Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de uitspraak van het Grondwettelijk Hof in het licht van een prejudiciële vraag over de positie van de gastprofessoren.
In de Codex Hoger Onderwijs is in artikel V.147 opgenomen dat het hogeschoolbestuur contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse gastprofessoren kan tewerkstellen voor een periode van maximum vijf jaar. Voor alle duidelijkheid: we willen het inzetten van gastprofessoren zeker niet aan banden leggen, we denken dat het een zinvolle aanvulling kan zijn op de vaste personeelsformatie. Dat artikel bepaalt ook dat opeenvolgende aanstellingen van voltijdse gastprofessoren in ieder geval de totale duur van vijf opeenvolgende jaren niet mogen overschrijden. Aanstellingen van deeltijdse gastprofessoren zijn hernieuwbaar.
Deze bepaling wijkt af van de bepalingen uit artikel 10 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978, dat stelt dat wanneer de partijen verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd hebben afgesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, zij verondersteld worden een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan, behalve wanneer de werkgever het bewijs levert dat deze overeenkomsten gerechtvaardigd waren wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen.
In het kader van een ontslag en de eis tot een ontslagvergoeding van een deeltijds gastprofessor aan een vrije hogeschool werd het arbeidshof in Antwerpen verzocht een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Dit hof oordeelde in zijn arrest hierover op 28 april 2016 onder meer dat de Vlaamse Gemeenschap op grond van artikel 127 van de Grondwet bevoegd is om de rechtspositie te regelen van deeltijdse gastprofessoren aan de hogescholen. Het hof meent tevens dat gastprofessoren contractuele personeelsleden zijn die vallen onder de toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet, behalve voor de bepalingen waarvoor de Vlaamse decreetgever in de Codex Hoger Onderwijs een eigen regeling heeft uitgewerkt. Dat laatste is niet onbelangrijk, want het geeft de Vlaamse decreetgever in dezen een belangrijk signaal.
Deze materie werd reeds besproken in de commissievergadering van 12 november 2015. Minister, u gaf toen aan dat u het arrest van het Grondwettelijk Hof wilde afwachten alvorens initiatieven te nemen omtrent de rechtspositieregeling van het personeel van de hogescholen. U gaf ook aan dat de aanpassingen kunnen worden opgenomen in een themadecreet voor het personeel van het hoger onderwijs.
Minister, ik stel u deze vraag nu, omdat het Grondwettelijk Hof hierover zijn licht heeft laten schijnen en een vrij duidelijke uitspraak heeft gedaan. Zult u op basis van dit arrest gesprekken opstarten met het Vlaams Onderhandelingscomité Hoger Onderwijs om aanpassingen door te voeren? Welke timing voorziet u om tot een themadecreet te komen?
Minister Crevits heeft het woord.
Ten eerste bevestigt het Grondwettelijk Hof de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap om af te wijken van de bepalingen uit de Arbeidsovereenkomstenwet. De Arbeidsovereenkomstenwet blijft evenwel van toepassing voor zover de Vlaamse Gemeenschap in eigen decreten geen specifieke reglementering heeft uitgewerkt. Ten tweede wijst het Grondwettelijk Hof ook op de autonomie en de verantwoordelijkheid van de hogescholen voor het voeren van hun eigen personeelsbeleid. Dat zijn twee principes waar ons beleid tot nu toe sterk van uitgegaan is. Het is goed dat het Grondwettelijk Hof dat ook erkent. Het is dus een bevestiging van wat we doen en hoe we het aanpakken.
Aangezien de uitspraak van het Grondwettelijk Hof een tussenarrest is, kunnen we het best nog het verdere verloop van deze zaak voor de Antwerpse arbeidsrechtbank afwachten. Daarnaast is er ook een vergelijkbare zaak in behandeling bij de Brusselse arbeidsrechtbank. Op basis van de uitkomst van die twee zaken kan de materie opnieuw aan bod komen op het Vlaams Onderhandelingscomité. De teneur van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof lijkt alvast geen aanleiding te geven tot noodzakelijke aanpassingen aan de regelgeving. Dat neemt niet weg dat we met de sociale partners uiteraard in gesprek zijn omtrent de personeelsstatuten. Ik heb hier trouwens net verwezen naar het themadecreet dat we willen goedkeuren.
Zoals aangegeven bij de vorige vragen om uitleg van collega Helsen en collega De Meyer op 12 november 2015, wil ik tot zo’n themadecreet overgaan via informele gesprekken met de sociale partners om vervolgens de formele onderhandelingen op te starten. Het informele proces loopt nog. Ik hoop daar in de komende weken of maanden volledige duidelijkheid over te hebben.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dan kijken we samen uit naar die verdere duidelijkheid.
We hebben nog situaties bij het personeel in het vrij hoger onderwijs. Het ene arbeidshof doet andere uitspraken dan het andere over het specifieke statuut van het personeel. In het belang van iedereen, zowel van de instelling als van het personeel, moeten we waar nodig klaarheid scheppen. Ik wil oproepen, minister, om niet alleen dit gegeven maar ook andere hangende zaken daaromtrent mee te nemen als we aanpassingen doen. Ik zal zeker nog opvolgingsvragen stellen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, aangezien het hier gaat om een tussenarrest, voelde ik me nog niet verplicht om een opvolgingsvraag te stellen, na mijn vraag van november 2015. Ik vermoed, voorzitter, dat u die mening deelt.
Dat neemt niet weg dat we dit verder moeten opvolgen en dat op termijn een betere omschrijving moet komen van de term gastprofessor. Het nodige overleg is daarbij bijzonder belangrijk. Minister, als de tijd rijp is, zullen we een opvolgingsvraag stellen.
U hebt dat goed ingeschat, mijnheer De Meyer, ik wil nog niet direct een vraag stellen. Maar ik zit met dezelfde bekommernis. Het zou goed zijn om eens duidelijk te omschrijven wat we precies moeten begrijpen onder gastprofessor.
Mijn tweede vraag was minstens even belangrijk als de opvolgingsvraag. Ik wil nog eens verwijzen naar de onduidelijkheid. Zowel over gastprofessoren als over reguliere personen zegt de ene dat de Raad van State bevoegd is en de andere het arbeidshof. Het is niet duidelijk of het openbaar is of niet. Dat wou ik eigenlijk nog eens onder de aandacht brengen.
Ik neem aan, minister, dat u in het kader van zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke hogescholen, in dezen dit meeneemt in de uitwerking van dat themadecreet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.