Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Vanbesien heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg is gebaseerd op de stellingname van professor Holslag. Hij heeft een vergelijking gemaakt van de exportcijfers van Vlaanderen zoals die door de Nationale Bank en het Vlaamse Gewest worden gepresenteerd. Hij zet kritische kanttekeningen en vraagtekens bij de veeleer euforische houding van u over de Vlaamse exportcijfers.
Een belangrijk verschil is dat de Nationale Bank de doorvoer niet meerekent, en op die manier uitkomt op ongeveer 187 miljard euro Vlaamse export voor 2015. Hij vindt dit relevante cijfers, en maakt dat onderscheid ook omdat doorvoer uiteindelijk weinig toegevoegde waarde creëert.
Bijkomend blijkt dat deze export lager ligt dan in 2014 en 2013. Er zijn natuurlijk internationale tendensen, maar ook in vergelijking met vergelijkbare landen is die evolutie zwak. Professor Holslag vreest een verder verzwakkende positie van Vlaanderen, gezien de negatieve handelsbalans, en pleit onder meer voor een versnelde herindustrialisering van Vlaanderen. Dit is een scherpe en kritische analyse.
Minister-president, in hoeverre gaat u akkoord met de cijfermatige analyse van professor Holslag? Indien ja, hoe verklaart u de zwakke prestatie van Vlaanderen? Welke beleidsinspanningen zijn nodig om de export op te krikken en een versnelde herindustrialisatie van Vlaanderen in de hand te werken?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Enkele weken geleden hebben we gecommuniceerd over de Vlaamse exportcijfers van 2015. De communicatie gebeurt elk jaar volgens dezelfde basisprincipes en dezelfde methodologie. Het is volstrekt onjuist dat in die communicatie euforisch zou zijn gedaan over de exportprestaties. Er werd meegegeven dat Vlaanderen goed scoorde, maar evenzeer waar de pijnpunten liggen, onder andere met betrekking tot Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (BRICS).
We hebben wel benadrukt dat het totale Vlaamse uitvoerbedrag voor het eerst meer dan 300 miljard euro bedroeg. Hoe bescheiden de exportgroei ook was, het overschrijden van een dergelijke symbolische kaap is minstens het vermelden waard. Het dalen van een aantal exportcijfers naar bepaalde landen heeft in de eerste plaats meestal te maken met de situatie van dat land, waar een achteruitgang vast te stellen valt, als er al geen crisis is. Ik denk aan de BRICS-landen, waar we gedetailleerd op zijn ingegaan.
Die analyse werd gemaakt door Flanders Investment & Trade (FIT). FIT heeft al jaren een afspraak met de Nationale Bank van België, waardoor het elke maand alle officiële Belgische en gewestelijke in- en uitvoergegevens krijgt doorgestuurd. Op die manier is FIT in staat om de vinger aan de pols te houden.
Er was nogal wat verbazing over de column van professor Holslag, die het had over misleidende economische gegevens, dubieuze cijfers en vooral resultaten tegengesproken door de Nationale Bank. Sinds jaar en dag worden op geregelde tijdstippen identieke analyses gemaakt en vrijgegeven. De verwarring bleek heel snel. Hij baseert zich op cijfers verwerkt volgens het nationale concept. Het is algemeen geweten – de professor zou het zeker ook moeten weten – dat de statistieken van de buitenlandse handel worden opgesteld volgens twee methodologieën, een nationaal concept en een communautair of Europees concept. Dit laatste omvat alle in- en uitgaande goederenbewegingen, terwijl het eerste beperkt is tot in- en uitvoerbewegingen van of door Belgische – in ons geval Vlaamse – ingezetenen.
De volgens het communautaire concept gepresenteerde resultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten uitgebracht door de Europese Unie. Het gaat om een geharmoniseerd systeem dat internationaal vastgelegde regels volgt.
Het nationale concept wordt door ieder land op een eigen manier ingevuld en is dus internationaal niet vergelijkbaar. In tegenstelling tot het communautair concept houdt het geen rekening met in- en uitvoertransacties die minder of geen economische relevantie hebben voor België. Tot die laatste behoren transacties van niet-ingezetenen die in België BTW-plichtig zijn.
Heel lapidair uitgedrukt registreert het communautaire concept alle goederen die de grens overschrijden, terwijl het nationale concept enkel de goederenstromen registreert waarbij een pure ingezetene partij is. Voor de NBB is er dus absoluut geen sprake van een correct concept en al zeker niet van een dubieus concept. Voor de NBB is het duidelijk: wil men de Belgische (Vlaamse) exportprestaties internationaal vergelijken, dan gebruikt men het communautair concept. Wil men echter een pure analyse maken van de Belgische (Vlaamse) economische werkelijkheid, dan gebruikt men het nationale concept.
Beide concepten moeten door de NBB wettelijk worden bijgehouden en officieel vrijgegeven. Het nationale concept verspreidt ze voor intern Belgisch gebruik, namelijk het lopend verkeer op de betalingsbalans. Het communautaire concept verspreidt ze internationaal. Deze laatste zijn dus de officiële in- en uitvoercijfers die ze verplicht moet leveren volgens de internationale standaarden aan de World Trade Organization (WTO), United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD), Eurostat, International Trade Centre (INTRACEN), International Monetary Fund (IMF) enzovoort. Wereldwijd worden deze gegevens gebruikt door onderzoekers/wetenschappers om analyses te maken.
Dat Vlaanderen werkt met de cijfers volgens het communautaire concept, is niet alleen doordacht, het is ook een evidentie, en het gebeurt op basis van dialoog met de Nationale Bank en de Studiedienst van de Vlaamse Regering. De belangrijkste reden is het internationale karakter van FIT, met collega’s in ongeveer honderd landen, en de noodzaak om vergelijkingen te kunnen maken met cijfers die worden gepubliceerd door andere landen. Ook omgekeerd werken alle andere landen waar ook ter wereld bij het maken van analyses en vergelijkingen met de Belgische/Vlaamse gegevens op basis van het communautaire concept.
Ondanks deze keuze blijft FIT altijd wijzen op het bestaan van dit intern Belgische concept. Op de eerste pagina van de analyse staat dit vermeld: “Deze cijfers, opgesteld volgens het communautaire concept, zijn voorlopig en dus voor herziening vatbaar. De aangehaalde cijfers over de Vlaamse buitenlandse handel zijn er volgens het communautaire concept. Die methode neemt in de globale exportcijfers ook de waarde op van heruitgevoerde fabrikaten zonder noemenswaardige verwerking in Vlaanderen. Het nationale concept rekent enkel de uitvoer erbij van Vlaams exportgoed, afkomstig uit de Vlaamse industrie met een substantiële regionaal toegevoegde waarde. Gemeten naar het nationale concept, heeft Vlaanderen in 2015 voor 187,4 miljard euro geëxporteerd en voor 196,8 miljard euro geïmporteerd. Die cijfers zijn niet verdonkeremaand. Dat is al vermeld op pagina 1.
Het verloop van de gecumuleerde Vlaamse cijfers naar het nationale concept (NC) ziet er ook al anders uit dan die naar het communautaire concept (CC). Export NC: -1,69 procent tegenover +2,16 procent bij export CC; import NC: -3,53 procent tegenover -0,02 procent bij import CC.
Bij de overige regio’s lagen de cijfers als volgt. Wallonië: export NC: -3,14 procent tegenover -2,03 procent bij export CC; import NC: +1,3 procent tegenover +4,16 procent bij import CC. Brussel: export NC: -0,15 procent tegenover +0,84 procent bij export CC; import NC: - 7,37 procent tegenover -7,95 procent bij import CC.
Vervolgens laat de heer Holslag zich in zijn column nogal laatdunkend uit over doorvoer. Behalve zuivere export- en importstromen uit binnenlandse en buitenlandse productie, zijn in gebruikelijke in- en uitvoercijfers inderdaad ook heel wat (quasi)doorvoer- en wederuitvoerbewegingen opgenomen. Dit is het geval bij de in- en uitvoercijfers van alle landen ter wereld en is dus geen strikt Belgisch/Vlaams fenomeen.
Ook al worden dergelijke doorgaande handelsstromen weggefilterd uit de handelsstatistieken naar nationaal concept, toch brengen ze economische activiteit mee voor een land of voor een regio, die er op verschillende manieren aan kunnen verdienen. Doorgaans krijgen de goederen een toegevoegde waarde en een winstmarge via verhandeling, verwerking, opslag, overslag, transport of via activiteiten onder de ruime noemer ‘value-added logistics and services’.
Zuivere transithandel wordt echter nooit in internationale handelscijfers opgenomen, bijgevolg ook niet in het communautaire concept. De heer Holslag had het in zijn column over een machine die in Duitsland wordt opgeladen door een Pools vrachtwagenbedrijf met een Bulgaarse chauffeur en daarna op een vrachtschip wordt gezet in Antwerpen, wat men volgens hem bezwaarlijk kan beschouwen als een uiting van een sterke Vlaamse export.
FIT legde deze uitspraak voor aan een specialist ter zake bij de Nationale Bank van België en hij deelde schriftelijk mee dat dergelijke bewegingen niet in de Belgische/Vlaamse exportcijfers, dus ook niet in de cijfers volgens communautair concept, zitten vervat, tenzij de Duitse eigenaar ervoor zou kiezen om in België het uitvoerdocument voor de douane aan te maken, wat hoogst onwaarschijnlijk is.
Transitstromen, met andere woorden goederenstromen die op weg van het ene naar het andere land het Belgisch grondgebied doorkruisen maar al die tijd in buitenlandse handen blijven, maken nooit deel uit van de invoer en de uitvoercijfers.Bij wederuitvoer veranderen de exportgoederen van eigenaar, ondergaan ook nog enige vorm van industriële bewerking of krijgen een dienstencomponent toegevoegd zoals opslag, transport, overslag enzovoort.
Bij de doorvoer- en wederuitvoerbewegingen in Vlaanderen moeten we echter eerder denken aan de verhandeling en verwerking bij Amerikaanse farmagiganten, de handelsstromen van Duitse chemiereuzen en ook de verhandeling, verwerking en opslag bij ’s werelds bekendste concern van sportschoenen en sportkledij. De toegevoegde waarde voor Vlaanderen mag dan wel een stuk minder zijn dan eigen productie, ze blijft wel aanzienlijk.
Tot slot, om internationaal correct te kunnen vergelijken kunnen/mogen enkel cijfers volgens het communautair concept worden gebruikt. In het verleden werden al te veel Vlaamse nationaleconceptgegevens gebruikt om bijvoorbeeld aandelen te berekenen of vergelijkingen te maken met Belgische en buitenlandse communautaireconceptgegevens, wat uiteraard methodologisch niet correct is. Men vergelijkt geen appelen met peren.
Hoogstwaarschijnlijk trapt ook de heer Holslag in deze val bij het schrijven van zijn column. Hij houdt eerst, bewust of onbewust, een pleidooi voor het gebruik van het nationaal concept. Plots maakt hij dan een vergelijking tussen de Vlaamse uitvoer tussen 2011 en 2015 en die van Denemarken, Oostenrijk en Nederland. Voor Vlaanderen maakt hij gebruik van de gegevens van het nationale concept en komt zo bij een stijging van 2 procent. Voor de andere landen komt hij bij een gemiddelde van 7 procent en dat klopt dan ongeveer volgens de communautaireconceptgegevens van Eurostat. De Vlaamse uitvoer, verwerkt volgens het communautaire concept, stijgt in deze periode eveneens met 7 procent.
Deze methodologische discussie neemt uiteraard niet weg dat de Vlaamse uitvoer de voorbije jaren, net zoals de Europese en de wereldexport, een tragere groei kende. In 2012-2013 was er een groei van 1,12 procent, in 2013-2014 was dat 0,73 procent, in 2014-2015 bedroeg de groei 2,16 procent. Volgens de recentste rapporten van het Wereldhandelsorganisatie (WTO) zou deze tendens helaas ook in 2016 nog aanhouden.
De Studiedienst van de Vlaamse Regering heeft het over een verzwakking van de munten van de BRIC-landen en de VS ten opzichte van de euro.
Vlaanderen heeft een van de meest performante agentschappen, FIT, dat een tevredenheidsscore haalt van 96 procent bij onze bedrijven. Ik heb FIT gevraagd om een nieuwe internationaliseringsstrategie uit te werken. Dat proces is momenteel bezig. Die strategie zal niet alleen gericht zijn op internationaal ondernemen vanuit Vlaanderen, maar ook op het aantrekken en behouden van buitenlandse investeringen.
Op 25 januari hebben we tijdens de ‘Flanders International Economic Summit’ in het Vlaams Parlement de eerste resultaten voorgesteld met vier strategische lijnen die momenteel worden voorgelegd.
Uw vraag over de herindustrialisatie van Vlaanderen lijkt mij eerder een vraag te zijn voor minister Muyters. Ik ben daar niet zo pessimistisch over als de heer Holslag of als uzelf. Ik zie zelfs 'reshoring' op dit moment op basis van industrie 4.0. Ik zie de vruchten van ons beleid met strategische onderzoekscentra, de toepassing van nieuwe technieken, mechatronica enzovoort.
Ik denk dat de verlaging van de loonkost in dit land een positief effect kan hebben op de exportcijfers. Naast de inspanningen voor onderzoek, kunnen de inspanningen die we leveren voor meer STEM-onderwijs, voor duaal leren, belangrijke elementen zijn om onze positie op dat vlak te verbeteren.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, mijn vraag had niet de bedoeling – en was ook niet zo geformuleerd – om u te betichten van het gebruik van verkeerde cijfers of het maskeren van dingen. De vraag ging erover dat er een verschil is tussen het communautair concept en het nationaal concept. Door het gebruik van de methodologie van het communautair concept kan het zijn dat onderliggende problemen niet aan de oppervlakte komen. Daarom is het interessant om de andere cijfers te bekijken. Mijn basisvraag was dus of we met een onderliggend probleem zitten dat te weinig zichtbaar wordt door de gebruikte methodologie. Door de doorvoer die een beperktere toegevoegde waarde heeft, worden de exportcijfers een beetje te veel opgekrikt. Ik begrijp uit uw antwoord dat dit niet klopt. We presteren wel goed. Er zijn problemen, maar die hebben internationale oorzaken, onder meer te situeren in de BRIC-landen. Doordat FIT zo goed marcheert en dankzij minister Muyters zitten we op koers, zowel op vlak van export als herindustrialisatie. Er wordt onder meer de nadruk gelegd op onderzoek en ontwikkeling en de investeringen daarin.
Ik stel voor om dit debat later opnieuw op te nemen, hier inzake export en met minister Muyters inzake industrialisatie. Ik vermeld wel dat het Rekenhof, na eerder ook al de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), heeft gezegd dat de investeringen in onderzoek en ontwikkeling veel te laag liggen in Vlaanderen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.