Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Recent verscheen een studie in Brussels Studies over ‘De Brusselse jeugd, tussen diversiteit en kwetsbaarheid’. De conclusies die hier werden getrokken zijn op zijn minst verontrustend te noemen: er heerst een grote kloof tussen de verschillende jongeren van onze hoofdstad.
Ik citeer: “De geanalyseerde literatuur wijst op een zeer sterke dualisering van de levensomstandigheden van de Brusselse jeugd. Er lijken twee soorten jongeren in Brussel te wonen die ‘parallelle’ levens leiden en elkaar nooit ontmoeten, noch op school noch tijdens hun vrije tijd. Ze hebben niet hetzelfde type mobiliteit, noch hetzelfde onderwijsniveau, noch dezelfde kansen om werk te vinden. De pogingen om die uitsluiting te bestrijden lijken tot nu toe weinig vruchten te hebben afgeworpen. Met die vaststellingen moet rekening worden gehouden, zo niet zullen de sociale uitsluiting en de socio-spatiale dualisering in het Brusselse Gewest toenemen.”
De conclusie van de studie worden door sommigen, waaronder het Brussels Bronkstheater, nogal overdreven gevonden. Niemand ontkent echter noodzaak om extra in te zetten op het samenbrengen van jongeren met verschillende achtergronden: een moeilijke, maar noodzakelijke opdracht voor Brussel.
De Brusselse jeugd heeft immers de toekomst: een brug slaan tussen de jongeren van vandaag zorgt voor een minder verdeeld Brussel van morgen. Hier moet dan ook vol op worden ingezet. Het onderwijs, de sport en de culturele sector kunnen hier een sterk verbindende rol spelen: de brug bouwen tussen de verschillende jongeren. Hier wordt door verschillende jeugd- en culturele organisaties uiteraard ook al op ingezet, maar de resultaten van de studie benadrukken dat dit niet afdoende is.
Dit komt ook aan bod in uw beleidsnota 2014-2019: “De aandacht voor de superdiversiteit die in Vlaanderen groeit en in Brussel en de steden al aanwezig is, wordt in mijn jeugdbeleid een prioritair aandachtspunt. Ik zal een projectoproep lanceren om kleinschalige innovatieve experimenten op het werkveld, bijvoorbeeld rond inclusie of taalstimulering, te ondersteunen. En ik wil bijvoorbeeld door een dag van de diversiteit, de ontmoeting tussen verschillende groepen jongeren stimuleren.” Participatie en inclusie draagt u ook hoog in het vaandel. U bent dan ook minister van Jeugd, minister van Brussel, minister van Cultuur. U hebt de juiste bevoegdheden om mee deze kloof te verkleinen.
Daarom volgende vragen. Minister, wat vindt u van de resultaten van de studie? Erkent u de noodzaak om het verbinden en samenbrengen van jongeren met een verschillende achtergrond mee vorm te geven? Bent u, nu u deze resultaten gezien hebt, van plan om hier extra op in te zetten? Welke concrete maatregelen wilt u treffen? Wat is de stand van zaken betreffende de projectoproep waarover u in uw beleidsnota spreekt?
Minister Gatz heeft het woord.
Het toenemend aantal jonge mensen en de groeiende diversiteit van de jongeren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vormen inderdaad grote uitdagingen die ook moeten worden opgenomen door het Vlaamse jeugdbeleid. Uit de cijfers blijkt dat de sociale ongelijkheid binnen deze groep jongeren mede in stand wordt gehouden door onderwijsongelijkheid en dat ze kan resulteren in gezondheidsongelijkheid. Dat onderstreept de noodzaak om gecoördineerd met mijn collega’s van Onderwijs en Welzijn de strijd aan te gaan tegen ongelijkheid qua opleidingsniveau en werkgelegenheid bij de jongeren. De resultaten van de studie tonen ook dat jongeren uit de arme halve maan of sikkel of kanaalzone van Brussel – Sint-Joost-ten-Node, Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek, … – beperkter zijn in hun vrijetijdsbesteding dan jongeren uit andere wijken in Brussel. Ik ga ermee akkoord dat blijvende inspanningen nodig zijn om deze zaken aan te pakken en wil mijn jeugdwerkbeleid dan ook prioritair inzetten op het samenbrengen van jongeren van diverse pluimage, ook in Brussel.
Ik ga proberen een aantal elementen van ongelijk gewicht aan te geven van zaken die al gebeuren en die nog zullen gebeuren. Een eerste punt is dat ik doorheen mijn beleid de verbindende kracht van jeugdwerk, sport- en cultuurverenigingen erken. Elke jongere moet kunnen kiezen voor een zinvolle vrijetijdsbesteding op eigen maat, met het oog op sociale ontplooiing en op een mentale vrije ruimte. Ik heb met het Burgerkabinet in het jeugdbeleid dat ik organiseerde op 6 mei dat vraagstuk verder verkend: hoe bereiken we een meer diverse groep jongeren met ons jeugdwerk? Hoe bereiken we iedereen tegelijk? Dit Burgerkabinet verliep in twee fasen: een voortraject via een online platform en een reeks mini-burgerkabinetten op het terrein, en dan de eigenlijke bijeenkomst in het Vlaams Parlement.
Momenteel loopt ook een diversiteitstraject in samenwerking met de jeugdsector, de Vlaamse Jeugdraad, de Ambrassade. De output van beide trajecten zal de komende dagen bij elkaar worden gelegd en worden meegenomen in het toekomstig beleid om jeugdwerk toegankelijker te maken voor alle jongeren, ook in Brussel. Dit is een eerste element waar we toch bijkomende accenten willen leggen en mogelijk ook nieuwe wegen willen inslaan.
Qua zichtbaarheid is het goed dat in deze context ook wordt bekeken of een jaarlijkse ‘Dag van de Diversiteit’, die nog op stapel staat, als instrument kan worden gebruikt om mensen de kans te geven even stil te staan bij het belang en het begrip van diversiteit voor onze maatschappij. Ik wil daar natuurlijk wel bij opmerken dat de ongelijkheid waarop in de studie wordt gewezen, helaas niet tot Brussel beperkt is. Natuurlijk moet er in Brussel rekening gehouden worden met de unieke taalcontext en met de speciale status van Brussel als enige grote grootstad in België met een wel erg internationale bevolking, aangezien twee derde van de jongeren van buitenlandse herkomst is.
De cijfers over ongelijkheid bij de Vlaamse jongeren in de database van 'Health Behavior in School Children' geven aan dat België in zijn geheel niet goed scoort in vergelijking met andere welgestelde Europese staten – zie ook de UNICEF-publicatie 'Fairness for children. A league table of inequality in child well-being in rich countries'.
Er zijn een aantal zaken die we samen met de collega’s vanuit Vlaanderen kunnen doen in Brussel. De groeiende ongelijkheid binnen een zeer kwetsbare groep van de bevolking, onze jongeren, is dus niet enkel een Brussels, maar ook een Vlaams verhaal. Er moet breed worden op ingezet. Via het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP) maakten we hierover alvast afspraken binnen de Vlaamse Regering: in het hoofdstuk Armoede in eerste instantie, maar ook met betrekking tot een betekenisvolle daling van de werkloosheid, tot meer inclusieve, open en ruime leerzones, tot leerloopbanen die jongeren in staat stellen om volwaardig te participeren aan de samenleving, en tot aangepast en comfortabel wonen. Ik wil er hierbij nog eens op wijzen dat de doelstellingen in het JKP alle kinderen en jongeren in Vlaanderen beogen, waarmee we ook de Vlaamse of Nederlandstalige kinderen en jongeren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en ruimer willen vatten.
We proberen ook een aantal gecoördineerde dingen in en met Brussel te doen. Binnen de Vlaamse Regering ben ik eveneens bevoegd voor de Brusselse aangelegenheden. In die hoedanigheid hecht ik belang aan het hoofdstedelijke aspect van het Vlaamse beleid. In mijn beleidsnota Brussel geef ik aandacht aan de noden van Brusselse jongeren, zoals de capaciteitsproblemen in het Brusselse onderwijs en de hoge jeugdwerkloosheid. Daar is het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest nu toch ook met enig succes tegen aan het strijden. Met het decreet Lokaal Jeugdbeleid voorzien we in de structurele ondersteuning van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) voor haar beleid ten aanzien van de Brusselse jeugd. De VGC wordt gevraagd in haar (jeugd)beleidsplan aan te geven hoe ze werk zal maken van de bevordering van participatie in het jeugdwerk van kinderen en jongeren die opgroeien in maatschappelijk kwetsbare situaties. Bij het ontwikkelen van een vakantieaanbod voor deze kwetsbare doelgroep wordt eveneens gevraagd extra aandacht te hebben voor taalstimulering Nederlands als element van sociale mobiliteit.
Algemeen binnen het jeugdbeleid wil ik ook expliciet inzetten op de Vlaamse steden en Brussel met het traject ‘Jeugdwerk in de stad’. Dit traject heeft als doel uitwisseling te stimuleren tussen steden en het jeugdwerk, en inspiratie te bieden aan het jeugdwerkbeleid dat moet zorgen voor een aanwezig, toegankelijk, divers en kwaliteitsvol jeugdwerk in de stad. De Vlaamse Regering keurde vorige vrijdag mijn voorstel goed om ‘stedelijkheid’ als een bijkomend beoordelingscriterium voor de subsidieaanvragen van de jeugdverenigingen toe te voegen.
Dan zijn er nog een aantal concrete projecten via de Brusselse projecten. Op dit moment zijn er een aantal jeugdverenigingen die zich specifiek inzetten voor de Brusselse jeugd en die projectsubsidies krijgen: JES, Chiro Brussel, Kristelijke Arbeidersjongeren (KAJ) in Anderlecht… Ook werden er projectsubsidies toegekend door middel van een projectoproep aan projecten die de positieve identiteit van jongeren bevestigen. In Brussel gaat het dan om ‘Groep Intro’ in Anderlecht en het circus ‘Zonder handen’ in Sint-Jans-Molenbeek.
U vraagt ook naar aangehouden en bijkomend onderzoek. Ik wil op de juiste manier een antwoord geven door in de beheersovereenkomst met het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) ervoor te zorgen dat hiermee rekening wordt gehouden in de nieuwe JOP-scholenmonitor voor 2018. Dit is een uitgebreide bevraging van jongeren uit Brussel, Antwerpen en Gent. Daarnaast probeer ik om via een aantal instellingen van het algemeen Brusselbeleid op deze doelgroep in te spelen. Het team Coördinatie Brussel verleent project- en werkingssubsidies aan onder andere het Huis van het Nederlands, Kuumba en Habbekrats vzw. Het Vlaams Brusselfonds subsidieert daarnaast nog een aantal jeugdprojecten die specifiek gericht zijn op de meest kwetsbare groep jongeren in Brussel en zijn Rand. Een goed voorbeeld is het taalproject BX Brussels van vzw BX Youth.
Er zijn ook nog enkele nieuwere elementen. Ik ging er gisteren nog op in naar aanleiding van de begrotingscontrole in de commissie Brussel. Het is de bedoeling dat er in het najaar van 2016 een projectoproep rond ‘Straatburgerschap’, specifiek gericht op jongeren- en jeugdwerk, wordt uitgeschreven. Op die manier willen we nog meer projecten met nieuwe middelen het licht laten zien. Ik wil wel proberen, net zoals we dat met Cultuur al in grote mate hebben gedaan, en met Onderwijs in zekere mate, om met de collega’s in Brussel de komende weken en maanden meer te werken aan een gecoördineerd jeugdwerkbeleid. Wij hebben een zicht op alle culturele instellingen en projecten die zich in Brussel over de taalgrenzen heen afspelen. Dat wordt bijgehouden, gestimuleerd en gecommuniceerd door het Brusselse Kunstenoverleg. Wij hebben de facto ook een zicht op de scholen die in Brussel aanwezig zijn en op wat zij doen. Afhankelijk van een aantal politieke impulsen is er overleg tussen Nederlands- en Franstalige scholen over het schoolmuurtje heen. Bij het jeugdbeleid ontbreekt dit nog enigszins. Dit is geen kritiek op een van mijn collega’s. Ik stel enkel vast dat we daar nog iets te veel bovenop en naast elkaar werken. Ik wil dus ook samen met de Brusselse collega’s en parallel met mijn bijkomende project ‘Straatburgerschap’ meer inzetten op ‘wie doet wat voor jeugd in Brussel’, om ervoor te zorgen dat de komende maanden en wellicht ook jaren de resultaten van studies waarnaar u terecht verwijst toch een beetje positiever zouden kunnen worden of, hoe dan ook, positief. Dat zal geen eenvoudige taak zijn.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. U somt eigenlijk op wat er allemaal wordt gedaan of nog zal worden gedaan. Ik vrees een beetje dat het beleid, ondanks de vele inspanningen, ongewijzigd blijft. Er moet een ‘U-turn’ gemaakt worden om tot positievere resultaten te komen. De studie wijst uit dat, ondanks de vele inspanningen, de diepe kloof blijft bestaan. Als beleidsmaker moet je je de vraag stellen hoe je die kloof kunt dichten.
Hoe gaan we ervoor zorgen dat de ketjes uit de halve maan, zoals u ze daarnet noemde, ook in contact komen met anderen en omgekeerd? Hoe gaan we ervoor zorgen dat die kruisbestuiving plaatsvindt? Sommige elementen, die u ook aanhaalde, zullen daar wellicht toe bijdragen, maar eerlijk gezegd zie ik nog maar weinig vooruitgang. We moeten de vraag van wat de bedoeling juist is heel scherp stellen om dan tot de gepaste antwoorden te komen. Het is mooi dat u het allemaal opsomt, maar dat volstaat niet. Het is niet omdat u niets doet, maar omdat we de prangende vraagstelling over hoe we die kloof kunnen dichten misschien eerst scherper en duidelijker moeten stellen om dan heel doelgericht te kijken hoe we dat gaan aanpakken.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik heb de synthesenota ook gelezen en ze is bijzonder interessant. De conclusies uit dat onderzoek vallen uiteen in drie pijlers: de demografische groei, de toestand van de Brusselse jeugd en de dualisering, waardoor er in Brussel wel twee soorten jongeren lijken te leven die weinig of niets met elkaar te maken hebben.
De synthesenota is onderverdeeld in acht thema’s, en ik wil op twee van die thema’s inpikken. Wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt heeft Actiris deze week cijfers bekendgemaakt over de kansen om werk te vinden. Die zijn hoopgevender dan die uit de synthesenota. Er worden dus stappen in de goede richting gezet, maar nog niet genoeg. Wat vooral uit die nota blijkt, is dat werkgevers de Brusselse jeugdwerkloosheid ook wijten aan een gebrek aan motivatie en wilskracht. Die verklaring horen we bijna nooit vanuit academische hoek: daar heeft men het over socio-economische factoren en discriminatie. Het zou interessant zijn om dat verder te onderzoeken.
Wat de vrijetijdsbesteding en de socialisering betreft, is de vaststelling dat de participatiegraad van jongeren van allochtone origine in jeugdhuizen en jongerenwerking allerhande, zoals speelpleinen en jeugdbewegingen, zeer laag is. Nochtans zijn dat plaatsen waarvan je zou denken dat jongeren er socialiseren en de kans zouden krijgen om een opwaartse sociale mobiliteit tot stand te brengen. Ik denk dat het goed zou zijn om dit ook verder te laten onderzoeken.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik wil enkel nog aangeven dat er zelfs bij de opsomming van het bestaande beleid een aantal nieuwe projecten zijn die mee een verschil kunnen maken. Zeker met betrekking tot het laatste element van mijn antwoord, wil ik samen met de collega’s van Jeugd, zowel vanuit de Franse Gemeenschap als vanuit Brussel zelf, kijken in hoever we zicht hebben op de mate waarin we alle jongeren effectief bereiken. Ik denk dat we daar in Vlaanderen al bij al een goed zicht op hebben. Ik denk ook dat er in Brussel enorm veel gebeurt, maar dat er waarschijnlijk een aantal blinde vlekken zijn. Het is mogelijk dat de ene jeugdorganisatie niet voldoende weet van de andere en de ene politieke verantwoordelijke ook niet voldoende van de andere. In andere beleidsdomeinen kon wat dit betreft al substantiële vooruitgang geboekt worden. Daarom denk ik dat we het in dit verband ook kunnen en moeten doen. Ik wil mij daar absoluut voor inzetten.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, dat laatste punt is een goede zaak. Ik denk dat het goed zou zijn dat de commissie Brussel en misschien ook de commissie Jeugd een gesprek zouden hebben met die onderzoekers. Het is misschien ongebruikelijk, maar ik denk dat het ook nuttig zou kunnen zijn dat u daarbij aanwezig bent voor een gedachtewisseling. Er moet namelijk gekeken worden wat er anders kan om tot betere resultaten te komen. Ik weet dat dit geen makkelijke opdracht is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.