Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, het Steunpunt Wonen heeft de voorbije week behoorlijk wat studies afgeleverd. Zoals we het Steunpunt kennen, zijn dat zeer grondige studies. Voorzitter, misschien kunnen wij dat in de regeling der werkzaamheden bespreken, maar ik denk dat zij toch een aantal interessante studies hebben opgeleverd, zoals een met een vergelijking van de doelgroepen van de sociale verhuurkantoren (SVK’s) en de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s). Ik heb hier ook iets over de Vlaamse sociale huur.
Mijn vraag van vandaag gaat over de studie over de in- en uitstroom in de sociale huisvesting. Dat is voor ons, parlementsleden, zeer interessant op het vlak van beleid en beleidsaanbevelingen, ook in het licht van een aantal decreten die op de agenda staan.
Minister, kunt u de belangrijkste resultaten van de studie over de in- en uitstroom toelichten? Welke conclusies trekt u uit deze studie? Zoals steeds eindigt ook deze studie van het Steunpunt Wonen met een aantal beleidsaanbevelingen. Hoe zal het beleid omgaan met een aantal zaken die naar voren worden geschoven? Minister, zult u, op basis van deze studie, concrete maatregelen nemen?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, er zijn inderdaad recent een aantal onderzoeken van het Steunpunt Wonen opgeleverd. Het onderzoek waarnaar u verwijst is ook gepubliceerd op hun webstek. Zij staat dus ter beschikking van alle parlementsleden en van iedereen die er interesse voor heeft.
U stelt mij weinig vragen, maar de antwoorden zijn redelijk lang. U vraagt specifiek naar het kwantitatieve en het kwalitatieve luik. Ik zal mij dus enige tijd moeten toemeten om te kunnen antwoorden.
Een eerste categorie van de resultaten uit het kwantitatieve luik betreft de instromers. Men stelt vast dat er jaarlijks ongeveer 7500 gezinnen of alleenstaanden instromen. De nieuwe bewoners hebben een zwakker profiel dan de zittende huurders. Meer dan de helft behoort tot het laagste inkomensdeciel. Dit komt in eerste instantie doordat de instromers relatief jong zijn. Ongeveer één derde is jonger dan 35 jaar. 10 procent is zelfs jonger dan 25 jaar. Een tweede reden is dat er ook veel eenoudergezinnen instromen en ook veel niet-Belgen. Dat zijn de resultaten van het onderzoek, dat zijn niet mijn beweringen. Ik concludeer daaruit dat sociale huurwoningen worden toegewezen aan een doelpubliek dat nogal zwak staat op de huurmarkt of op de woningmarkt in totaliteit.
Jaarlijks verlaten tussen de zesduizend en zevenduizend sociale huurders de sector. Het profiel van deze uitstromers is: mensen die relatief lang in de sociale huursector blijven en van wie het inkomen door de jaren is gestegen; jonge mensen die nog relatief veel verhuizen in het kader van gezinsvorming, tewerkstelling en dergelijke meer.
De wachttijd voor de instroom bedraagt in 2013 gemiddeld 3,1 jaar. Hier is wel veel differentiatie tussen de gemeenten en de lokale besturen. De wachttijd tot toewijzing is gemiddeld het kortst, en dus zijn de instroomkansen het grootst, voor de laagste-inkomensgroepen. De instroomkans is het grootst voor de jongste groep van 18 tot 24 jaar. Dat heeft natuurlijk te maken met het type aanbod. Sommige maatschappijen hebben relatief veel kleine studio’s en appartementen. Die zijn geschikt voor jonge mensen die nog geen gezin hebben. Grote gezinnen vanaf vijf personen hebben een langere wachttijd en een lagere instroomkans. Dat heeft te maken met de beschikbaarheid van grotere woningen die nodig zijn voor gezinnen van minstens vijf personen.
In het kwalitatieve luik kwamen volgende vragen aan bod: waarom stellen mensen zich kandidaat, hoe verloopt het inschrijvingsproces, waarom verlaten mensen de sociale huursector, waar gaan ze dan naartoe?
Een eerste belangrijke vaststelling is dat er grote verschillen zijn tussen de SHM’s in de aanpak van het voortraject. Dat gaat dan over de inschrijvingen en de actualisering van de wachtlijsten. Er zijn ook verschillen in het natraject, bij het opzeggen van een huurcontract.
De interviews met de kandidaat-huurders en met de zittende huurders tonen aan dat er veel verhalen achter de cijfers zitten. Er zijn heel veel verschillende motieven om in- of uit te stromen.
Maar er zijn ook algemene lijnen ontdekt. Ik heb net gezegd dat er nogal een verschil zit in het persoonlijke verhaal, maar er zijn wel een aantal algemene lijnen. De financiële argumenten – de betaalbaarheid – zijn het belangrijkst om zich in te schrijven op een wachtlijst. Er bestaat een relatie tussen het aanduiden van woonvoorkeur bij de inschrijving en de kans op toewijzing van een woning. Men weet bijvoorbeeld waar de wachtlijsten net iets langer zijn dan elders. Men weet ook dat men misschien sneller kan worden toegewezen als men een bepaald type woning vraagt, door het feit dat er vaak veel meer beschikbare kleinere woningen zijn dan grotere. Er is daar dus een voorkeur, die kan worden meegenomen bij de inschrijving op een wachtlijst.
Er is ook een andere belangrijke vraag gesteld in het onderzoek. Waarom verlaten mensen de sociale huursector en waar gaan ze naartoe? De mensen die op deze vraag hebben geantwoord, verlieten allemaal op eigen initiatief de sociale huur. Er zijn natuurlijk echter ook nog andere verhalen. Als men bijvoorbeeld met grote huurachterstallen kampt, kan het ook wel gebeuren dat men gewoon wordt uitgezet. Die getuigenissen zijn gebaseerd op mensen die allemaal op eigen initiatief hebben besloten om de sociale huur te verlaten.
Wat waren de redenen van die mensen om tot die beslissing over te gaan? In eerste instantie omdat ze een eigen woning konden kopen, wat op zich een goede zaak is. We hebben ze als gemeenschap tijdelijk verder geholpen. Zodra ze meer op eigen benen konden staan, hebben ze beslist om een eigen woning te kopen. Er waren ook persoonlijke redenen mee gemoeid. Verder wilden ze ook een woning die beter aansluit bij hun noden of wensen, bijvoorbeeld een grotere woning in het kader van gezinsuitbreiding en dergelijke.
Mevrouw Taeldeman, welke conclusies trek ik nu concreet uit deze studie? Aan instroomzijde zijn er weinig problemen. De laagste inkomens hebben de meeste kans op toewijzing. Dat moet net het doel zijn van sociale huisvesting, dat we de mensen met de grootste noden het gemakkelijkst kunnen toeleiden. Dat is de logica zelf. Wat verder de instroom van minderjarigen betreft binnen het stelsel van begeleid zelfstandig wonen, zij worden gemiddeld binnen de vier maanden toegewezen. Dat staat in schril contrast met de normale wachttijd die gemiddeld op 2,9 jaar ligt. We nemen dus onze verantwoordelijkheid wat begeleid zelfstandig wonen betreft in het sociaal wonen. Dat is een goede zaak in het kader van de instroom van minderjarigen die er met de recente asielcrisis zeker niet op achteruit is gegaan.
Welke andere belangrijke conclusie trek ik verder? Op regionaal vlak is er een grote variatie in de gemiddelde wachttijd tussen de sociale huisvestingsmaatschappij (SHM’s) en de gemeenten. De gemiddelde wachttijd op gemeentelijk niveau bedraagt acht jaar, in Knokke. De kortste wachttijd bedraagt iets meer dan een half jaar, in Mesen.
Wat belangrijk is, is dat een meerderheid van de SHM’s en de gemeenten een gemiddelde wachttijd tot toewijzing kennen tussen twee en vier jaar. Daarom is het natuurlijk heel belangrijk om verder te investeren in bijkomende sociale woningen op plaatsen waar de noden het hoogst zijn, ook al is in de desbetreffende gemeente het bindend sociaal objectief van 9 procent al gehaald. We hebben dat debat al verschillende keren gevoerd. Je moet blijven investeren. Ook al heeft een gemeente of een stad die 9 procent al behaald, toch moet je blijven investeren in andere gemeenten die het nog niet hebben behaald. Het is een en-enverhaal. We moeten zeker kijken waar de noden het grootst zijn.
Mevrouw Taeldeman, een andere conclusie is dat de sociale huurders verouderen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de algemene vergrijzing. Het is dus niet alleen van toepassing op de sociale woningen, maar het is een algemene tendens. Verder is het ook een gevolg van de levenslange contracten. Daarop kom ik straks wellicht terug. Aangezien de sociale huurders verouderen, is er een toenemende nood aan aangepaste of aanpasbare woningen die zijn afgestemd op de noden van iemand die net iets ouder is.
Wat betreft de zittende huurders en uitstroom zal de invoering van tijdelijke contracten een broodnodig instrument zijn om het sociaal woonpatrimonium voor te behouden voor het beoogde doelpubliek. Dat is een belangrijke conclusie die ik trek uit de studie. Hoewel de kans om in te stromen het grootst is voor de laagste inkomens, hebben ze ook de grootste kans om terug uit te stromen. In de studie staat zelf dat de onderzoekers geen reden kennen en het gewoon hebben vastgesteld. Het zou ook te maken kunnen hebben met het feit dat je, als je op jonge leeftijd nog niet zo’n hoog inkomen hebt, je bijvoorbeeld huurachterstallen opstapelt en dergelijke. Dat kan een van de redenen zijn. De onderzoekers zeggen zelf dat ze dat vaststellen, maar eigenlijk niet weten waarom het zo is.
Wat betreft de bezettingsgraad stel ik vast dat het benodigde aantal slaapkamers, gelet op de gezinssamenstelling, een duidelijke impact heeft op de wachttijd. Ik heb dat daarnet al uitgelegd. Ik merk ook een dubbele evolutie op: het aandeel grote gezinnen binnen de huurderspopulatie kent een groei. Anderzijds zijn er meer alleenstaanden binnen de huurderspopulatie ten gevolge van de gezinsverdunning. Dat hangt natuurlijk samen met de maatschappelijke tendensen. Er zijn nu eenmaal meer alleenstaanden en ook meer eenoudergezinnen. Die maatschappelijke tendens spiegelt zich nu ook af in het onderzoek. Het beschikbare patrimonium moet zo optimaal mogelijk worden aangewend. Dat heb ik al benadrukt.
Het kwalitatief onderzoek nuanceert de kritiek dat de invoering van tijdelijke contracten de woonzekerheid zou aantasten. Kandidaten schrijven zich immers in de eerste plaats in wegens financiële argumenten of wanneer zij in een crisissituatie zitten. Het feit dat de sociale woning voor onbepaalde duur kan worden gehuurd, speelde bij de mensen die bevraagd zijn geen rol. Het onderzoek zegt dat het invoeren van de tijdelijke contracten geen impact heeft op de mensen die zich dan niet meer zouden willen inschrijven op een wachtlijst. Dat is een belangrijk statement.
Bij uitstroom waren de mensen die antwoorden hebben gegeven in de studie in staat een eigen woning of appartement te kopen.
Ze geven ook aan dat ze hebben kunnen sparen tijdens de periode dat ze een sociale woning huurden, wat goed is. Het toont aan dat sociale mobiliteit absoluut mogelijk is en dat we dit moeten blijven nastreven.
Inzake het wegwerken van de complexiteit van de inschrijvings- en toewijsprocedure wordt de aanzet geleverd door twee onderzoeken van het Steunpunt Wonen. Ten eerste, een evaluatie van de sociale huurreglementering met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving en een verhoging van de lokale autonomie. In de commissie Binnenlands Bestuur zeg ik heel vaak dat ik absoluut een pleitbezorger ben van nog meer lokale autonomie. Niet alles moet worden opgelegd vanuit Vlaanderen. We moeten vertrouwen geven aan de lokale besturen. Ten tweede komt er een evaluatie van de voorrangsregels wat betreft welzijnsdoelgroepen.
U vroeg of ik op basis van de resultaten concrete maatregelen zal nemen. We hadden al bepaalde concrete maatregelen genomen alvorens dit onderzoek is opgeleverd. Ik ben heel blij dat het onderzoek de genomen maatregelen eigenlijk ondersteunt en bevestigt dat de noodzaak hiervan echt wel is aangetoond. Ik verwijs naar de evaluatie van het kaderbesluit Sociale Huur, de decreetwijzigingen in het kader van bijvoorbeeld het invoeren van contracten van bepaalde duur en het voorzien in de extra machtiging van 200 miljoen voor sociale woningbouw, waardoor de druk op de wachtlijst enigszins wordt verlicht.
Dit is geen limitatieve opsomming van alles wat we hebben veranderd en nog zullen veranderen in de toekomst. Het is wel al een klein aantal zaken die we hebben veranderd en waarmee we al hebben geanticipeerd op het onderzoek en de resultaten ervan.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik raad de leden aan of wil ze warm maken om de studie toch eens goed te lezen, zeker ook in het licht van het ontwerp van decreet dat hier straks zal worden toegelicht. Een aantal studies van het steunpunt werpen een zeer interessante blik op alles wat in- en uitstroomt, het profiel van de huurder enzovoort.
Ik wil ingaan op enkele vaststellingen die me zijn bijgebleven, zoals die over de gemiddelde wachttijd. De gemiddelde wachttijd bedroeg in 2000 1,6 jaar. Intussen is dit opgelopen tot 3,1 jaar in 2013. Dat zijn gemiddelden. We moeten er rekening mee houden dat dit per SHM of werkingsgebied nog kan oplopen, behalve dan in Mesen. We moeten durven te stellen dat sommigen echt wel lang moeten wachten vooraleer ze een sociale woning krijgen toegewezen. Minister, u hebt daar zelf op geanticipeerd door te zeggen dat meer woningen realiseren de beste methode is om de wachttijd te verkorten. In die zin is de recente verhoging van de machtiging voor de VMSW alvast een goede zaak. Ik ben blij te vernemen dat men blijft inzetten op die steden en gemeenten die al het percentage van 9 procent sociale huurwoningen behaald hebben en dat ze blijvend ondersteund worden aan de hand van een convenant zodat ook daar blijvend kan worden ingezet op bijkomend sociale woningen.
Een andere opvallende vaststelling betreft de gemiddelde verblijfsduur in de sociale huisvesting. Ik heb in de studie gelezen dat die uitkomt op ongeveer acht jaar. Dat zet ook het een en het ander in een bepaald perspectief. De perceptie daarover is anders dan de realiteit.
In de studie wordt een overzicht gegeven van de complexe toewijzingsregels. Het wordt ingewikkeld voor bepaalde mensen om te weten welke regels er van toepassing zijn om in aanmerking te komen voor een sociale woning. Er zijn allerlei zaken bij gekomen. Het is een kluwen geworden. U geeft aan dat het kaderbesluit Sociale Huur in evaluatie is. Misschien kunnen daar een aantal lijnen worden getrokken.
Het zou interessant zijn dat elke SHM op zich een analyse maakt van de eigen wachtlijst. Ik weet niet of alle SHM’s daarover beschikken. In mijn regio is dat wel gedaan. Het intergemeentelijk samenwerkingsverband Wonen heeft voor onze regio een analyse gemaakt van de wachtlijst en is tot de vaststelling gekomen dat de wachtlijst bestaat uit voornamelijk alleenstaanden en 55-plussers. We hebben dan ook met de SHM de beslissing genomen om het nieuwbouwprogramma daarop toe te spitsen. Het heeft geen zin als je een wachtlijst hebt met bepaalde profielen, heel veel sociale huurwoningen te bouwen die niet in relatie zijn tot de wachtlijst. Ik doe daarom een oproep dat elke SHM zou beschikken over een degelijke analyse van de wachtlijst, om dan daaraan het nieuwbouwprogramma aan te passen.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman onderschrijft grotendeels mijn antwoord. Inzetten op het doen dalen van de wachttijd is natuurlijk heel belangrijk. We moeten ook blijven inzetten op bijkomende sociale woningen daar waar de 9 procent al is gehaald. Daar zijn de noden meestal het hoogst. De complexiteit van de toewijzingsregels zal inderdaad bij de evaluatie van het kaderbesluit Sociale Huur worden bekeken.
U had nog een vraag over de analyse van de wachtlijsten. In het kader van de visitatierondes die bezig zijn en het opstellen van visitatierapporten, is dit ook een van de aanbevelingen die wordt gedaan aan de SHM’s. We zien inderdaad dat er verschil is in aanpak. Als een bepaalde maatschappij wordt geconfronteerd met een bepaald type of profiel van een kandidaat-huurder, is het natuurlijk nuttig om het bijkomend aanbod op dat profiel af te stemmen zodanig dat je iets kan doen aan de wachtlijsten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.