Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de gevolgen van de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in pleegzorg
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Naar aanleiding van de vluchtelingencrisis lanceerde Pleegzorg Vlaanderen in september vorig jaar het project ‘Geef de wereld een thuis’. Onder de talrijke vluchtelingen die zijn aangekomen en nog steeds aankomen in ons land en in Vlaanderen, bevinden zich immers ook veel niet-begeleide minderjarigen. Ze zijn uiteraard heel kwetsbaar en hebben zeker nood aan opvang en begeleiding
Via het project ‘Geef de wereld een thuis’ wilde men zo veel mogelijk van deze kinderen en jongeren opvangen in een pleeggezin. Er zijn verschillende instanties betrokken bij het project: Partners in Pleegzorg, de pleegzorgdiensten, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, de voorzieningen die instaan voor de opvang en begeleiding van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen en het Agentschap Jongerenwelzijn.
Op 8 januari 2016 is in deze commissie over dit thema een gedachtewisseling georganiseerd, meer bepaald over de screening in het kader van pleegzorg van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, en werd het project toegelicht. Ik denk te mogen stellen dat dit algemeen als zeer positief werd onthaald, vooral het feit dat zo veel mensen zich hebben aangediend na de eerste oproep, maar dat hier natuurlijk ook bezorgdheden werden geuit over de kwetsbaarheid van deze doelgroep.
In totaal hebben zich na de oproep meer dan 1800 kandidaat-pleeggezinnen aangemeld, zoals de minister geantwoord heeft tijdens de commissievergadering van 22 september 2015. Uiteindelijk hebben 273 van hen zich ingeschreven voor het screeningstraject. Er werden extra middelen toegekend aan Pleegzorg Vlaanderen om te voorzien in extra personeel om de extra dossiers te kunnen behandelen. We hebben echter vernomen dat een en ander langer duurt dan gepland en dat intussen nog maar 3 vluchtelingenkinderen effectief een thuis zouden hebben gevonden bij een pleeggezin, terwijl de doelgroep toch veel groter is. Pleegzorg Vlaanderen wil uiteraard en terecht de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen.
Ook wil men vluchtelingenkinderen die ondertussen al een tijd verblijven in een opvangcentrum en in de buurt ervan schoollopen, er niet zomaar weghalen. Dat kunnen we ook wel begrijpen. Een warme thuisomgeving lijkt echter een betere situatie om te leven dan een asielcentrum.
Naast het pleegzorgproject is ook het project Jongerenwelzijn ter sprake gekomen, waarin onderzocht wordt welke jeugdhulporganisaties bereid zouden zijn om minderjarige vluchtelingen op te vangen. De aandacht gaat daarbij vooral naar de jongste en meest kwetsbare groep, met name kinderen tussen 8 en 14 jaar die, vanuit de organisaties, zo snel mogelijk moeten kunnen instappen in het gewoon onderwijs en zodoende een vlot integratieproces kunnen maken. U hebt daarnet nog naar dat project verwezen bij uw toelichting over de begrotingscontrole.
Minister, kunt u meer informatie geven met betrekking tot het project ‘Geef de wereld een thuis’, meer bepaald hoeveel van de 273 kandidaat-pleeggezinnen die zich hebben ingeschreven voor het screeningstraject intussen al gescreend werden? Hoe is de planning voor eventuele anderen? Hoeveel attesten pleegzorg werken afgegeven? Hoeveel attesten pleegzorg werden geweigerd? Kunnen de kandidaat-pleeggezinnen die zich geëngageerd hebben in het kader van het project ook in aanmerking komen voor andere, niet-vluchtelingkinderen binnen de reguliere pleegzorg?
Wat zijn de oorzaken van het feit dat er nog maar zo weinig vluchtelingenkinderen werden toegewezen aan een pleeggezin?
Welke maatregelen neemt u om het project in een stroomversnelling te brengen en zo snel mogelijk een plaats te bieden aan vluchtelingenkinderen?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de kleinschalige opvang van minderjarige vluchtelingen door jeugdhulporganisaties?
De heer Parys heeft het woord.
Collega Schryvers heeft al een excellente inleiding gegeven, die ik dus niet zal herhalen. Ik wil wel even blijven stilstaan bij het debat dat we in oktober vorig jaar hebben gevoerd en de gedachtewisseling. Wij waren toen zeer bezorgd over de communicatie van het departement, omdat op zijn minst de indruk werd gewekt dat naar een versnelde toewijzing zou worden gegaan voor wat wij juist bestempelen als de moeilijkste categorie kinderen in de pleegzorg.
Nu blijkt uit de feiten dat het niet over een versnelde toewijzing gaat, maar eigenlijk over een vertraagde toewijzing. De doorlooptijd bedraagt ongeveer elf maanden, tegenover vier à zes maanden in de reguliere pleegzorg.
Hoeveel kinderen komen op dit moment in aanmerking voor plaatsing in pleegzorg als niet-begeleide minderjarige vreemdeling? Hoeveel kandidaat-pleegouders zijn op vandaag geselecteerd?
De belangrijkste vraag, minister, wat zijn de oorzaken – naast de moeilijke plaatsing wegens de achtergrond en de historiek die veel van die kinderen met zich meedragen – voor de vertraging bij de plaatsing van die niet-begeleide minderjarigen?
Welke oplossingen ziet u om de procedure te versnellen en toch de kwaliteit te bewaken? Ik denk dat dit de twee essentiële elementen zijn in dit debat.
Minister, u hebt in uw begrotingstoelichting gezegd dat 880.000 euro extra is uitgetrokken voor deze specifieke vorm van pleegzorg. Kunt u ons ook zeggen hoeveel plaatsen u daarmee denkt in te vullen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik stel met grote tevredenheid vast dat collega’s Schryvers en Parys elkaar zeer hoffelijk bejegenen.
De stand van zaken leert ons dat van de 689 gezinnen die een infoavond hebben bijgewoond, er zich 273 ingeschreven hebben voor een screeningstraject. Van de 273 gezinnen hebben er 116 de screeningsprocedure doorlopen, 45 doorlopen op dit ogenblik de procedure, en 14 kandidaat-pleegouders wachten op de opstart van de screening. 98 kandidaten hebben de screening on hold gezet of hebben afgehaakt.
Op het ogenblik van de rapportage, die dateert van vorige maand, waren 43 gezinnen geschikt bevonden voor de opvang van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, terwijl 5 gezinnen ongeschikt werden bevonden. 30 gezinnen die zich hebben aangeboden naar aanleiding van de campagne ‘Geef de wereld een thuis’, zijn overgestapt naar de reguliere pleegzorg. De reden daarvoor is dat deze kandidaat-pleeggezinnen zich kandidaat stelden voor jonge kinderen, terwijl de grootste groep niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ouder dan 15 jaar is. Een deel van die kandidaten hebben zich voor de jonge doelgroep in de reguliere pleegzorg kandidaat gesteld, wat op zich natuurlijk ook een positieve evolutie kan worden genoemd.
Voor alle duidelijkheid, de screening van de kandidaten is momenteel nog bezig. Er zijn dus nog geen definitieve cijfers. Momenteel zijn er 37 attesten uitgereikt, waarvan er 35 situaties van netwerkpleegzorg betreffen. Dat zijn situaties waarbij het kind bij iemand uit diens netwerk, meestal een familielid dat al in Vlaanderen verblijft, wordt geplaatst.
Er werden tot op heden 82 minderjarigen aangemeld, waarvan 8 ‘siblings’ die vragen om samen te worden opgevangen. Bij 34 loopt er momenteel een ruwe matching of kennismaking met een pleeggezin, terwijl 2 minderjarigen in een pleeggezin zijn geplaatst en de overige 46 op een matching wachten. Dat is opnieuw een momentopname: de cijfers zijn uiteraard constant in evolutie.
We zien verscheidene redenen die een impact hebben op de voortgang van het proefproject. Ik benadruk de term ‘proefproject’: er was tot voor de asielcrisis in Vlaanderen slechts een beperkte ervaring met de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. In die zin is het niet vreemd dat we in de loop van het project worden geconfronteerd met zaken die niet lopen zoals we op voorhand hadden verwacht of getimed.
De eerste reden voor de vertraging is dat zowel aan de kant van de selectie van de kandidaat-pleeggezinnen als aan de kant van de kinderen bestaande processen en instrumenten moesten worden aangepast aan de specificiteit van het project. We verwijzen bijvoorbeeld naar de vorming van de kandidaten, waarin de bijzonderheid en aandachtspunten inzake de opvang en het dagelijkse leven van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen een plek moesten krijgen. Ook het grote volume van vragen en aanmeldingen heeft de betrokken diensten sterk uitgedaagd bij het beheren en beheersen van het project.
Een tweede reden is dat we in het bijzonder hebben moeten investeren in het kaderen van wat pleegzorg is, zowel bij de kandidaat-gezinnen als bij de kinderen. Een aanzienlijk deel van de kandidaat-gezinnen heeft zich aangemeld vanuit een emotionele betrokkenheid, zonder een goede voorkennis van wat pleegzorg is. We stellen eveneens vast dat een aanzienlijk deel van de kandidaten een uitgesproken voorkeur had voor de opvang van jonge kinderen in hun gezin, terwijl uiteindelijk blijkt dat het leeuwendeel van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ouder dan 15 jaar is. We merken dat een deel van die kandidaten, zoals gezegd, zich ondertussen hebben opgegeven voor de reguliere pleegzorg voor jonge kinderen. Aan de kant van de minderjarigen hebben we drempels ervaren om in een Vlaams gezin te worden opgevangen. Er is een specifieke aanpak nodig om de minderjarigen, en hun voogden, ervan te overtuigen om voor pleegzorg te kiezen.
Een derde reden is dat we te maken hebben met een complexiteit waarbij diverse actoren moeten samenwerken: de diensten voor pleegzorg, de aanmeldpunten voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, de federale opvangcentra en de voogden. Het heeft tijd gevergd om elkaars werking, processen en instrumenten te leren kennen.
Desalniettemin moeten we vaststellen dat de uitstroom naar de pleegzorg op gang komt en dat de opstartproblemen en grootste groeipijnen achter de rug zijn. We zijn dan ook van oordeel dat het aantal gerealiseerde pleegplaatsingen de komende maanden significant zal toenemen, vooral na het einde van het schooljaar, omdat in veel gevallen momenteel wordt getemporiseerd opdat kinderen hun schooljaar in hun huidige school zouden kunnen afmaken. We blijven de situatie monitoren, maar momenteel zijn we van oordeel dat er geen bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn.
Ik kom tot de vraag over de samenwerking met Fedasil. Er is ondertussen een ontwerp van conventie met Fedasil. De trajecten van adviesinwinning, Inspectie van Financiën en formele goedkeuring door de Vlaamse Regering zijn opgestart. We verwachten dat deze plaatsen, een 150-tal in totaal, in de zomer geleidelijk aan operationeel worden. Ook hier zullen we, samen met Fedasil, sterk monitoren en streven naar een gedifferentieerde instroom, met focus op kinderen onder de 15 jaar.
Mijnheer Parys, wat uw bijkomende vraag betreft, we zullen dat tegen volgende week opzoeken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Uit de cijfers leer ik toch wel heel wat. Die geven toch wel een heel ander beeld dan de eerste berichten die we kregen over heel het project. Ik denk dat we in deze commissie altijd wel met zijn allen hebben gesteld dat we het ontzettend mooi vinden dat zoveel mensen zich aandienen, maar dat het voor velen inderdaad wellicht niet heel duidelijk is wat zo’n pleegzorgtraject inhoudt, dat het toch om een heel kwetsbare groep kinderen gaat. De kans dat het alsnog niet lukt of niet goed lukt, of dat het traject moet worden afgebroken, is reëel. Daarom is het heel belangrijk om zowel het pleegkind als het gezin voldoende informatie te geven, te screenen, hierop voor te bereiden en dergelijke meer. Ik begrijp ook heel goed dat het een groot leerproces is, aangezien het om een proefproject gaat.
Ik vind het ook zeker positief dat er ondertussen wel heel wat gezinnen zijn die gescreend zijn, en die dus over enkele weken of maanden een kind zullen kunnen opnemen. Een en ander kan inderdaad te maken hebben met het einde van het schooljaar. Ik denk dat we allemaal ook wel onderschrijven dat dat van belang is. Er zijn ook een aantal gezinnen overgestapt naar de reguliere pleegzorg die zich hadden aangediend, maar eigenlijk veeleer een voorkeur hadden voor een jonger kind. Het lijkt me ook een goede zaak voor de reguliere pleegzorg dat het aantal daardoor toeneemt. Ik denk dat we ons er ook wel allemaal van bewust zijn dat het niet eenvoudig is en dat hier veel actoren in betrokken zijn. U zegt dat u geen bijkomende maatregelen moet nemen, aangezien de uitstroom op gang komt en het om een proefproject gaat.
Het lijkt me logisch dat een proefproject ook op een bepaald moment grondig wordt geëvalueerd. Daarvoor moeten alle procedures, elke screening, alle toewijzingen ter zake afgelopen zijn. We moeten er ook een hele tijd over laten gaan om te bekijken hoe het loopt in die gezinnen, welke specifieke ondersteuning ze misschien bijkomend nodig hebben. Voorzitter, mijn vraag is dan misschien veeleer een vraag aan u, namelijk dat we over een aantal maanden, wanneer heel dat traject achter de rug is en al die gezinnen zijn gescreend en de kinderen zijn toegewezen, hier toch wel eens samen die evaluatie zouden kunnen maken.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil nog een aantal extra punten in het debat brengen. Het eerste betreft de communicatie, en ik denk dat die boodschap niet alleen geldt in het geval van niet-begeleide minderjarigen die in de pleegzorg willen terechtkomen, maar voor iedereen die met pleegzorg te maken heeft. Er zijn een aantal kandidaat-pleegouders die aan het begin van het proces een mail hebben gekregen om hun te zeggen dat er op dat ogenblik geen matching was, en die een aantal maanden later nog altijd niets hebben gehoord. Als iemand zich als kandidaat-pleegouder opgeeft en ook heel dat traject doorloopt, dan lijkt het me heel belangrijk dat we hem continu op de hoogte houden, dat er dus niet aan het begin van het traject een boodschap komt en pas als er nieuws is over een matching een tweede boodschap. Heel veel mensen beginnen dan immers te twijfelen, beginnen zich af te vragen of ze nog op de lijst staan. Dan krijg je mensen die beginnen te mailen en te bellen. Uiteindelijk zal dat nog veel meer werk betekenen dan als men gewoon periodiek over de stand van zaken communiceert ten behoeve van iedereen die kandidaat-pleegouder is.
Dan zijn er de oorzaken. Waarom is dit zo moeilijk? Ik geef toe dat we ons nog in de opstartfase bevinden. Ik heb echter ook eens mijn oor te luisteren gelegd, en blijkbaar is het toch niet zo evident om bijvoorbeeld rekening te houden met de specifieke context van een voogd. Ik heb gehoord dat er voogden zijn die niet willen dat een minderjarige wordt geplaatst in een omgeving die te ver weg is van hen. Dan krijg je natuurlijk nog eens een factor erbij die het heel moeilijk maakt om een oplossing voor die kinderen sneller dichterbij te brengen. Minister, op welke manier wordt er rekening gehouden met de wensen die de voogd heeft met betrekking tot de afstand tot het gezin waarin het kind kan terechtkomen? Ik begrijp immers dat dat een overweging is, maar dat mag natuurlijk een oplossing in een gezin voor een kind niet in de weg staan.
Mijn contacten vertellen me verder ook dat het toch vaak moeilijk is om een kind dat in een Fedasilvoorziening zit, los te maken uit die voorziening, gewoon omdat het daar natuurlijk zijn eerste nieuwe habitat opbouwt. Dan is het natuurlijk heel moeilijk om te zeggen dat ze het gaan verhuizen naar een pleegezin. Dus, alhoewel we er vorig jaar voor hebben gepleit om niet te snel te gaan, is nu ons pleidooi dat men niet te traag zou gaan. Ik begrijp heel goed wat ik daarmee zeg, maar hoe langer we een kind in een Fedasilvoorziening laten, des te moeilijker wordt het om dat kind daaruit los te weken. We willen dus geen sneller traject dan in de reguliere pleegzorg, maar ook geen trager traject.
Ik denk dus dat we met al die factoren rekening moeten houden. Minister, hoe gaan we dus om met de desiderata van de voogden? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen een communicatie krijgt die op zijn minst periodiek is, en niet alleen in het begin en op het einde van het proces?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Dit is een belangrijke vraag. Ik denk dat we er een paar keer op zullen terugkomen. Ik heb een aantal bijkomende vragen. Een paar weken geleden heb ik een vraag gesteld over gezinnen in hetzelfde project. Nu gaat het over de niet-begeleide minderjarigen, maar je hebt ook de context van de gezinnen. Minister, u antwoordde me toen dat u zou overleggen met uw collega’s, onder meer met uw collega bevoegd voor de ruimtelijke ordening, omdat was gebleken dat er geen matchings waren door stomme praktische hindernissen op dat vlak. Is dat overleg er geweest? Komt er schot in de zaak wat dat betreft? Dat is immers de andere poot van dit grote project dat nu traag gaat.
Dan is er deze poot, die van de minderjarigen die geen begeleiding hebben, die alleen of met broers of zussen aankomen. Hier werd het woord ‘opstartfase’ gebruikt. Er werd gezegd dat het wat traag gaat. Ik vind de collega’s heel beleefd. Er is sprake geweest van veel goede bedoelingen. Het opstarten van dit project is een zeer positief en zeer belangrijk signaal geweest, snel op de bal, maar nu kunnen we alleen maar vaststellen dat dit niet oké is. Heel veel mensen hebben zich aangemeld. Meer dan een jaar later moeten we zeggen dat dit zich nog steeds in de opstartfase bevindt. Ik vind dat moeilijk. Dat krijg je toch niet meer uitgelegd. Hoe traag kan men op een situatie reageren? We zitten daar nu nog steeds mee.
Misschien moeten we het systeem iets fundamenteler durven te bekijken. Ik wil daar geen vast antwoord op geven, maar we moeten minstens het debat openen. Je merkt immers dat de doorstroming naar pleegzorg moeizaam gaat. Voor een stuk komt dat door die screening enzovoort, door de lange procedure, maar voor een stuk ook omdat niet alle jongeren nog willen verhuizen, zoals de heer Parys net zei. Als ze eenmaal ergens wortels hebben, willen ze vaak niet meer weg, en dat kun je ook begrijpen als je kijkt naar het traject dat die kinderen en jongeren hebben afgelegd als ze in een instelling zitten. Ze hebben eindelijk iets van een thuisgevoel en dan vraagt men hun om opnieuw te verplaatsen. Dat is weer een tussenstap en daar botst het vaak op. Dat hoor je ook in de verklaringen van Pleegzorg Vlaanderen nadien.
Misschien moet men het overslaan van die tussenstap van die instelling durven te bekijken. Nu zitten we met een vaste procedure. Ze gaan naar een instelling. Dan wordt er gescreend en gematcht enzovoort, maar misschien moet men bekijken of er geen mogelijkheden zijn qua onmiddellijke plaatsing in pleegzorg, moet men dat debat eens durven aan te gaan. Daar zijn ook nadelen aan. Dan kun je een minder goede matching doen enzovoort. Misschien is er echter ook het voordeel dat je jongeren niet telkens opnieuw hoeft te verplaatsen, vooral jongeren die in een heel kwetsbare situatie zitten en een heel moeilijke achtergrond hebben. Minister, wilt u dat overwegen?
Je hoort verder steeds de opmerking dat de voogden het niet graag hebben. Dat kan zijn om praktische redenen, omdat het gezin te ver is van de voogd. Dat kan zijn omdat voogden vrezen een band of connectie te verliezen. Wat is uw inschatting daarvan? Is er inderdaad een soort conflict tussen voogden en pleegouders of niet? Volgt u dat op? Onderzoekt u dat? Ik krijg immers ook wel dezelfde signalen als collega’s, namelijk dat voogden soms een rem op pleegplaatsingen zijn.
Er komt nog een heel groot deel aan. U zegt dat het schooljaar om is zonder meer pleegplaatsing. Dat snap ik. Er zijn te weinig voogden om alle federale procedures te starten. Momenteel zijn er honderden jongeren die geen voogd hebben. Voor hen start er dus geen procedure en is er geen uitstroom. Bent u in overleg met het federale niveau om ervoor te zorgen dat die jongeren niet maanden tot jaren in een opvanginitiatief blijven, dat hun procedure niet kan starten omdat ze geen voogd hebben en ze op die manier misschien heel veel tijd verliezen om zich op een waardevolle manier te ankeren in onze samenleving?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik zal een aantal van uw suggesties meenemen. Ik ken de specifieke procedures en trajecten niet zoals ze die vanuit de verschillende pleegzorgdiensten gebruiken. De feedback van de informatie is zeker een suggestie die we kunnen meenemen.
Ik denk niet dat kinderen alleen in pleegzorg worden aangemeld als er een voogd is aangesteld. Het is wel wat flexibeler dan dat. Ik hoor ook niet zeggen dat het probleem zou zijn dat de voogden willen dat ze per se in hun omgeving blijven. Dat zal zeker een element zijn vanuit het perspectief van de voogd, maar dan wordt er gekeken of er een andere voogd beschikbaar is. Ik weet van de federale collega dat hij een campagne en een budget heeft om een extra inspanning te doen om bijkomende voogden te zoeken.
Ik wil gerust vragen om na te gaan of een plaatsing vanuit een asielcentrum mogelijk is. Zo op het eerste gezicht heeft het vooral te maken met het feit dat men een goed zicht moet hebben op de situatie van die minderjarigen en dat dat allemaal niet zomaar kan vanuit de beschikbare gegevens uit het asielcentrum. Vaak kan men via de tussenstap naar een voorziening juist screenen en een juiste matching maken. Ik heb er geen probleem mee om die zaken door te nemen met pleegzorg en het agentschap te vragen om die processen te bekijken met de diensten.
Mijn algemene appreciatie is dat Pleegzorg Vlaanderen de laatste keren niet altijd even gelukkig heeft gecommuniceerd. Dat heeft de zaken niet echt vergemakkelijkt. Zo waren er onduidelijke cijfers of was de titel niet bepaald geslaagd. Die communicatie is voor mij een punt van overleg met de sector. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Het overleg met het federale niveau heeft zeker plaatsgevonden, maar ik kan niet meteen zeggen wanneer.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.