Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Minister, u hebt in de regeerverklaring aangegeven dat er voldoende en intensief blijvend zal worden ingezet op eigendomsverwerving. We weten dat niet iedereen voldoende financiële middelen heeft om een lening aan te gaan bij een commerciële bank voor de verwerving van een onroerend goed. Om die reden is het belangrijk dat we maximaal blijven inzetten op het instrument van de sociale leningen. Een sociale lening maakt voor heel wat gezinnen en starters het verschil uit tussen het al of niet kunnen verwerven van een eigen woning.
De twee instanties die de bijzondere sociale leningen verwerven, kenden, omdat banken steeds strenger worden in het toekennen van een hypothecaire lening, een steeds groter wordende vraag. Om die reden werd de leningsmachtiging van beide instellingen eenmalig verhoogd in 2014.
In uw beleidsbrief hebt u aangegeven dat u het stelsel van de sociale leningen vanaf 2016 wilt objectiveren en verfijnen door de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. U staaft dat vandaag ruim 70 procent van de alleenstaanden en 85 procent van de gezinnen in aanmerking zou komen voor het afsluiten van een sociale lening. Het moet volgens u de bedoeling zijn om die sociale leningen toe te kennen aan de mensen die die echt nodig hebben. U specificeert nergens wat u daarmee eigenlijk bedoelt. Er zal worden onderzocht op welke manier de doelgroep beter kan worden afgebakend.
Tevens gaf u bij de begrotingsbespreking aan dat er in het najaar 2015 een evaluatie zou worden uitgevoerd en dat u op basis daarvan het Leningenbesluit zou aanpassen. Die studie was toevertrouwd aan het Steunpunt Wonen. Mijn vraag dateert al van ruim 2 maanden geleden. Ze is niet geagendeerd omdat de studie nog niet was opgeleverd. Het feit dat ze vandaag is geagendeerd doet me vermoeden – ik heb het ondertussen ook op de website gezien – dat de studie is opgeleverd. Ik heb ze nog niet gelezen. In die zin zijn uw antwoorden sowieso relevant.
U hebt ook laten weten dat u los van de resultaten van het onderzoek van het Steunpunt Wonen de modaliteiten voor sociale leningen zou verfijnen, onder meer op het vlak van regionale differentiatie. Er zijn regionaal heel wat verschillen. Daar moet rekening mee worden gehouden bij de toekenning van een sociale lening en het plafond voor de verkoopprijs.
We hebben hier al vaak de discussie gevoerd dat heel wat mensen aangewezen zijn op een sociale lening, niet zozeer vanwege hun inkomen maar omdat ze bij een commerciële bank geen 100 procent van het totale bedrag kunnen lenen. U hebt toen aangegeven dat het misschien een mogelijkheid kan zijn om na te gaan in hoeverre mensen 80 procent zouden kunnen ontlenen bij een commerciële bank en de overige 20 procent via een sociale lening. U liet uitschijnen dat u daarover al gesprekken had gevoerd met de banken en dat ze niet afkerig stonden van zo’n samenwerking.
Minister, u hebt de onderzoeksresultaten van het Steunpunt Wonen inmiddels ontvangen. Welke conclusies en aanbevelingen hebt u kunnen ontwaren en welke conclusies trekt u er zelf uit met betrekking tot de extra differentiatie van sociale leningen, de regionale verschillen en maximale waarden? U hebt gezegd dat de inkomensgrenzen bijgestuurd zouden moeten worden omdat heel veel mensen in aanmerking komen. Bent u van plan om de inkomensgrenzen te verlagen? Aan welke inkomensgrenzen denkt u dan? Denkt u eraan om de doelgroep verder af te bakenen? Zo ja, welke differentiatie ziet u voor alleenstaanden, mensen met een onzeker arbeidsstatuut wier profiel als risicovol wordt beschouwd en jonge gezinnen? Veel jonge starters met een behoorlijk inkomen komen niet in aanmerking voor een commerciële lening omdat ze geen eigen inbreng kunnen voorleggen. Welke rol ziet u voor de erkende kredietmaatschappijen (EKM’s) weggelegd tussen de verstrekkers van bijzondere sociale leningen – Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en Vlaams Woningfonds (VWF) – en de reguliere kredietverstrekkers? Welke resultaten hebben de gesprekken met de bankensector opgeleverd betreffende het systeem van combileningen? Hebt u afdwingbare afspraken kunnen krijgen? Sommige gezinnen zouden 120 procent van de kosten moeten kunnen lenen om de registratierechten en notariskosten te kunnen financieren. Bent u bereid, zoals in Brussel is gebeurd, om hiervoor eveneens de modaliteiten te wijzigen zodat ook de kosten bij de aankoopakte mee ontleend kunnen worden bij een sociale lening? Ik heb in de pers gelezen dat CD&V, uw coalitiepartner, daar alvast voor gewonnen is. Zit u ook op die lijn?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Hostekint, ik wil eerst nogmaals vermelden dat we de machtiging voor de sociale lening bij de begrotingsopmaak 2016 die gebeurd is in 2015, met 200 miljoen euro hebben verhoogd. Die is dus gegaan van 720 naar 920 miljoen euro. We hebben tegelijkertijd ook een aantal aanpassingen doorgevoerd. U kent ze, maar ik som ze voor de volledigheid nog eens op. Zo is er geen sociale lening meer voor de aankoop van grond, voor de aankoop van nieuwbouw en ook niet voor een wederbelegging, met uitzondering voor mensen die in een echtscheiding zitten.
Het rapport is inderdaad gepubliceerd op de website van het Steunpunt Wonen en mijn medewerkers en ik hebben het met veel aandacht doorgenomen.
De conclusie betreffende de regionale differentiatie is belangrijk. Het huidige systeem stelt dat de maximale verkoopwaarde van een woning 204.200 euro mag bedragen. In een centrumstad of in een gemeente in de Vlaamse Rand bedraagt de maximale verkoopwaarde 10 procent meer, namelijk 224.600 euro. De bedoeling was om dezelfde doelgroep in aanmerking te laten komen voor een sociale lening in die gemeenten waar de woningprijzen hoger liggen. Dat is ook goed.
De vraag is of die 10 procent afwijking invulling geeft aan deze doelstelling. Daar is dieper op ingegaan tijdens dit onderzoek en dat leverde belangrijke vaststellingen op. In totaal kennen 111 van de 308 Vlaamse gemeenten een gemiddelde woningprijs die meer dan 10 procent boven de maximumprijs uitkomt. 135 gemeenten hebben een gemiddelde woningprijs die onder de 200.000 euro valt. In de 54 gemeenten waar momenteel een verhoging van de maximale verkoopwaarde van 10 procent wordt toegepast, ligt in 10 gemeenten de gemiddelde verkoopprijs van een woonhuis onder de 200.000 euro en in 38 gemeenten komt de gemiddelde woningprijs dan weer uit boven de 10 procentmarge bovenop de maximale verkoopwaarde. Kortom, ook binnen de centrumsteden en de Vlaamse Rand zijn wel degelijk belangrijke verschillen vast te stellen. Ook de 10 procent afwijking op de maximale verkoopwaarde laat te weinig ruimte voor maatwerk. Soms is het onvoldoende, andere keren is het te ruim. Vraag is evenwel of we überhaupt naar de gemiddelde prijzen moeten kijken. Dat zijn de zeer logische conclusies uit het onderzoek.
U had een vraag over het eventueel bijsturen van de inkomensgrenzen. Uit het onderzoek blijkt dat momenteel ongeveer zes op de tien sociale ontleners voldoende solvabel zijn om een private lening van 148.000 euro terug te betalen. Rekening houdend met 20 procent eigen inbreng betekent dit dus dat men een woning zou kunnen kopen van 185.000 euro. Echter, de 20 procent eigen inbreng blijkt wel in veel gevallen problematisch. Dat heb ik ook gezegd tijdens een antwoord op een vraag van de heer de Kort.
Het grote succes van de sociale lening is waarschijnlijk ook voor een groot deel te verklaren door het feit dat er tot 100 procent kan worden ontleend. Ik kom daar straks in detail op terug. Dat gebeurt door de het VWF en de VMSW.
U vroeg me of ik van plan ben om de inkomensgrenzen aan te passen, ofwel in de hoogte, ofwel naar beneden. We hebben nu differentiatie in de maximale waarde van een huis dat gekocht mag worden in een bepaald gebied om in aanmerking te komen voor een sociale woning. Misschien kunnen we die differentiatie ook doortrekken naar de inkomens. Ik zal heel concreet zijn. Zo zouden we kunnen zeggen dat de inkomensgrens van iemand in een centrumstad net iets hoger mag liggen omdat een woning daar nu eenmaal duurder is. We zouden ook de omgekeerde redenering kunnen maken en stellen dat daar waar de huizen goedkoper zijn, we de inkomensgrens verlagen. Dat is differentiatie. Ik zeg niet dat we dat per definitie moeten doen, maar we moeten dat onderzoeken en kijken wat de eventuele negatieve effecten daarvan kunnen zijn. Een aanpassing die alleen maar negatieve gevolgen heeft, is geen goede aanpassing en we zullen dat dan ook niet doen.
U vroeg of ik eraan denk om de doelgroep verder af te bakenen. Het kan nooit de bedoeling zijn om sociale leningen toe te staan aan kandidaat-ontleners die niet solvabel zijn. Ik ben er ook van overtuigd dat we daarmee de betrokkenen echt niet helpen en hen geen dienst bewijzen, integendeel. Momenteel zijn er voorwaarden inzake eigendom en inkomen. Het is ook absoluut niet de bedoeling om me binnen de doelgroep specifiek te richten op mensen met een hoger risicoprofiel omdat dit niet in het voordeel is van de betrokken doelgroep.
De beleidsnota stelt dat we streven naar een complementaire functie voor de erkende kredietmaatschappijen. Daar kan een sociale lening ook worden opgenomen aan 100 procent van de verkoopwaarde en geldt er geen inkomensvoorwaarde.
Wat zijn mijn conclusies uit mijn gesprekken met de bankensector? U weet dat er een verscherpt toezicht is, en dat er strengere normen zijn voor de financiële instellingen. De actualiteit toont aan dat dit zeker niet zal afnemen. Dat is een goede zaak. Wij hebben ook in het verleden al vastgesteld dat veel minder banken geneigd zijn om nog aan 100 procent te ontlenen. Daar zit het probleem. Een van de pistes die werd besproken met de banken en waarop we, samen met de minister van Financiën en Begroting, voortwerken, is dat we de banken nog altijd aanzetten om te ontlenen aan 100 procent, waarbij 80 procent op hun verantwoordelijkheid is en 20 procent vanuit Vlaanderen wordt verzekerd met bijvoorbeeld een gewestwaarborg. Daar waren de banken voor te vinden. Dat is zeker een goede piste. Wij moeten dat blijven bespreken met de bankensector.
Mijnheer de Kort, u stelde nog niet zo lang geleden ook een vraag over het kunnen ontlenen aan 120 procent. Wij hebben elkaar hier niet tegengesproken, en ook in de media niet. Mijnheer de Kort, u zult kunnen bevestigen dat ik in mijn antwoord op uw vraag wel degelijk heb gezegd dat ik bereid ben om te bekijken of het mogelijk is om de notariskosten mee te ontlenen, maar dat ik absoluut geen voorstander ben – en ik dacht dat ik in u een medestander had gevonden in dezen – van het mee ontlenen van die registratierechten. Ik heb toen ook gezegd dat als wij 120 procent zouden laten ontlenen – wat volgens mij absoluut geen goede zaak is, ook niet voor de betrokkene – wij minder mensen de kans zouden geven om een sociale lening te krijgen. Zo zouden er minder kandidaat-ontleners zijn voor een sociale lening, en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik ben in elk geval geen voorstander van het verlagen van de inkomensgrens. Ik heb dat hier al eerder gezegd. U zegt dat die sociale lening moet gaan naar mensen die het echt nodig hebben. Wel, mensen die een redelijk inkomen hebben maar geen spaarcenten, jonge starters, zouden evengoed in aanmerking moeten kunnen komen voor een sociale lening. Gisteren las ik in het krant nog het verhaal van een alleenstaande vrouw die 2000 euro verdient maar nergens een lening kan krijgen bij een commerciële bank omdat ze geen spaarcenten aan de kant heeft kunnen zetten. Dat zal het verhaal van veel alleenstaanden zijn. Zij kan dus met haar behoorlijk inkomen geen woning kopen en blijft op de private huurmarkt aangewezen. Minister, dat soort mensen zou in aanmerking moeten kunnen blijven komen voor een sociale lening. Het is ook weer niet zo dat zij iets zouden krijgen waarop ze geen recht hebben want zij ontlenen aan een veel hogere rentevoet dan zij zouden krijgen bij een commerciële bank, maar zij zijn noodgedwongen aangewezen op een sociale lening omdat commerciële private banken zo streng zijn geworden.
Minister, u zegt dat er wordt gesproken met de banken, maar u hebt mij niet concreet kunnen bevestigen dat er met de banken afspraken zijn gemaakt. Ik zou dat geen slechte piste vinden omdat het meer mensen in staat zou stellen om een woning te verwerven. Dat geldt ook voor de 120 procentregel, die door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is ingevoerd. Op die manier kun je mensen zonder spaarcenten – en zo zijn er nogal wat – in aanmerking laten komen voor een sociale lening. Het kan niet de bedoeling zijn dat jonge starters die een dikke spaarboek of bouwgrond meekrijgen van thuis, de enigen zijn die vandaag in staat zijn om een woning te verwerven. Ik ben er pleitbezorger voor om jonge starters met een behoorlijk inkomen in aanmerking te laten komen voor een sociale lening.
De heer de Kort heeft het woord.
Minister, ik bevestig dat we op dezelfde golflengte zitten in verband met de sociale leningen, en dat toen inderdaad werd toegelicht dat zou worden onderzocht in hoeverre de notariskosten, maar niet de registratiekosten, konden worden meegenomen. Vanuit de sector zelf heb ik duidelijk het signaal ontvangen dat men dat daar ook het beste standpunt vindt.
Minister, ik heb heel aandachtig geluisterd naar uw toelichting over de 20 procent die de Vlaamse overheid in overleg met de bankensector zou verzekeren. Kunt u nader toelichten hoe dat concreet werkt? Hoe is daar de afspraak gemaakt?
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Dit is een heel interessant debat. Ik kan in grote lijnen de insteek van mevrouw Hostekint volgen. De sociale leningen moeten dienen voor mensen die geen spaarboekje hebben en die niet in staat zijn om bij een gewone bank een lening te krijgen.
Minister, de studie van het Steunpunt Wonen is inderdaad verhelderend. Er is in elk dorp, in elk gemeente en zeker in elke stad in Vlaanderen woondifferentiatie. In de steden zijn woningen duurder. Maar het is fout dat men alleen maar kijkt naar gemiddelde prijzen. Een gemiddelde prijs zegt op zich niets. Bijvoorbeeld in Leuven zijn de inkomsten veel hoger door de aanwezigheid van de universiteit en veel hoogopgeleiden. In Antwerpen dan weer is het gemiddelde inkomen 15.000 euro, terwijl dat bedrag in andere steden veel hoger ligt. De betaalbaarheid van een woning hangt af van wel twintig factoren. Zo is er de termijn waarop je leent. Vergeet ook niet de grootte van de woning. Als je 200.000 euro betaalt voor 50 vierkante meter, is dat proportioneel veel duurder dan als je als gezin met drie kinderen in een veel goedkopere stad, waar veel woningen zijn, iets koopt van 100 vierkante meter. Minister, er zou eigenlijk een tool moeten bestaan waarmee met al die factoren rekening wordt gehouden: inkomen, grootte, de reglementen die opsplitsen bemoeilijken of niet. Ook de energiezuinigheid is belangrijk.
Minister, ik vind dat eigendomsverwerving altijd ook iets heel sociaals is. Men doorbreekt er de sociale mobiliteit mee, ook voor toekomstige generaties. Het staat in het regeerakkoord dat zal worden onderzocht of je moet kunnen kiezen tussen de woonbonus en de registratierechten. We weten dat het budgettair zeer moeilijk is om het voor iedereen te doen. Misschien moeten we eens bekijken wat de financiële impact is voor de groep die in aanmerking komt voor een sociale lening, of voor diegenen die een sociale lening krijgen, wanneer ze afstand doen van hun woonbonus maar meteen het voordeel van de registratierechten zouden verkrijgen. Dat is een kleine groep, maar dat zijn die mensen die de registratierechten niet meteen kunnen betalen.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat iedereen, over de partijgrenzen heen, het systeem van de sociale leningen al altijd enorm ondersteund heeft. We wachten op de aanpassingen die zouden gebeuren.
In het antwoord op een schriftelijke vraag lees ik dat er in 2014 7648 sociale leningen werden verstrekt, en dat er in 2015 een terugval was naar 5092 sociale leningen. Ik besef dat er een aanpassing is gebeurd van de voorwaarden om in aanmerking te komen. Maar wij krijgen vanuit verscheidene SHM’s het signaal dat er in 2016 minder kredieten worden verstrekt en dat er minder dossiers worden ingediend. Een echte oorzaak kan men niet vinden, maar ik heb wel de beleidsvragen gelezen in de aanbevelingen van het Steunpunt Wonen met betrekking tot die sociale leningen. In die vier laatste pagina’s komt dikwijls de rentevoet van 2 procent naar voren. Het Steunpunt Wonen laat in die conclusies uitschijnen dat, gelet op de lage rentevoeten bij de commerciële banken, het misschien een optie is om de sociale rentevoet te laten dalen. Minister, wat denkt u daarvan?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, 2014 was een niet-gemiddeld jaar. Er is dan nog, vóór de verkiezingen, 600 miljoen euro ingepompt. 2015 staat opnieuw in verhouding met 2013.
Het aantal aanvragen voor sociale leningen daalt. U verwijst naar het onderzoek en koppelt daar ook uw eigen conclusie aan vast. Dat heeft te maken met de historisch lage rente op de private markt. Niet alleen ikzelf maar ook u en de onderzoekers maken die link. Ik weet niet of het een goede piste is om dan onze rente te verlagen. Als men minder een beroep doet op een sociale lening omdat men op de private markt terechtkan, zie ik niet in waarom wij dat zouden moeten aanpassen, want ze kunnen ontlenen aan dezelfde en misschien zelfs nog voordeligere voorwaarden. Het is wel een van de verklaringen waarom er minder aanvragen zijn. Dat betekent niet dat het totale uitgekeerde bedrag minder is.
Mijnheer de Kort, over die 20 procent wordt niet alleen met de bankensector gesproken maar ook met minister Tommelein van Financiën en Begroting. We moeten dat nog verder bespreken, maar de piste is dat we zullen werken met een gewestwaarborg en met het verzekeringsprincipe. We zijn nu de modaliteiten aan het bespreken. Ik denk dat we daar een goede piste bewandelen.
Mevrouw Hostekint, ik ben het eens met uw repliek, behalve met uw pleidooi om tot 120 procent te laten ontlenen. U hebt terechte conclusies getrokken uit zowel de studie als uit mijn antwoorden.
Mevrouw Van Volcem, differentiatie is inderdaad belangrijk. De studie heeft aangetoond dat de momenteel ingebouwde differentiatie haar doel voorbijschiet en dus niet doet wat ze zou moeten doen. Wij hebben nu die studie, en nu moeten we ermee aan de slag. Het zou niet goed zijn mochten we alleen maar studies uitbesteden en studieopdrachten geven, en dan niets doen met de resultaten. Als we bepaalde zaken kunnen verbeteren, zullen we die zaken zeker ook in deze commissie brengen.
Uw vraag naar de keuze tussen de woonbonus en de registratierechten valt onder de bevoegdheid van minister Tommelein. In zijn beleidsnota staat dat er een evaluatie zal gebeuren van alle instrumenten die met woonfiscaliteit te maken hebben. Die vraag kan dus beter in de commissie Financiën en Begroting worden gesteld. (Opmerkingen van Mercedes Van Volcem)
Maar het staat in het regeerakkoord, dus sta ik erachter.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Minister, ik ben blij met uw antwoord, in die zin dat u de uitspraak nuanceert die u eerder hebt gedaan, dat 85 procent van de mensen in aanmerking kwam voor een sociale lening en dat we dat moesten toespitsen op diegenen die het echt nodig hebben. U bent in elk geval niet onmiddellijk van plan om die inkomensgrenzen te verlagen. Dat zou inderdaad geen goede piste zijn. We moeten ervoor blijven zorgen dat ook jonge starters zonder spaarcenten van thuis uit ook nog in staat kunnen worden gesteld om een eigen woning te verwerven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.