Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Sinds de laatste staatshervorming hebben federale maatregelen in het beleidsdomein Justitie ook heel vaak een impact op Vlaanderen. Wij zijn immers bevoegd geworden voor de Justitiehuizen en het elektronisch toezicht.
Op 16 maart 2016 heeft de federale minister van Justitie, Koen Geens, zijn voorontwerp van strafwetboek, boek I, voorgesteld in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Daarin zijn mij twee artikelen opgevallen.
Artikel 29 van het voorontwerp heeft het over een voorlichtingsrapport dat kan worden opgemaakt door de bevoegde dienst, met het oog op de bepaling van een geschikte straf. Ik heb in mijn vraag het volledige artikel geciteerd, maar ik zal het mijn collega’s niet aandoen om het hier te lezen.
Het tweede artikel is artikel 47, dat gaat over het elektronisch toezicht. Net zoals de Justitiehuizen is ook de uitvoering van het elektronisch toezicht sinds de vorige staatshervorming een Vlaamse bevoegdheid. De tweede paragraaf van dat bewuste artikel meldt dat de rechter de mogelijkheid heeft om geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden op te leggen bij een veroordeelde. Dat is zo wanneer ze noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer of voor de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde.
Minister, mijn vragen daarover zijn vrij voor de hand liggend en eenvoudig. Hebt u over dit voorontwerp van strafwetboek overleg gepleegd met uw federale collega? Wat was het resultaat van dat overleg? Als dat overleg heeft plaatsgehad, zijn de Justitiehuizen dan effectief de ‘bevoegde diensten’ waarvan sprake in artikel 29 van het voorontwerp? Zullen onze Justitiehuizen dat met de huidige bezetting, zelfs met de extra mankrachten die beloofd zijn, ook aankunnen? Is dat ingecalculeerd? Houdt de werklastmeting, die nu al dan niet afgerond zou zijn, daarmee rekening? Wat zijn de bijzondere voorwaarden? Beschikken de Vlaamse Justitiehuizen over voldoende personeel en middelen om de bijzondere voorwaarden, uit artikel 47 van het voorontwerp, ook effectief uit te voeren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Zoals u intussen weet, is Vlaanderen sinds de zesde staatshervorming in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden bevoegd voor de organisatie, de werking en de opdrachten van de Justitiehuizen en het elektronisch toezicht. Niettemin blijft de federale overheid de opdrachten bepalen die de Justitiehuizen of de dienst Elektronisch Toezicht uitoefenen in het kader van de gerechtelijke procedure of de uitvoering van de gerechtelijke beslissingen. De federale overheid is dus, ook na de zesde staatshervorming, bevoegd om in een nieuw strafwetboek de opdrachten van de justitiehuizen en de dienst elektronisch toezicht te bepalen.
In het kader van het samenwerkingsakkoord van 17 december 2013, bekrachtigd bij Vlaams decreet van 25 april 2014, hebben de federale overheid en de drie gemeenschappen er zich toe verbonden voorafgaand overleg te plegen over een wijziging van de opdrachten van de Justitiehuizen en over alle initiatieven die een impact hebben of kunnen hebben op de uitvoeringscapaciteit van de Justitiehuizen in de uitoefening van hun opdrachten. Het spreekt dus voor zich dat ook een immense hervorming als de intrede van een nieuw strafwetboek het voorwerp uitmaakt van een overleg binnen de Interministeriële Conferentie (IMC) Justitiehuizen, althans wat de delen betreft die een impact hebben op de Justitiehuizen of het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht.
Op de vorige interministeriële conferentie (IMC) Justitiehuizen van 3 mei 2016 kwam dit voorontwerp van strafwetboek ter sprake, zonder dat dit evenwel inhoudelijk al werd besproken. De teksten werden ons intussen bezorgd en momenteel wordt een impactanalyse gemaakt met het oog op een nieuwe bespreking op de IMC Justitiehuizen.
Wat het voorlichtingsrapport betreft: zoals bepaald in ontwerpartikel 29, gaat het inderdaad om de Justitiehuizen. Ook vandaag de dag hebben de gerechtelijke instanties de mogelijkheid om een dergelijk rapport te vragen aan de Justitiehuizen. Zo werden in 2015 over alle opdrachten heen 3292 rapporten gevraagd. Op zich is dit dus geen nieuwe opdracht voor de justitiehuizen.
Wat de bijzondere voorwaarden betreft in het kader van artikel 47 van het voorontwerp: ook dit is op zich geen nieuwe opdracht. De nieuwe wet inzake het elektronisch toezicht als autonome straf, die in werking is getreden op 1 mei 2016, voorziet ook al in dergelijke geïndividualiseerde voorwaarden. Maar in de wet inzake elektronisch toezicht als autonome straf zijn deze voorwaarden alleen mogelijk in het belang van het slachtoffer. De voorwaarden kunnen enkel betrekking hebben op het verbod om op bepaalde plaatsen te komen of met het slachtoffer contact op te nemen en/of diens vergoeding. De ontwerpbepaling in het nieuwe strafwetboek is veel ruimer: de voorwaarden kunnen opgelegd worden “indien deze absoluut noodzakelijk zijn om het risico op herhaling te beperken of indien deze noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer of voor de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde.” In deze piste is er dus zeker en vast een impact op de uitvoeringscapaciteit van de Justitiehuizen en het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht.
Hoewel bepaalde elementen van dit voorontwerp implicaties kunnen hebben voor de gemeenschappen, houdt het voorontwerp ook voorstellen in die de werklast binnen de Justitiehuizen kunnen doen dalen. Zo zou de vervanging van de probatiecommissies door de strafuitvoeringsrechtbank voor de Justitiehuizen tot gevolg hebben dat de secretariaatstaken binnen de organisatie van de probatiecommissie niet meer opgenomen moeten worden.
Ik verwijs uiteraard ook naar de ondertussen veertig bijkomende justitie-assistenten. Ik herinner u eraan – maar u bent daar zeer goed mee vertrouwd – dat in de Bijzondere Financieringswet, artikel 40/70, een specifiek mechanisme is ingeschreven dat, vanaf het begrotingsjaar 2019 en dan telkens om de drie jaar, moet zorgen voor een verhoogde dotatie ingeval de opdrachten stijgen.
Kortom, zoals gezegd, zullen we op basis van een grondige en volledige impactanalyse, rekening houdend met alle elementen, een bespreking hebben van deze ontwerpteksten in de Interministeriële Conferentie Justitiehuizen. Dit was ook het geval voor de andere wetten zoals de potpourriwetten, waarin ook een impact vervat zit voor de Justitiehuizen en het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht.
De heer Parys heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Als ik goed geluisterd heb, weten we vandaag nog niet wat de impact juist zal zijn, maar is uw administratie wel bezig met het maken van een impactanalyse. Wanneer zal die analyse klaar zijn?
Aangezien er volgens u plussen en minnen zitten in de werklast van dat nieuwe strafwetboek, kunnen we nu nog niet zien wat de impact ervan zal zijn en hoeveel extra of minder personeel we nodig zullen hebben.
De logische vraag naar de timing is gesteld. Minister, kan, zuiver praktisch, nagegaan worden hoe we een afspraak kunnen maken over de manier waarop de impactanalyse ter beschikking kan worden gesteld? Dat kan via een vraagstelling, maar het zou eventueel ook op het intranet kunnen worden gezet. Dan weten we ook wat exact geanalyseerd wordt, in de plaats van dat men het via schriftelijke vragen moet doen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik heb geen zicht op de concrete timing, maar het lijkt me evident dat we de impactanalyse van de administratie voorleggen aan het parlement.
Aan de hand van dat document kan men twee conclusies trekken. De eerste is dat we de federale overheid verbieden hervormingen te doen, wat op het vlak van penologie misschien niet het meest verstandige standpunt is, en de andere is de vraag naar de budgettaire consequenties voor de gemeenschappen. Zonder te weten wat de analyse oplevert zal dat allicht de context zijn.
Vraagt men aan criminologen en wetenschappers op een hoorzitting of ze het een goede evolutie vinden dat een gevangenisstraf het ultimum remedium is en dat een herijking gebeurt volgens een meer op re-integratie gerichte criminologische benadering van straffen, vermoed ik dat de mainstream ervan die evolutie ondersteunt.
De heer Parys heeft het woord.
Ik ben een legalist en volg bijgevolg het standpunt dat is vastgelegd in de zesde staatshervorming, namelijk dat de federale overheid mag bepalen, maar ik weet ook wel dat de Vlaamse overheid moet betalen. Die discussie hebben we al enkele keren gevoerd en ik wil ze vandaag niet overdoen, maar ik zou van de minister graag vernemen of deze discussie over dit onderwerp buiten de afspraken valt, meer in het bijzonder dat de verrekening pas in 2019 gebeurt. Is dit iets waarover we apart kunnen onderhandelen met de federale overheid, met het oog op meer budget vóór 2019, omdat het strafwetboek nu wordt aangepast?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik probeer te begrijpen wat u bedoelt. Als u vraagt of er een aanpassing van de bijzondere wet zal worden goedgekeurd vóór 2019, dan betwijfel ik dat. Misschien moeten we de problemen niet proberen op te lossen voor ze zich voordoen.
Als dit dossier door het parlement moet worden goedgekeurd, met alle onderzoeken en analyses, zal dit ongetwijfeld niet snel gebeuren. Met andere woorden, ik heb niet het gevoel dat we op heel korte termijn worden geplaatst voor een plotselinge, totale wijziging van het arsenaal van straffen en de ijking ervan.
Ik ben echter gecharmeerd door de minister van Justitie, die de fundamentele oefening wil doen. Men denkt weleens dat wij niet meer in staat zijn een grondige analyse te doen. De laatste keer dat dit in verband met strafuitvoering gebeurde, leidde tot het fameuze ontwerp-Franchimont, dat een eervolle dood gestorven is in de commissie voor de Justitie van de Kamer, nadat het een jaar lang in de Senaat werd besproken.
Op zeker ogenblik moet men de oefening doen, ook al zal rekening moeten worden gehouden met overgangsbepalingen en -termijnen, teneinde een wetboek van in de jaren 1800 te wijzigen. Ik vind het wel de moeite waard om daaraan met een zeker positief vooroordeel mee te werken.
De heer Parys heeft het woord.
Deze slotopmerking is eigenlijk een herhaling van wat ik daarnet al heb gezegd. Het maken van die oefening behoort tot de federale wetgevende bevoegdheden. Ik onderschrijf dan ook dat het federaal parlement actie onderneemt om het wetboek te moderniseren. Ik laat het aan mijn federale collega’s over om hun aandachtspunten naar voren te brengen. Zelf pleit ik ervoor dat Vlaanderen financieel niet de pineut mag zijn van een misschien noodzakelijke oefening op federaal vlak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.