Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Vraag om uitleg over het Biorapport 2015
Verslag
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Uit het recente jaarrapport ‘De Biologische Landbouw in Vlaanderen. Stand van zaken 2015’ blijkt dat de Vlaamse biolandbouwsector gestaag verder groeit. Het aantal bedrijven nam toe met 8 procent tot 370, het areaal groeide met 6 procent tot 5343 hectare, maar ook de bestedingen bij de consumenten zijn met 12 procent toegenomen bij Vlaamse gezinnen en op Belgisch niveau zelfs met 18 procent. Daarnaast is er ook bij boeren een toenemende belangstelling om hun reguliere bedrijven om te schakelen naar biobedrijven. Biobedrijven zijn ook jonge bedrijven. De verhouding tussen bioboeren met een landbouwachtergrond en bioboeren die vanaf nul hun bedrijf opstarten, ligt op ongeveer 55/45. Positieve geluiden dus, maar er zijn ook werkpunten, hoe zou het anders kunnen.
Zo merken we bij de consumenten dat welgestelde gezinnen met kinderen de belangrijkste groep biokopers zijn, terwijl huishoudens met kinderen en een beperkt inkomen slechts voor 1 procent van het bioaandeel tekenen. Het feit dat de hard discounters, die een marktaandeel van 5,5 procent hebben, het sterkst groeiende distributiekanaal voor bio zijn, is alvast een hoopgevend teken voor het bereiken van de mindere inkomensgroep. Opmerkelijk is ook dat de groep van alleenstaanden boven de 40 het grootste bioaandeel, van 4 procent, heeft, terwijl het gemiddeld marktaandeel van biologische versproducten in België beperkt blijft tot 2,7 procent.
In het algemeen is er een groeiende vraag naar bio, maar het totaalaandeel van biolandbouw in Vlaanderen blijft met 0,9 procent zeer bescheiden. Dat is uiteraard mede te verklaren door de hoge verstedelijkings- en specialisatiegraad van onze land- en tuinbouw, maar desalniettemin doet het vragen rijzen over het feit of biolandbouw voldoende wordt uitgespeeld als alternatief voor landbouwbedrijven die op zoek zijn naar aangepaste businessmodellen om hun leefbaarheid te verzekeren.
Daarnaast blijft er een te overbruggen overgangsperiode voor boeren die overschakelen van reguliere naar biolandbouw. Bio is bovendien helemaal niet zo ‘bio’ wanneer blijkt dat de vraag naar producten dermate hoger wordt dan het aanbod ervan, dat we bioproducten uit het buitenland moeten invoeren om aan de vraag te voldoen. Dat heeft natuurlijk ook een impact op het klimaat.
We moeten opletten dat we geen economische opportuniteiten voor een aantal van onze land- en tuinbouwers missen. Het voorbeeld van de melk is wat dat betreft tekenend: enerzijds ligt de prijs voor biomelk 85 procent hoger dan de gangbare melkprijs, maar anderzijds blijkt dat het aantal biologische runderen met een tiende daalde vergeleken met 2014.
Uit het Biorapport 2015 blijkt nog dat Vlaanderen 3,9 miljoen euro uittrok voor de biologische sector. Dat is 4 procent meer dan in 2014. De VLIF-uitgaven (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds) ten gunste van de biolandbouwers zijn effectief verviervoudigd ten opzichte van drie jaar terug, maar veel heeft te maken met enkele grote investeringen in stallenbouw voor de biopluimveehouderij. Positief is ook dat de bestedingen voor onderzoek en ontwikkeling gegroeid zijn met 12 procent. Zeker inzake gewasbescherming is er nog veel nood aan onderzoek en ontwikkeling (O&O).
Kortom, de ontwikkeling van de biosector is veelbelovend, maar er blijven enkele aandachtspunten voor het beleid, dat er niet zozeer op gericht moet zijn om bio positief te discrimineren, maar er wel moet voor zorgen dat eventuele barrières worden weggewerkt die reguliere of nieuwe boeren met bioambities vandaag tegenhouden. Uiteraard mag bio een principiële keuze zijn vanuit het oogpunt van de producent, maar moet het beleid vooral de economische opportuniteiten beoordelen in het al of niet ondersteunen van omschakelingsinitiatieven of het opstarten van nieuwe initiatieven.
Minister, hoe schat u de economische evolutie in van enerzijds het aanbod van biolandbouwproducten in Vlaanderen en anderzijds de vraag ernaar? In hoeverre moet Vlaanderen bioproducten invoeren om aan de vraag te voldoen?
Welke conclusies trekt u met betrekking tot eventuele bijsturingen van het beleid ten aanzien van de noodlijdende melkveehouderij uit de vaststelling dat de prijs van biomelk 85 procent hoger ligt dan die van gangbare melk, maar tegelijkertijd het aantal biologische runderen daalt?
Wat onderneemt u om vraag en aanbod van biolandbouwproducten beter met elkaar te matchen, zeker met het oog om in te spelen op nieuwe businessmodellen voor leefbare landbouwbedrijven?
Zult u de barrières waarop boeren die wensen over te schakelen op bioproductie botsen, in kaart brengen en nagaan hoe u hen gericht kunt ondersteunen tijdens de moeilijke overgangsperiode? Kan het VLIF een rol spelen tijdens deze transitieperiodes?
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Voorzitter, minister, recent publiceerde het Departement Landbouw en Visserij inderdaad het Biorapport 2015. Daaruit bleek dat de Vlaamse biosector weer wat groeide. Er is een stijging van zowel het aantal producenten als het aantal verwerkers, verdelers en verkopers. Ook het bioareaal groeide met 6 procent, maar blijft slechts een minieme 0,9 procent van het totale Vlaamse landbouwareaal uitmaken. Daarnaast doet het stijgende aantal inschrijvingen voor praktijkopleidingen biolandbouw wel vermoeden dat de sector de komende jaren nog zal groeien. Ook de biomarkt deed het in 2015 uitstekend. De bestedingen van de Belgen aan biologische producten groeiden met 18 procent en bedroegen 514 miljoen euro. Vlaanderen heeft daarin een aandeel van 237 miljoen euro. Het totale aantal biokopers bleef stabiel en de biocategorieën brood, fruit en zuivel wisten beduidend meer kopers aan te trekken.
Niet alleen Vlaanderen en België kennen een groeiende biosector. Het fenomeen doet zich voor in heel Europa, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Griekenland. Het totale Europese bioareaal steeg in 2014 nog met 1,5 procent. Spanje, Italië en Frankrijk kennen het grootste bioareaal, en in Frankrijk en enkele Oost-Europese landen groeit dat areaal het snelst. Het land met het grootste aandeel van bio in de totale landbouwoppervlakte is Oostenrijk, met 19 procent, gevolgd door Zweden, Estland en Tsjechië, die alle drie boven de 10 procent scoren. Minister, op zich is dat goed nieuws. Ik vraag me af of u het met me eens bent dat de biologische landbouw vandaag en in de toekomst een belangrijke rol te vervullen heeft in de leefbaarheid van onze omgeving, niet enkel in Vlaanderen of Europa, maar wereldwijd. In dat kader is het wel opmerkelijk dat het Belgische aandeel van bio in het totale landbouwareaal net onder het Europees gemiddelde ligt. Dat cijfer is echter volledig op het conto van Wallonië te schrijven, want Vlaanderen op zich haalt dus die 0,9 procent. Is het geen goed moment, zeker ook gelet op de toenemende vraag van de consument, om gebruik te maken van het momentum en dus onze Vlaamse ambities inzake biologische landbouw scherper te stellen?
Minister, welke conclusies trekt u uit het Biorapport 2015? Vindt u er argumenten in om het strategisch plan biologische landbouw bij te stellen? Zijn de resultaten van dit onderzoek al besproken in de strategische stuurgroep Bio? Uit het rapport blijkt dat biobedrijven snel stoppen. Van alle bedrijven die zich vóór 2010 hebben laten certificeren als biologisch bedrijf, is 60 procent gestopt. Ziet u een verklaring voor dat hoge cijfer? Voor een aantal teelten, zoals melk, fruit en groenten, worden de marktkansen geëvalueerd. Wat ontbreekt in het rapport, is hoe de kansen voor bijvoorbeeld biovarkensvlees worden ingeschat, een sector waar de gangbare kweek rake klappen kreeg. Straalde dat effect ook af op de productie van biovarkensvlees? Is er een marge voor die sector om verder te groeien dan de huidige vijftien bedrijven? Hoe gaat u om met het fenomeen van producenten die louter om economische redenen voor bioproductie kiezen, omdat dat tijdelijk betere prijzen oplevert, maar die later terugkeren naar het klassieke model, als ze bijvoorbeeld merken dat de extra inspanningen om biovlees te kweken, te veel beginnen door te wegen? Is ter zake een rol weggelegd voor de overheid?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik dank de leden voor hun vragen over het Biorapport. We kunnen uit dat rapport leren dat de Vlaamse biologische sector gegroeid is in 2015. Er zijn ondertussen 370 bedrijven die als bioproducent zijn gecertificeerd. Dat is een netto toename met 27 bedrijven ten opzichte van 2014. De Belgische bestedingen aan biologische producten groeiden in 2015 met 18 procent en bedroegen 514 miljoen euro. Vlaanderen heeft daarin een aandeel van 46 procent. Vooral biologisch brood, fruit en zuivel wisten beduidend meer kopers aan te trekken. De vraag naar bio in Vlaanderen is echter nog altijd groter dan het aanbod. Er is dus zeker nog groeiruimte. De afstemming tussen vraag en aanbod is een van de vele doelstellingen van het strategisch plan biologische landbouw. Binnen dit kader subsidiëren we vanuit de landbouwbegroting het project ‘Bio zoekt Boer, Bio zoekt Keten’. Binnen het deelproject ‘Bio zoekt Keten’ zorgt BioForum Vlaanderen voor het actief op elkaar afstemmen van vraag en aanbod, ook door de beide zo transparant mogelijk in kaart te brengen. Men besteedt ook heel veel aandacht aan het zoeken van nieuwe afzetmarkten.
De resultaten uit het Biorapport worden nu meegenomen in de evaluatie van het huidige strategisch plan biologische landbouw. Die is al opgestart. Ik heb dat hier al een paar keer gezegd. Dat zal in 2017 uitmonden in een nieuw strategisch plan. Met dat plan willen we de groei van de biologische productie bestendigen. Uiteraard neemt dat niet weg dat er ook altijd nog bioproducten zullen worden geïmporteerd. We denken bijvoorbeeld aan biologische bananen en kiwi’s. Daar kun je moeilijk onderuit. Die kunnen we hier niet produceren.
Uit het rapport blijkt dat er inderdaad biobedrijven zijn die stoppen: 60 procent van alle bedrijven die zich vóór 2010 hebben laten certificeren, zijn vandaag niet meer in de biolandbouw actief. Dat zijn inderdaad verontrustende cijfers, maar je ziet daar geen duidelijk beeld. We hebben uiteraard onderzoek gedaan, en ook enquêtes. Een reden is dat afnemers van het biobedrijf stopten met het afnemen van bioproducten. Andere redenen waren stopzetting zonder opvolging, echtscheiding, bedrijfseconomische problemen... Dat is dus een heel divers beeld. Het is niet zo dat er één reden wordt aangegeven die ook alleen typisch is voor bio. De meeste stoppers zijn volledig gestopt met hun landbouwproductie. Het is dus niet zo dat ze zijn gestopt met bio en opnieuw zijn overgestapt naar de traditionele landbouw. Slechts een beperkt deel keerde terug naar de gangbare landbouwproductie. Het staat vast dat een gebrek aan technische ondersteuning of een gebrek aan begeleiding van de bedrijven nergens dé reden voor stopzetting was. De biologische landbouw wordt in Vlaanderen sterk omkaderd met advies, voorlichting, vorming, onderzoek. Er is in totaal in 2015 trouwens 3,9 miljoen euro uitgetrokken om de biologische sector te ondersteunen.
De beweegredenen om over te stappen naar bio is uiteraard een vrije keuze van de landbouwer zelf. Economische overwegingen spelen daarin mee, want biolandbouwers zijn natuurlijk ondernemers die nagaan waar ze een gat in de markt kunnen vinden en een niche opvullen. Het is net daarom dat we onafhankelijke bedrijfsadviesdiensten in het leven hebben geroepen die de bedrijven die willen omschakelen naar biobedrijven kunnen adviseren. Dit advies moet de landbouwers die interesse tonen in staat stellen de juiste beslissingen te nemen. Dat gaat over afzet, marktkansen, bedrijfsvoering, economische bedrijfsparameters en dergelijke meer. Specifiek voor het biobedrijfsadvies is er een tegemoetkoming van maximaal 75 procent bij advies door een erkende bedrijfsadviseur.
Collega Vanderjeugd, u had een vraag over de biologische melk. Tijdens de visiedagen zuivel die we georganiseerd hebben, kwam duidelijk naar voren dat er op dat vlak nog heel wat opportuniteiten waren. Een knelpunt was dat de lange omschakelingstermijn bijna niet haalbaar was. Biolandbouwers die omschakelen, worden van bij de aanvang geconfronteerd met de hogere kosten die eigen zijn aan de biologische landbouwproductie, maar moesten hun omschakelingsmelk nog twee jaar blijven vermarkten als gangbare melk, en dus niet als biomelk. Dus pas na twee jaar konden ze die meerprijs doorrekenen. Na een vergelijking met onze buurregio’s en na analyse van de Europese regels, heb ik begin dit jaar beslist ook een gefaseerde omschakeling naar biomelk mogelijk te maken. Gefaseerde omschakeling wil zeggen dat de landbouwer eerst start met de omschakeling van de plantaardige voederproductie en ten vroegste twaalf maanden later start met de omschakeling van zijn melkvee. Door de gefaseerde omschakeling kan de melk voortaan al na zes maanden als biologische melk op de markt worden gebracht. Het wegwerken van deze barrière heeft zijn effect niet gemist, want bij de recente verzamelaanvraag hebben we gezien dat een elftal melkveehouders zijn omgeschakeld naar een biologische melkveehouderij. De verwachting is dat er de komende twee maanden nog een vijftal zullen bijkomen. Dat staat nog niet in het Biorapport met de cijfers voor 2015, maar het zal wel zichtbaar zijn in 2016.
Ook voor de biologische varkenshouderij is er potentieel en er zijn een aantal biologische varkenshouders bijgekomen. Andere varkenshouders tonen interesse voor de omschakeling. Biologische varkenshouders ondervinden vaak moeilijkheden om hun varkensmest te kunnen afzetten. Biologische varkensmest is relatief rijk aan fosfor en minder rijk aan stikstof, terwijl akkerbouwers en tuinders net nood hebben aan mest met een hoge stikstof-fosforverhouding. Dit jaar werd in een werkgroep met vertegenwoordigers van het Departement Landbouw en Visserij en de biosector nagegaan hoe we daaraan tegemoet kunnen komen. Binnenkort wordt ook met de akkerbouwers en groentetelers nagegaan hoe dat probleem voor de afzet kan worden opgelost.
U vroeg ook hoe we andere barrières zullen wegwerken. Ik heb daarnet een aantal voorbeelden gegeven, maar we doen dit ook via een gestructureerd overleg met de sector, namelijk de landbouworganisaties en de biocontroleorganen. Zij hebben ook duidelijk zicht op de barrières. Verder is er het strategisch plan biologische landbouw, dat ook tools aanreikt. De biologische landbouw kan ook rekenen op extra financiële impulsen, namelijk de biohectaresteun, die ook reeds tijdens de omschakelingstermijn kan worden aangevraagd. Er worden ook verschillende onderzoeksprojecten door de Vlaamse overheid gesubsidieerd, specifiek voor de biologische landbouw. Ook het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) speelt daarin uiteraard een rol.
Wij werken dus aan de herziening van het strategisch plan. We leren natuurlijk uit de cijfers uit het Biorapport. Ondertussen zitten we ook niet stil. Als er concrete problemen zijn, lossen we die ook op en zorgen we dat we op die manier ook de biolandbouw in Vlaanderen kunnen stimuleren.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, het doet goed te horen dat u niet stil zit in dezen en heel wat plannen, overleg en onderzoek blijft voortzetten, en ook extra financiële maatregelen neemt, zoals de biohectaresteun. Dat is een positieve evolutie.
De gefaseerde omschakeling is nieuw. Het is positief dat er na zes maanden al resultaten zijn.
In verband met de elf melkveehouders die overgeschakeld zijn, vraag ik mij af of ze worden opgevolgd, hoe ze vandaag de positieve gevolgen van die melkprijzen zien en hoe ze daar verder mee omgaan.
Verder heb ik ook nog een vraag in verband met het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM). Voor de biosector is dus een nieuw programma opgestart dat loopt tot 2017 voor bio-, korteketen- en streekproducten. Er is een budget uitgetrokken van ongeveer 210.000 euro voor de korteketen- en bioproducten. Hoe kunnen we zeker zijn dat die middelen wel degelijk worden ingezet voor de biosector, en dan nog specifiek om onze Vlaamse bioproducten te promoten?
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Er zijn duidelijk kansen voor heel wat sectoren binnen de biologische landbouw. De hogere prijzen voor de producten worden gereflecteerd in hogere productiekosten, maar compenseren het wat lagere rendement ten opzichte van dit van de gangbare collega’s. Dat gegeven kunnen we niet negeren binnen de huidige Europese crisiscontext. Momenteel dienen zich niet zoveel kansen aan binnen de landbouw. Ik meen dat we de opportuniteiten die zich wel aandienen dan ook moeten grijpen. Ik heb het gevoel dat we hier toch een aantal kansen laten liggen. De vraag is ook duidelijk groter dan het aanbod.
Tijdens de hoorzitting met het VLIF had ik nog een vraag waarop ik toen geen duidelijk antwoord heb gekregen. Minister, ik ga dus nog eens proberen. Ik had een vraag naar opvolging van de steun. Gebeurt er een monitoring van wat er gebeurt met de steun als er opnieuw een stopzetting is en een omschakeling naar gangbare landbouw? Is er een kader voor een terugbetalingsregeling? Wordt dit vaak toegepast of niet?
De heer Dochy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de cijfers tonen aan dat het actieplan biologische landbouw zijn vruchten afwerpt. De gemiddelde groei in de biologische sector bedroeg 7 procent per jaar tussen 2010 en 2015. De Europese gemiddelde groei bedraagt maar 1,5 procent. Het is duidelijk dat de inzet van middelen, van voorlichting en van onderzoek in Vlaanderen dus resultaat heeft.
Het is belangrijk dat een omschakeling naar biologische landbouw ook marktgestuurd gebeurt. Er is vandaag een hogere prijs voor biologische producten, maar de omschakeling naar een biologische teelt vereist een mentaliteitswijziging van de landbouwer. Vandaar dat voorlichting zo belangrijk is. Een totale omslag zou ook niet verstandig zijn, want dan zou de markt in elkaar stuiken.
Het blijft belangrijk – en het is ook een aandachtspunt van de minister – om de gangbare landbouw verder te verduurzamen. Ook daarvoor zijn de jongste jaren heel wat stappen gezet. Ik ben dan ook blij met de inbedding van biologische proefcentra in de gangbare proefcentra waardoor een uitwisseling van technieken en methodes kan gebeuren. De ene sector kan leren van de andere.
De heer Caron heeft het woord.
Mooie woorden van vele mensen waar ik me graag bij aansluit. Ik uit ook mijn waardering voor de vraagstellers en minister, ook voor de maatregelen die worden genomen om de biologische productie te steunen.
Er is inderdaad een grotere groei in Vlaanderen dan elders in Europa. Dat is op zich niet abnormaal omdat we, wat het areaal, het aantal bedrijven en de productie betreft, aan de staart van het Europese peloton bengelen. Het is dan logisch dat er een groei is. Ik ben ook blij dat een aantal landbouwers de opportuniteiten en de kansen grijpen. Ik was een tijdje geleden nog aanwezig op een vormingsmoment over de omschakeling van gangbare naar biologische landbouw, en er was hiervoor heel veel belangstelling van gangbare landbouwers. Het wijst op ‘goesting’ om die omschakeling te doen.
Minister, er blijft één groot pijnpunt: het areaal is zeer klein. De reusachtige druk op de grondprijs en de beschikbare grond zullen botsen tegen een plafond waar we moeilijk door geraken. Er is natuurlijk een betere prijs, en dat kan in het beste geval landbouwers stimuleren om over te schakelen met de hindernissen die u hebt genoemd en die we kennen. Ook de certificering is complex. Het duurt drie jaar vooraleer een landbouwer zijn producten als volwaardige biologische producten op de markt kan brengen. Hij moet dus drie jaar een soort van investeringslast meedragen. Hij moet werken met een biologische techniek, heeft minder opbrengst. Er is meer arbeidsintensiteit en meer werkkracht nodig en de landbouwer heeft maar de opbrengst van de gangbare landbouw. We zouden misschien nog meer kunnen inzetten om dat te overbruggen. U doet dat voor de melksector, en dat is iets makkelijker dan voor grond. Maar die lange omschakelingstijd is, naast de grond, een lastig probleem voor vele landbouwers.
Ik vond het wel heel fijn dat bijvoorbeeld de diepvriessector meer biologische producten vraagt om in te vriezen en te exporteren. Het bewijst dat er een toenemende vraag is, en het beleid moet dat ondersteunen. Kunnen we die hindernissen nog beter overbruggen om in het midden van het Europese peloton te komen?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil me graag aansluiten. Het is positief dat het actieplan zijn vruchten afwerpt. Het is juist wat de heer Caron zegt: als je helemaal onderaan bengelt, is het iets makkelijker om stapjes vooruit te zetten. Er is nog altijd een kloof. Het is niet het gepaste moment om tevreden achterover te leunen, want er zijn nog altijd meer opportuniteiten. Er is nog altijd meer vraag dan aanbod.
Wat mij vooral opvalt, is dat 60 procent van de landbouwers die voor 2010 begonnen, stopt. U zegt dat er niet echt een eenduidige reden voor te vinden is. Ik vind het toch opvallend dat 60 procent na vijf jaar stopt terwijl het volgens mij pas dan begint te renderen. Misschien moeten we dit beter analyseren.
Ook het grote verschil met Wallonië is frappant. Een op tien boeren is een bioboer. Ik vraag me dan af waarom het in Wallonië wel veel gemakkelijker kan dan in Vlaanderen. Is dat ooit al onderzocht? Zolang er meer vraag is dan aanbod, hebben we er alle belang bij om in Vlaanderen zelf in die productie te voorzien, zeker in een sector die het vandaag niet gemakkelijk heeft. Het aspect van de grond is een terechte bekommernis. Voor bioboeren is dat nog meer terecht, aangezien ze te maken hebben met de omschakeling die ze moeten overbruggen. Als we dat extra steunen, dan kan onze fractie dat zeker ondersteunen.
De heer De Croo heeft het woord.
Dit is een goede discussie. Ik ben een koele, maar aandachtige minnaar van bio. Ik wil toch enkele ervaringen meegeven. Ik heb gedurende tien jaar geprobeerd een rij nooit gespoten laagstammige appelaars te volgen, om te zien wat bio in extremis teweegbrengt. Als je ooit in een winkel mooi, blozend fruit koopt, dan zal het geen bio zijn. Misschien ben je dan een illusie armer.
In Brakel hebben we de zorgboer van het jaar van Oost-Vlaanderen gevierd. Die man is veearts en deel van een knap, gemotiveerd koppel. Hij maakt onder andere yoghurt van geitenmelk. Die is uitzonderlijk smakelijk. Ik ben dan gaan zoeken in de Delhaizes in de omgeving waar ik die kon vinden – ik die nooit in een Delhaize kom – en ben dus op ontdekkingsreis geweest. Ik vond die yoghurt niet in de klassieke schappen van de yoghurt. Ik vond dat een beetje jammer, want daartussen had die moeten staan.
Mijn conclusie is dat er een band moet zijn tussen het product en de plaats waar het wordt geteeld en gemaakt. De mensen kunnen komen kijken waar dat product wordt gemaakt, maar ook in de outlets die worden geacht het te vermarkten, op de plek zelf of in de belendende grootwarenhuizen.
Ik heb enkele bioboerderijen bezocht. Ze zijn kleinschalig en bevinden zich in open kouters. Men kan zich dan afvragen hoe die bioteelten worden beveiligd tegen de bemesting, bestrooiing enzovoort van de belendende velden. Het grote probleem is dat je vertrouwen moet hebben dat als men je bio aanprijst, dat je dan ook bio koopt. Sommigen doen aan biocultuur omdat ze meer geld krijgen voor hetzelfde product, omdat ze meer geld moeten stoppen in arbeid en intensiteit, en dat voor een kleinere productie. We waren op bezoek in Noord-Nederland, waar ons werd verteld dat het dalen van de bioculturele productie tot ongeveer 50 procent werd gecompenseerd door de hoge prijs.
Minister, alle melk is biologisch. Maar misschien zijn er enkele zaken waar we kunnen aan denken. Zou het waar zijn dat de Programmatorische Aanpak Stikstof (PAS) veel minder ingrijpt wanneer men aan biocultuur doet op die gronden? Als dat zo is, dan is dat een argument om op meer PAS-beschermde akkers te biotelen. Klopt dat? Kan men er zeker van zijn dat de inspanningen niet alleen maar dienen om uitheemse bioproducten, zoals met de garnalen, te subsidiëren? Kan men vertrouwen hebben, kan men zeker zijn dat de hogere prijs wel voor een product is dat beter is voor de gezondheid? Ikzelf hou niet van biobier, en evenmin van biowijn, maar dat is een kwestie van smaak. We moeten toch kunnen verifiëren of de toegevoegde waarde, de gedane inspanning, de wetenschappelijke begeleiding en de kleine productie compenseerbaar zijn door een grotere financiële inspanning van de gebruiker. Wordt de koper niet op de een of andere wijze beïnvloed?
Ik zou graag eens die landen in oostelijk Europa bezoeken die 19 procent van hun areaal in bioproductie stoppen, om uit te zoeken of ze dat wel kunnen. Daar is de koopkracht van de mensen toch zwakker dan de onze, en zijn de controles misschien anders dan bij ons. Ik ben niet zo zeker of dat allemaal wel wetenschappelijk objectief gebeurt. Ik wil deze stem laten horen omdat we niet allemaal in de overdreven verering en vergoddelijking van de biologische producten kunnen vervallen.
Minister, ik vond de teneur van bijna alle uiteenzettingen vrij positief over de evolutie van de biosector. Als je die omschakeling wilt stimuleren, dan zijn verschillende elementen belangrijk. Om te beginnen de overheid, het beleid en het flankerend beleid, maar ook de producent zelf. De vorming, de begeleiding en de navorming die hij eventueel kan genieten, zijn niet onbelangrijk. Zeker ook de producent en de meerprijs die hij wil betalen. Verder wil ik erop wijzen dat de retailers een heel belangrijke rol kunnen spelen.
Collega Caron had het al over de omschakelingsperiode van drie jaar om over te gaan van de klassieke naar de biolandbouw. In dat kader was ik vorige week aangenaam verrast door een bericht van één van de retailers die uitdrukkelijk melding maakte van het feit dat zijn producten afkomstig zijn van een bedrijf dat in omschakeling is naar bioland- en tuinbouw. Op die manier kon hij die producten tegelijk ook promoten. Ik vond dat een schitterend voorbeeld en hoop dat meer retailers dit zullen doen. Dit zou het proces van omschakeling voor een aantal bedrijven vereenvoudigen.
Minister, dit kan mogelijks inspirerend werken voor andere retailers in de voedingssector.
Dit is een boeiend onderwerp, en we voeren hier een interessante discussie. Ik geloof zelf ook heel sterk in de biosector en we moeten daar verder lessen blijven uit trekken. Ik wil wel benadrukken dat soms de perceptie ontstaat dat je aan de ene kant biovoeding hebt en aan de andere kant de gewone voeding en dat het ene superieur zou zijn aan het andere. Alle voedsel dat hier geproduceerd wordt, moet veilig en gezond zijn en aan een zo laag mogelijke impact voldoen, ongeacht of het bio is of niet. Die discussie loopt soms mank, alsof het ene slecht zou zijn en het andere goed. Beide moeten veilig zijn en met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk geproduceerd worden.
Dan kom ik tot de bijkomende vragen. Collega Vanderjeugd, wat de opvolging betreft in geval van omschakeling, zijn er specifieke bio-adviseurs die de trajecten blijven doorlopen. Ze kijken hoe de omschakeling vordert en komen regelmatig over de vloer. Hoe bedrijven evolueren wordt via de monitoring in het jaarrapport mee opgenomen.
VLAM, dat promotie voert rond bioproducten, heeft sectorgroepen. De sector zelf stuurt de wijze waarop die promotie gebeurt en maakt daar een evaluatie van. Het bioforum, dat door ons ook financieel ondersteund wordt, zit daar mee rond de tafel om te waarborgen dat dit allemaal correct gebeurt en dat het over bioproducten van bij ons gaat.
Collega Joosen, u zei dat we kansen laten liggen, maar dan wil ik u wel vragen om ze te benoemen. Het zijn natuurlijk de boeren zelf die de omschakeling moeten zien zitten. Ik ben het volledig eens met wat collega De Croo daarover zei. We kunnen mensen niet manu militari verplichten om naar biolandbouw om te schakelen tegen hun zin of wanneer ze daar geen voeling mee hebben. We kunnen wel een kader scheppen met bioadviseurs en zorgen dat we de barrières wegnemen, zoals ik daarnet al zei.
Als de VLIF-steun wordt stopgezet, worden alle dossiers opgevolgd, ook bij omzetting. Dat zit in een Europees kader en we zijn verplicht om steun in een aantal gevallen terug te vorderen en erop toe te zien dat dit correct wordt toegepast.
Collega Caron, u hebt gelijk dat de beschikbare grond een pijnpunt is. Jonge landbouwers hebben moeilijk toegang tot de grond. Het is één van de redenen waarom de omschakeling in Wallonië gemakkelijker is omdat men daar meer ruimte en meer grond heeft om dat te doen. Dat is bij ons niet zo, en daarom verloopt dat hier moeilijker. Ik wil nog even vermelden dat de omschakeling twee jaar duurt en niet drie jaar.
Collega De Croo maakte een interessante opmerking over de relatie met de natuur. Ik wil daar toch voor waarschuwen. De biolandbouw kan, net zoals de traditionele landbouw, een bijdrage leveren inzake natuurbeheer. Dat wordt onder meer via de beheersovereenkomsten geregeld, maar ook via andere initiatieven. Wat we wel moeten beseffen, is dat de dieren van een bioveeteeltbedrijf evenveel stikstof uitstoten als die van een traditioneel bedrijf. Heel wat biobedrijven liggen in de nabijheid van speciale beschermingszones en komen evengoed in de problemen. De stikstofimpact is er en we kunnen geen uitzondering maken omdat het over een biobedrijf zou gaan. Het is een groot misverstand dat een biobedrijf geen impact zou hebben. Het is nu eenmaal zo dat stikstof een impact heeft op de natuur en dat onze regelgeving bijgevolg vereist dat we daar een oplossing voor vinden. We proberen de effecten op de natuurlijke habitat goed in kaart te brengen voor elk type bedrijf, maar een dier is een dier en stoot stikstof uit.
Daarmee heb ik op alle vragen geantwoord, denk ik. Dan is er nog de terechte suggestie van de voorzitter. We moeten daar inderdaad voldoende aandacht voor hebben en leren uit ervaringen in het buitenland, hoewel de situatie daar soms anders is en er meestal meer ruimte voorhanden is.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
We moeten blijven inzetten op biolandbouw en ik vertrouw erop dat dit ook gebeurt. We mogen ons inderdaad niet verkijken op Duitsland of Wallonië waar de biolandbouw in een heel ander perspectief staat. De landbouw is daar immers veel extensiever dan in Vlaanderen, waar we zeer intensief aan landbouw doen in een versnipperd en verstedelijkt gebied. We moeten dus roeien met de riemen die we hebben en daar voldoende op blijven inzetten.
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Ik ondersteun de vraag van collega Robeyns voor meer analyse. Minister, u zei dat er geen duidelijk beeld is over die stopzettingen.
Het aantal stopzettingen is toch wel hoog. We gaan echt moeten kijken wat daarvan de oorzaken kunnen zijn, want dat is natuurlijk niet goed, zeker niet als blijkt dat het stopzettingen zijn van bedrijven die de landbouwsector volledig verlaten. Ook de hoorzitting over het VLIF heeft ons nog wel wat mogelijkheden geboden. Ik kijk zeer benieuwd uit naar het nieuw strategisch plan biologische landbouw in 2017, want bio heeft wel degelijk toekomst en ik denk dat er wel degelijk barrières zijn die we nog kunnen wegnemen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.