het voorzitterscollege in dialoog met de kern van de Vlaamse Regering over deze kerntakenplannen en werd een globaal kader vastgelegd waarbinnen die moeten worden bekeken, zoals bepaald in de mededeling aan de Vlaamse Regering. Dit kader geeft aan hoe de kerntakenplannen kunnen bijdragen tot een meer resultaat- en klantgerichte overheid door in te zetten op vijf belangrijke assen: de eigen dienstverlening, regelgeving, handhaving en inspectie, vergunningen, erkenningen en tot slot subsidies. Er is een continu proces geweest van dialoog en interactie tussen de administratie en de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering heeft de uiteindelijke geconsolideerde beslissing over welke taken afgebouwd worden, genomen op 17 juli 2015. Het Vlaams Parlement beschikt over de desbetreffende documenten van de Vlaamse Regering, en u kunt ze ook raadplegen op de website van de Vlaamse overheid: https://overheid.vlaanderen.be/kerntakenplan.
De stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de kerntakenplannen wordt opgenomen in de jaarrapportering over de ondernemingsplannen. Die worden in telkens bij de bevoegde minister ingediend en meegenomen in bespreking van de ondernemingsplannen. De entiteiten moeten in die rapportering weergeven wat de status is van de af te bouwen, respectievelijk de over te hevelen en de te optimaliseren processen, zoals opgenomen in de plannen die de Vlaamse Regering op 17 juli 2015 heeft goedgekeurd. U kunt het overzicht terugvinden op de website, onder het lemma jaarrapporteringen en ondernemingsplannen. Voor de diverse plannen verwijs ik daarnaar.
Uit de reeds ontvangen rapporteringen blijkt dat de entiteiten volop bezig zijn met het uitvoeren van hun kerntakenplan. Dat is een continu proces. Sommige elementen zijn intussen reeds gerealiseerd, andere lopen, of zullen binnenkort starten. Voor meer gedetailleerde informatie verwijs ik naar de website. De evaluatie van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van kerntakenplannen zal plaatsvinden in het overleg van het voorzitterscollege met de kernministers in september.
De personeelsbesparingen door de afbouw van de opdrachten te bouwen processen zijn becijferd op 287,82 vte. Het is natuurlijk zo dat die personeelsleden via begeleide interne mobiliteit opnieuw worden ingezet. Het cijfer dat u gaf, slaat op de totaliteit, dus op de in totaal 873 vte’s die verband houden met de kerntakenplannen. Met betrekking tot het optimaliseren van processen gaat het over ongeveer 548 vte’s. Ik rond daarbij af: ik laat het cijfer na de komma weg. Zoals ik daarnet zei, zou de impact van de af te bouwen processen 287 vte’s zijn, en van de over te hevelen processen 50 vte’s. In totaal is dat 886 à 887 vte’s. Dat is het aandeel van de kerntakenplannen in het totale aantal af te bouwen koppen, dat 1950 bedraagt. Op dit ogenblik zijn er in totaal al 873 koppen minder tewerkgesteld van die te behalen 1950.
Iedere Vlaamse minister is verantwoordelijk voor de opvolging van de kerntakenplannen voor haar of zijn bevoegdheden. De status daarvan is dus telkens op te vragen, te vinden bij de desbetreffende bevoegde minister. Zoals ik al zei, zou de vooropgestelde impact van de over te hevelen processen op het vlak van personeel 50,31 vte’s bedragen.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister-president, u hebt heel wat cijfermateriaal ter beschikking kunnen stellen met deze stand van zaken. Ik vind het belangrijk dat we vanuit het parlement een totaalbeeld kunnen blijven houden, dat we niet allemaal de diverse plannen moeten gaan bekijken om te zien of men globaal op koers zit met deze inspanning, en dat we er ook enigszins een zicht op krijgen waar er eventueel knelpunten zijn. Ik neem aan dat er al wel heel veel materiaal op de website staat. Daarom heb ik er ook geen schriftelijke vragen over ingediend. Ik vind het echter belangrijk dat we als parlement de globale oefening kunnen monitoren, dat we dat in het oog kunnen houden.
De overdrachten naar die andere bestuursniveaus: dat is een materie die politiek natuurlijk ook heel relevant is. Dan denk ik onder meer aan de lokale besturen. Dat komt in andere commissies ook heel veel aan bod. Dan is de vraag in welke mate met de lokale besturen over deze overheveling wordt onderhandeld. Kunnen er concrete voorbeelden worden gegeven van de taken die op dit moment in overheveling zijn, werden overgeheveld, zullen worden overgeheveld? Dat was mijn vraag daarnet. Kan dat wat verder worden uitgediept, of kan dat op een ander moment gebeuren? Ik meen immers dat dit parlement dat ook nodig heeft. Je kunt immers natuurlijk een politieke discussie wat minder aantrekkelijk maken door te verwijzen naar heel veel plannen. Natuurlijk zijn die plannen belangrijk. Dat moet gebeuren. Dat kan elk jaar worden gemonitord. De politieke discussie gaat echter over de vraag in welke mate er een evolutie bezig is tussen die beleidsniveaus. Kunnen die ter zake hun rol spelen? Is dat transparant? Weten we wat er op wie afkomt? Zijn daar ook personeelsoverdrachten mogelijk of zal men alleen oplossingen zoeken via interne mobiliteit? Is ook de externe mobiliteit een item dat aan bod kan komen?
Ik zou dit dus graag wat opentrekken en niet alleen focussen op de cijfers. Natuurlijk zijn die cijfers belangrijk. Ze geven een beeld van de evolutie. Mijn zorg, die ik uitdruk in deze vraag, is echter vooral de volgende. Dit gaat over een materie die vooral wordt opgevolgd door de uitvoerende macht. Dat is logisch. De ministers en hun administratie nemen daar het voortouw in, voeren de dialoog daarover, die een permanente dialoog is. Hoe kunnen we ook als wetgevende macht, zonder ons in de cijfers te verliezen, dit debat mee beoordelen en volgen?
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, ik wil me graag aansluiten bij de twee opmerkingen die de heer Kennes heeft gemaakt. We moeten inderdaad een totaaloverzicht kunnen behouden van wat er aan de hand is in het kader van de uitvoering van de kerntakenplannen, zonder dat we dat overal moeten gaan zoeken in de diverse ondernemingsplannen van de bevoegde ministers. Daar zullen we gaan kijken, maar het zou leuk zijn, mochten we ook een globale, samenvattende tabel hebben.
Minister-president, wat de discussie over de mogelijke overdracht naar een ander bestuursniveau betreft, zijn er daadwerkelijk onderhandelingen bezig? Of gaat het om het eenzijdig doorschuiven naar de lokale besturen, zoals nu dikwijls het aanvoelen is bij die lokale besturen? En als er een dialoog is, met wie wordt er dan gedialogeerd als het gaat over die lokale besturen? De lokale besturen hebben nu immers de indruk dat het een doorschuifoperatie is wat bijvoorbeeld Ruimtelijke Ordening of Huisvesting betreft, dat ze wel de taken erbij krijgen, maar niet de mensen die die taken moeten uitvoeren.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, ik begrijp de vraagstellers natuurlijk. Anderzijds, dit is een vraag om uitleg. Ik kan natuurlijk bladzijden cijfers aflezen. Ik denk dat dat niet de bedoeling is van een vraag om uitleg. Ik denk dat schriftelijke vragen daar veel geschikter voor zijn. Nogmaals, we bezorgen heel veel informatie, en het is niet de bedoeling om die te doubleren.
Mijnheer Kennes, ik begrijp echter ook uw zorg, maar zoals ik u zei, is er in september de afspraak tussen de kern en het Voorzitterscollege voor een totale stand van zaken. Ik kan er misschien op een of andere manier, met een mededeling voor zorgen dat er een totaaloverzicht is. Dat is dan wellicht in oktober. Dan nog is het voor de detailvragen, voor de specifieke vragen, bijvoorbeeld de vraag welk proces er in Ruimtelijke Ordening is verricht om daartoe te komen, welke onderhandelingen er zijn gevoerd, welke afspraken er zijn gemaakt en dergelijke meer, beter om u specifiek tot de vakminister te richten. Ik wil wel zorgen voor een totaalbeeld, maar dat heb ik op het ogenblik niet. Dan kan ik misschien tegemoetkomen aan uw vraag. Dat kan via een schriftelijke vraag, maar ik wil ook bekijken of we misschien een mededeling kunnen doen, een tekst kunnen bezorgen met een totaaloverzicht. De formule kunnen we afspreken.
Omdat al die ondernemingsplannen nog niet klaar en zeker nog niet allemaal besproken zijn, heb ik nu geen zicht op die details. Ik heb u het totaalcijfer gegeven van de vermindering van het aantal koppen. Daar in detail op ingaan, zouden we misschien beter uitstellen tot bijvoorbeeld oktober.
De heer Kennes heeft het woord.
Ik begrijp dat het overleg met het voorzitterscollege en de kern van de Vlaamse Regering in september-oktober zal plaatsvinden en dat we daarop moeten wachten om het totaalbeeld te hebben. Ik heb daar begrip voor. In september-oktober zullen we daar met veel belangstelling naar uitkijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.