Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Vorig jaar vroegen in Vlaanderen 2309 leerlingen een vrijstelling aan van het volgen van levensbeschouwelijk onderricht op school. In het basisonderwijs waren het 1115 leerlingen en in het secundair onderwijs 1194. Dit cijfer neemt in bijna alle niveaus jaar na jaar toe en ook dit jaar zet de stijging zich door. Op vijf jaar tijd steeg het aantal vrijstellingen met 15 procent.
Dit ligt natuurlijk in lijn met wat je de sociologische ontwikkeling en samenstelling van onze bevolking zou kunnen noemen, en met de dalende impact van religie en levensbeschouwing in een geseculariseerde maatschappij. Maar het is toch wel verrassend, wanneer men kijkt naar de procedure en de implementatie van deze vrijstelling. Die is niet van de poes en niet eenvoudig. De mogelijkheid van het aanvragen van een dergelijke vrijstelling wordt bijvoorbeeld niet vermeld op het standaardformulier voor het aangeven van de te volgen levensbeschouwing. Ouders moeten zo gemotiveerd zijn dat ze de informatie hierover zelf verzamelen. Aangezien de vrijstelling betekent dat scholen zelf studietoezicht dienen te voorzien, daar waar voor het levensbeschouwelijke onderwijs leerkrachten specifiek worden aangesteld, worden scholen uiteraard niet echt gestimuleerd om dit te vermelden of laat staan aan te moedigen. Ten slotte dienen ouders volledig zelf in te staan voor de inhoudelijke invulling van deze vrijstelling.
Het aanvragen van een vrijstelling betekent met andere woorden dat ouders en scholen zelf heel wat extra organisatie op hun schouders laden. Naast de concrete uitdagingen waarvoor deze keuze ouders en scholen plaatst, kunnen we toch niet ontkennen dat de stijging van het aantal vrijstellingen symbool staat voor de spanning op de manier waarop de vrijheid van onderwijs en godsdienst in Vlaanderen georganiseerd is. Dit dwingt ons tot een fundamentele denkoefening, met een open geest, om het onderwijs van de 21e eeuw dichter bij het werkelijke land te brengen. In afwachting hiervan mogen scholen, ouders en kinderen niet de dupe zijn van een systeem dat niet noodzakelijk nog beantwoordt aan hun eigen verwachtingen en aan de superdiversiteit in de maatschappij van vandaag.
Minister, bent u bereid om de mogelijkheid tot het aanvragen van de vrijstelling explicieter op te nemen in de communicatie en de formulieren over levensbeschouwelijk onderwijs? Welke compensatie kunt u desgevallend voorzien voor scholen omdat er een stijging is in het aantal leerlingen waarvoor studieopvang dient voorzien te worden tijdens de levensbeschouwelijke lessen? Bent u bereid om na te gaan of het niet mogelijk is standaard aan ouders pedagogische ondersteuning of materiaal aan te leveren die de leerling kunnen helpen bij zijn eigen levensbeschouwelijke zelfreflectie? Acht u het mogelijk de scholen in alle netten te vragen om indien ouders voor een vrijstelling kiezen een vak burgerschapsvorming aan te bieden?
Minister Gennez heeft het woord.
Mevrouw Gennez, uw vier vragen hebben mij het voorbije jaar al enige hoofdbrekens bezorgd.
Ik kan misschien starten met het goede nieuws, namelijk uw eerste vraag. In het kader van Operatie Tarra heb ik, zoals ik had aangekondigd, alle omzendbrieven laten screenen met het oog op planlastvermindering en vereenvoudiging. We hebben dat ook gedaan met de omzendbrief van 15 juli 2002 over de organisatie van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer, met als doel de organisatie van het levensbeschouwelijk onderwijs en de keuze voor een levensbeschouwelijk vak een beetje eenvoudiger te maken. We hebben ook van de gelegenheid gebruikgemaakt om onze regelgeving met betrekking tot de vrijstellingen te toetsen aan de recente arresten van het Grondwettelijk Hof, dat stelde dat ouders niet verplicht kunnen worden hun keuze voor vrijstelling te motiveren.
Dat waren arresten van 12 maart 2015 en van 11 mei 2016. Het zijn dus heel recente arresten die we ook eens grondiger moesten bekijken.
De onderwijsadministratie en de inspecteur-generaal hebben samen met de inspecteurs-adviseurs levensbeschouwelijke vakken, en in nauw overleg met de onderwijsverstrekkers van het officieel onderwijs, een nieuwe omzendbrief voorbereid. Rekening houdend met alle argumenten voorziet de nieuwe omzendbrief in de keuze voor een van de erkende godsdiensten of de keuze voor een vrijstelling via een en hetzelfde formulier. Dat is wat u zelf ook vraagt. Het is ook logisch dat het allemaal op één formulier komt. Op die wijze wordt het voor iedereen duidelijk dat er in het officieel onderwijs geen verplichting bestaat om een van de erkende godsdiensten te kiezen. De vrijstelling van keuze wordt als een gelijkwaardige keuze voorgesteld en is, in tegenstelling tot de huidige situatie, meteen opgenomen in het formulier met de keuzemogelijkheden.
Daarmee wordt van de directies niet langer verwacht dat ze elk schooljaar vragen of de ouders/leerlingen hun keuze willen veranderen. Dat is het tweede wijzigende punt. Wie dus een nieuwe keuze wil maken, moet dat zelf aangeven aan de directie van de school, en zal dat vanaf het schooljaar 2017-2018, voor het einde van het lopende schooljaar, moeten doen in de plaats van tijdens de eerste acht kalenderdagen na de start van het nieuwe schooljaar. Ik vond dat een vreselijke regeling. U weet dat dat nogal wat onzekerheid gaf.
Op die manier zal ook de planning van het schooljaar voor levensbeschouwelijke vakken een pak eenvoudiger worden. Een formulier, je kiest en het is maar als je verandert, dat je opnieuw aanmeldt.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2004 betreffende de keuze voor en de vrijstelling van het volgen van een cursus in een van de erkende godsdiensten of een cursus niet-confessionele zedenleer in het officieel lager en secundair onderwijs, waaraan de omzendbrief is gekoppeld, moet nog door de regering worden goedgekeurd. Het ligt nu bij de Inspectie van Financiën.
Mevrouw Gennez, ik heb u het kader geschetst hoe we met het eerste deel van uw vraag willen omgaan, om het duidelijker, transparanter en werkbaarder voor de scholen te maken. Na mijn aanstelling was de meest gehoorde kritiek op de ronde van de directeurs dat het ongelooflijk ingewikkeld was, om dat in acht dagen na het schooljaar toe doen.
Tot hier het eerste punt. Hiermee is er nog geen bijkomende omkadering gepland. Hoe doet men dat vandaag? De directeur van een school staat in voor de organisatie van de invulling van de eigen levensbeschouwing en moet voor toezicht zorgen. Meestal gaan deze leerlingen in de studiezaal of bibliotheek zitten. De ouders staan in – dat heeft me verbaasd toen ik die regeling bekeek – voor de inhoudelijke invulling van de eigen levensbeschouwing, maar alleen maar in uitzonderlijke situaties vragen de ouders om zelf aanwezig te zijn. In de meeste gevallen leest de leerling een boek, een tijdschrift, of maakt een taak. Die taak maken mag enkel een taak zijn die betrekking heeft op de invulling van de eigen persoonlijke levensbeschouwing. Dus niet een taak voor Frans bijvoorbeeld.
Levensbeschouwing die in vrijstelling wordt bestudeerd, moet qua inhoud uiteraard conform zijn met rechten van de mens. Het kan niet zijn dat je propagandateksten begint te lezen, bijvoorbeeld van IS. De directies hebben tools in handen om daartegen op te treden. De omzendbrief bepaalt ook dat de klassenraad toeziet op de kwaliteitsvolle invulling. In extra omkadering kan ik dus niet voorzien, in het transparanter en helderder maken wel.
Uw derde en vierde vraag zijn uiteraard terechte vragen, maar hiermee komen we op een heel moeilijk snijpunt. Men verwacht van de overheid terughoudendheid op het vlak van levensbeschouwelijk onderwijs. Het in deze situatie bieden van pedagogische ondersteuning of materiaal is dan ook iets wat we zeer moeilijk kunnen opnemen. Ik ben ervan overtuigd dat de mogelijkheid om de lestijden in te vullen met de eigen levensbeschouwing mogelijk moet blijven voor de aanhangers van niet-erkende levensbeschouwingen of voor degenen die geen keuze willen maken. Het kan dan niet gaan om delen van het curriculum die de samenleving als noodzakelijk acht voor alle leerlingen, bijvoorbeeld wiskunde.
Collega Gennez, burgerschap is voor mij een noodzakelijk onderdeel van het totale curriculum. Het zit al in de vakoverschrijdende eindtermen en het komt ook in het maatschappelijk debat rond de eindtermen aan bod.
Ik ga wel een opening maken. Stel dat je zou zeggen dat burgerschap zo moet kunnen worden opgenomen, dan zou je meteen ook moeten zeggen: de erkende levensbeschouwingen nemen zelf ook die rol op om burgerschap mee te nemen. Voor een stuk doen ze dat al. Als je zegt: dat kun je doen in dat uur, dan moet je ook toelaten dat het gebeurt binnen de levensbeschouwing. Dat vraagt dus een veel ruimer debat. Je kunt niet zomaar zeggen dat wie geen levensbeschouwing kiest, een vak burgerschap mag hebben. Dat gaat niet. De vakoverschrijdende eindtermen zijn voor elke leerling van belang. Als we het hebben over burgerschap, heb ik al enkele keren de suggestie gedaan om binnen de eindtermen, los van de levensbeschouwing, te bekijken of het niet nuttig is om dat wat meer te bundelen. Ik laat daar zeer graag de parlementaire reflexen op los. Ik denk trouwens dat alle festivals zijn afgehandeld en dat we nu starten met de hoorzittingen.
Artikel 98 van de Codex Secundair Onderwijs zegt: de lesuren waarvoor men is vrijgesteld, mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere onderdelen van het leerprogramma. Dit zou de gelijke behandeling van leerlingen in het gedrang brengen.
Op uw eerste vraag kan ik dus heel positief antwoorden. De andere onderdelen zijn iets complexer omdat je uiteraard moet toelaten dat het leerprogramma volledig kan worden gevolgd door elke leerling. Er zijn wel voldoende en zinvolle manieren om die eigen levensbeschouwing op een eigen individuele manier in te vullen. Didactische en pedagogische ondersteuning kunnen we daar niet in geven.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Het is goed dat het aanbod wordt gedaan om die vrijstellingen op een gemakkelijke manier te kunnen aanvragen. Het is ook logisch en een vereenvoudiging dat een nieuwe keuze moet worden aangevraagd door de betrokken ouders en leerlingen. Dat is zeker een verbetering.
Daarnaast is het wel jammer dat het beperkt is tot het officieel onderwijs. We zijn vragende partij om de vrijheid van onderwijs zo te interpreteren dat jongeren in de verschillende netten de keuze hebben. Ook het vrij onderwijs heeft de hand uitgestoken om op een positieve manier naar verschillende levensbeschouwingen te kijken. We zouden dat ook in het curriculum willen en kunnen zien.
Heel veel ouders zouden gebruikmaken van een vrijstelling omdat ze zelf voor hun kinderen niet meteen aanhanger zijn van een van de erkende levensbeschouwingen, maar dan is het wenselijk dat die vrijgestelde uren ook zinvol worden ingevuld en dat er afstemming is met de erkende levensbeschouwingen. Daar heb ik uiteraard geen problemen mee. We denken dat het zinvol is om kinderen niet te segregeren op basis van hun levensbeschouwing, maar om vanuit het respect voor de verschillende identiteiten de dialoog aan te gaan en zo elementen van burgerschapsvorming in die vrijstelling in te lassen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Als het over zoiets gaat, interesseert het me altijd over hoeveel mensen we spreken. Volgens de laatste cijfers die ik heb gevonden, vraagt 0,25 procent van de ouders in de lagere school vrijstelling aan. Dat zijn er 1115 om precies te zijn. In het secundair onderwijs is het 0,47 procent en dat zijn er 2042.
Die cijfers had ik geciteerd in de vraag, mijnheer Daniëls.
Ik wil ze toch nog eens onder de aandacht brengen omdat we ons moeten afvragen voor welke groep en voor wie we oplossingen aan het zoeken zijn, en of we geen problemen aan het creëren zijn. Wat de minister aanhaalt, namelijk het feit dat het op één blad is aangegeven, is een goede zaak. Dat duidt aan dat het een keuze is en geen lijdensweg waarnaar moet worden gestreefd.
We delen de bekommernis dat de kinderen op die momenten een zinvolle invulling moeten krijgen. Het kan niet de bedoeling zijn dat zij in de refter of elders hun tijd zitten af te wachten. We komen dan natuurlijk op het punt van cultuurbeschouwing. Cultuurbeschouwing kan ook worden aangevraagd, en 0,76 procent van de kinderen in de lagere school doet dit en 0,30 procent in het secundair onderwijs.
Er is natuurlijk een onderscheid tussen vrijstelling en burgerschapsvorming. In alle netten vrijstelling vragen of kiezen voor een standaardvak burgerschapsvorming zijn twee verschillende discussies die u door elkaar haalt. Bij de eindtermendiscussie zullen we het ook hebben over burgerschapsvorming. Wat is burgerschap? Waar vindt het plaats? Het ene is niet per definitie het vervangende van het andere. De vrijstelling die wordt gevraagd, is een vrijstelling voor een levensbeschouwelijk vak. De vrijstelling is niet de vraag stellen om burgerschap te krijgen. Het zijn twee verschillende zaken die wij graag uit elkaar zouden houden.
Er is het confessioneel onderwijs en het niet-confessioneel. Ouders maken een keuze, en aan die keuze hangt nu eenmaal een bepaald pedagogisch project en een bepaalde invulling vast. We zijn niet geneigd om dit te schrappen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega’s, ik vind het een heel moeilijke discussie. Minister, ik ben het wel eens als u zegt dat we die lessen geen pedagogische ondersteuning moeten geven.
Mevrouw Gennez, u spreekt over levensbeschouwelijke zelfreflectie. Het is goed dat het feit dat mensen kunnen kiezen voor een vrijstelling, duidelijker in de omzendbrief zal staan. Maar als ouders voor hun kinderen kiezen voor een vrijstelling waardoor ze een beetje zelf invulling moeten geven aan die uren, dan missen zij toch een beetje die levensbeschouwelijke zelfreflectie. Ik weet dat het misschien niet mag, maar ik zou toch een pleidooi willen houden om aan te moedigen om iets uit het aanbod te kiezen. Er is de niet-confessionele zedenleer die een mooi aanbod heeft om tot die dialoog te komen binnen de verschillende levensbeschouwingen. Men komt daarin tot dialoog. In die lessen zitten vaak verschillende visies waardoor ik de keuze voor een vrijstelling zeker niet zou willen aanmoedigen. Als we er invulling aan geven, gaan we misschien versterken dat mensen gaan kiezen voor de vrijstelling. Ik denk dat we dat net niet moeten doen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik denk dat we later nog wel op dit thema zullen terugkomen. Ik ben het wel meer eens met wat collega Daniëls zegt dan wat collega Krekels zegt. Er is toch wel enige nuancering. Vandaar mijn duidelijk standpunt, dat gelijklopend is met wat de heer Daniëls hierover zegt.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Gennez, voor mij is de vrijheid van onderwijs echt wel de vrijheid van onderwijs. Dat betekent dat het onderwijs ook kan worden georganiseerd rond een bepaald pedagogisch project dat te maken heeft met levensbeschouwing. Dat is het katholiek onderwijs. Hun project is de katholieke dialoogschool, maar dat betekent nog niet dat elke levensbeschouwing binnen het project van het katholieke onderwijs wordt aangeboden. Dat is ook niet wat ze willen doen.
Ik heb geprobeerd om voor een aantal praktische bezwaren die ook zeker binnen het officiële onderwijs leefden – de achtdagenregel, de manier waarop het op het formulier komt –, een praktische oplossing te vinden. Ik denk dat we daar al ver mee staan. Ik ga me niet begeven op het terrein dat eigenlijk toebehoort aan de levensbeschouwelijke invulling. Daar ligt voor mij de grens van wat ik kan doen. Voor de rest is het een keuze van de ouders.
Zoals mevrouw Krekels zei, is het nuttig dat ouders goed weten wat er achter elke aangeboden levensbeschouwing zit. Maar dat zou weer tot dikke boeken leiden, en we hebben voor een beperkte versie gekozen om het duidelijk te maken voor iedereen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor de reflecties.
Het gaat inderdaad tot op vandaag over een klein aantal, mijnheer Daniëls, maar ik denk niet dat dat een argument is. Als men nagaat hoeveel jongeren effectief les in bepaalde erkende levensbeschouwingen volgen, dan is dat ook minder dan 1 procent voor bijvoorbeeld protestantisme of anglicanisme. We moeten het werkelijke land en het onderwijsland maximaal op elkaar afstemmen. Onze samenleving is intussen superdivers.
Het is goed dat we ervan uitgaan dat in alle scholen, over de netten heen, religie een plaats krijgt. We hebben daar alle begrip voor. We zijn zelfs voorstander, maar wij zouden dat wel organiseren buiten het curriculum. Wij zouden binnen het curriculum een algemener levensbeschouwelijk vak ‘burgerschapsvorming en levensbeschouwing’ integreren zodat er in geen enkele school in Vlaanderen nog jongeren worden gesegregeerd tijdens de leerplicht, waar een school ook een plek is om te leren samenleven. Het is de bedoeling dat je ze effectief samenhoudt en dat je hen zelf laat ontdekken tot welk soort inzicht ze komen op een socratische manier en in dialoog met elkaar.
Dat lijkt ons de beste manier om het te organiseren over de netten heen. Ik denk dat we met zijn allen vaststellen dat identiteiten van grote netten hun wortels hebben in de schoolstrijd van de jaren 50. We proberen vandaag mensen nog in dat grondmodel te organiseren, terwijl ik denk dat het onderwijs van de 21e eeuw effectief een nieuw grondmodel aankan dat die superdiversiteit effectief meer kan weerspiegelen. De vrijstelling van die levensbeschouwing is daar volgens mij een mooi voorbeeld van.
De vraag om uitleg is afgehandeld.