Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, het was me niet gelukt om binnen de antwoordtermijn een antwoord te krijgen op deze schriftelijke vraag. Ook een herinnering aan uw kabinet had niet tot gevolg dat deze vraag werd beantwoord. Ik heb dan ook gebruikgemaakt van het reglement om mijn vraag hier in deze commissie als een vraag om uitleg te laten behandelen. Nochtans zal de inhoudelijke vraagstelling een aantal keren verduidelijken waarom mijn vraag in principe beter als een schriftelijke vraag werd gesteld dan als een vraag om uitleg. Als ik tot die vragen kom, zal ik melden dat u zich mag beperken tot een schriftelijk antwoord. Wanneer u desgewenst toch mondeling wilt antwoorden, dan nodig ik u daar graag toe uit.
Van de 500 à 600 moslims die in dit land verblijven of verbleven en die intussen zijn vertrokken naar oorlogsgebied in Syrië, Irak enzovoort, zouden volgens de cijfers waarover ik beschikte bij het indienen van deze vraag eind februari, intussen 117 jihadisten zijn teruggekeerd naar ons land. Vlaanderen zou 36 terugkeerders tellen, Brussel 59 en Wallonië 20. Kunt u die cijfers bevestigen?
Ik wil verder de link leggen met de enkelbanden. De gemeenschappen zijn sinds juli 2014 bevoegd voor de uitvoering van het elektronisch toezicht. Sinds begin 2015 is daartoe de operationele overdracht gebeurd. Kunt u cijfers geven over het uitgevoerde elektronisch toezicht door Vlaanderen in verband met teruggekeerde zogenaamde Syriëstrijders?
In de plenaire vergadering van een tweetal weken geleden hebben we daar al een debat over gehad, onder meer naar aanleiding van een vraag van de heer Depoortere. Minister, u was toen in het buitenland, minister Crevits heeft in uw plaats geantwoord. Ik heb daaruit begrepen dat er in eerste instantie geen systematische opvolging en registratie gebeurden in de databank van de justitiehuizen of bij het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht (VCET). Ik heb ook begrepen dat er slechts voor een aantal mensen in Antwerpen een dossier werd aangelegd. Slechts een viertal personen uit het Antwerpse zijn tot op heden opgevolgd. U zult dat desgevallend wel kunnen bevestigen of ontkrachten.
Minister, hoeveel Syriëstrijders zijn of waren in totaal aan een enkelbandregime onderworpen? Bij hoeveel onder hen was dat een maatregel van voorlopige hechtenis en/of vervangende gevangenisstraf?
De volgende subvragen zijn in eerste instantie meer geschikt voor een schriftelijk antwoord. U mag zich daartoe beperken indien u dat wenst. Kunt u meedelen wanneer die enkelbandregimes aanvingen en wat de duurtijd ervan was? Hoeveel Syriëstrijders hebben zich tot op heden aan de opgelegde voorwaarden gehouden en hoeveel niet?
Bent u van oordeel dat het enkelbandregime voor teruggekeerde Syriëstrijders afdoende is om de veiligheid van de burgers te waarborgen? Het was een van de maatregelen die de Federale Regering eind november voorstelde naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. Bent u van mening dat een enkelband het juiste middel is om geradicaliseerde moslims of teruggekeerde oorlogsterroristen te straffen of op te volgen? Welke bijzondere initiatieven neemt u met betrekking tot het enkelbandregime voor Syriëstrijders?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om een aantal dingen duidelijk te stellen. Ten eerste is er de bevoegdheidsverdeling. De veiligheidsdiensten en Justitie zijn bevoegd voor de opvolging van de zogenaamde foreign terrorist fighters. Hiervoor worden op het federale niveau in de betrokken diensten, met name de Veiligheid van de Staat, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), de geïntegreerde politie en het openbaar ministerie, de nodige maatregelen genomen, zoals de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie betreffende de foreign terrorist fighters van 21 augustus 2015. Bijgevolg is de Vlaamse overheid niet bevoegd voor de monitoring van de gegevens van foreign terrorist fighters. Dit gebeurt op het federale niveau. De Vlaamse overheid is vertegenwoordigd in de nationale taskforce door het Agentschap Binnenlands Bestuur en in het federale platform tegen radicalisme door minister-president Bourgeois en minister Homans. Op deze fora worden door het OCAD cijfers met betrekking tot de foreign terrorist fighters toegelicht. Ik kan dus niet de laatste stand en de meest actuele gegevens geven. Dit behoort niet tot mijn bevoegdheden. Uiteraard is er ook op Vlaams niveau afstemming.
We zijn het er allemaal over eens, zo blijkt ook uit de resolutie van het Vlaams Parlement, dat voor de teruggekeerde Syriëstrijders, hun helpers en ronselaars die strafbare feiten plegen, de strafrechtelijke aanpak de enige aanvaardbare aanpak is, dat zij moeten worden vervolgd en dat de opvolging in eerste instantie vanuit de veiligheidsoptiek moet worden verzekerd. De justitiehuizen en het VCET, die sinds de zesde staatshervorming Vlaamse bevoegdheden zijn en ingekanteld zijn binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, hebben een specifieke opdracht in de strafrechtelijke opvolging van personen die verdacht of veroordeeld zijn voor misdrijven, en dit na een uitdrukkelijke opdracht van een rechtbank, hetzij in opdracht van de onderzoeksrechter of onderzoeksgerecht in het kader van de voorlopige hechtenis, hetzij in uitvoering van de straf bepaald in een vonnis waarvoor binnen ons rechtsstelsel het openbaar ministerie bevoegd is. De justitiehuizen en het VCET krijgen dus een specifiek mandaat in de opvolging van een verdachte of veroordeelde.
Het tweede aspect waarover ik duidelijk wens te zijn, is de registratie. De justitiehuizen en het VCET zijn afhankelijk van de informatie die wordt meegegeven door de opdrachtgever. Dit is in beginsel het mandaat en de strafrechtelijk kwalificatie.
Uw vraag handelt over het elektronisch toezicht. Het elektronisch toezicht kan worden opgedeeld in drie grote categorieën. Ten eerste is er de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht. Dat is het elektronisch toezicht als alternatieve vorm van voorlopige hechtenis in de gevangenis. De opdrachtgever is een onderzoeksrechter of onderzoeksgerecht. Personen verdacht van een terroristisch misdrijf zijn niet uitgesloten van deze toepassing.
Ten tweede zijn er de veroordeelden tot een effectief straftotaal tot en met drie jaar. Dit is het elektronisch toezicht als uitvoeringsmodaliteit van de gevangenisstraf voor de personen met een uit te voeren straftotaal tot en met drie jaar. De opdrachtgevers zijn de gevangenisdirecties of de penitentiaire administratie. Gelet op de ministeriële omzendbrief van 26 november 2015 van de minister van Justitie kunnen er sindsdien geen personen van deze categorie een elektronisch toezicht genieten indien zij werden veroordeeld voor terroristische inbreuken.
Ten derde zijn er de veroordeelden tot een effectief straftotaal boven drie jaar. Deze categorie betreft ook een elektronisch toezicht als uitvoeringsmodaliteit van de gevangenisstraf, maar waarbij de strafuitvoeringsrechtbank de opdrachtgever is. Personen veroordeeld tot terroristische misdrijven zijn niet uitgesloten van het toepassingsgebied.
Vanaf 1 mei 2016 zal hierbij ook het elektronisch toezicht als autonome straf bijkomen. Personen veroordeeld voor een terroristisch misdrijf zijn hiervan niet uitgesloten. Het zal hier evenwel gaan om zeer lichte feiten, aangezien de rechtbank een maximale straf kan opleggen van één jaar.
Dan kom ik terug op het aspect van de registratie. Het VCET en de justitiehuizen zijn dus afhankelijk van de informatie die de opdrachtgever meegeeft over de strafrechtelijke kwalificatie. Mandaten met strafrechtelijke kwalificatie van een terroristisch misdrijf worden centraal geregistreerd, handmatig. Omdat we deze registratie belangrijk vinden, hebben we van de eerste mogelijkheid gebruikgemaakt om SIPAR – het registratiesysteem van de justitiehuizen – aan te passen en hierin de strafrechtelijke kwalificatie ‘terroristische misdrijven’ op te nemen. Dit zal half mei voltooid zijn.
Personen veroordeeld voor terroristische misdrijven zijn niet allemaal ex-Syriëstrijders of foreign terrorist fighters die in een jihadistische conflictzone zijn geweest en daar actief of passief steun hebben verleend aan terroristische groeperingen. Het mandaat en de strafrechtelijke kwalificatie zijn gegevens die op dit ogenblik worden geregistreerd.
Daarnaast zijn er de gegevens die meegegeven worden door de opdrachtgever omtrent de foreign terrorist fighters. Op dit ogenblik – dit ook uiteraard naar aanleiding van de komst van de dynamische databank waarin ook de gerechtelijke mandaten zullen worden opgenomen – is er overleg tussen alle actoren, namelijk het openbaar ministerie, het gevangeniswezen, de Veiligheid van de Staat, het OCAD, de politiediensten en de justitiehuizen om na te gaan hoe de informatiedeling systematisch en structureel kan worden gemaakt, ook over die gegevens die niet strikt gebonden zijn aan het mandaat en de strafrechtelijke kwalificatie.
Wat betreft het elektronisch toezicht (ET), kan ik dit zeggen. Op 22 april 2016 blijkt dat van de 69 dossiers ET tijdens de voorlopige hechtenis, 4 dossiers betrekking hebben op aanwijzingen van terroristische feiten. Voor het elektronisch toezicht voor meer dan 3 jaar of ET van minder dan 3 jaar, werd op 22 april 2016 geen van de gedetineerden veroordeeld voor terroristische inbreuken.
De federale overheid bepaalt welke de strafmogelijkheden zijn voor de verschillende misdrijven. ET kan daarvan één mogelijkheid zijn. In het besluitvormingsproces om een ET toe te kennen, moet de opdrachtgever verschillende elementen in overweging nemen. De veiligheid van de burgers en de samenleving is er hier een van. De opdrachtgever kan een beroep doen op het justitiehuis in het kader van een maatschappelijke enquête of een beknopt voorlichtingsrapport om de beslissing te motiveren. Zo kunnen bij ET als strafuitvoeringsmodaliteit, en dus bij uitstroom uit de gevangenis, individuele voorwaarden opgelegd worden die betrekking hebben op de aanpak van de radicaliseringsproblematiek. Internationaal, onder meer op wetenschappelijk vlak, bestaat er een consensus dat dit steeds een individuele benadering vergt waarbij verschillende levensdomeinen in ogenschouw moeten worden genomen.
We hebben een centraal aanspreekpunt opgericht binnen de afdeling justitiehuis waar alle aanmeldingen, alsook de infoflux naar alle betrokken diensten gecentraliseerd wordt. Dit gaat trouwens over alle mandaten van de afdeling justitiehuis, niet enkel over het elektronisch toezicht. Ook in de justitiehuizen werden referentiepersonen aangesteld. Er werd reeds in een opleiding voorzien voor zowel de leidinggevenden als de referentiepersonen voor het herkennen van signalen en de aanpak.
De heer Janssens heeft het woord.
Ik ben van mening dat Syriëstrijders zoals die een beetje omfloerst worden genoemd – in feite zijn dat jihadisten/oorlogsterroristen – geenszins naar ons land mogen terugkeren. Er kan geen sprake van zijn dat dergelijke oorlogsterroristen ooit nog tot ons grondgebied worden toegelaten. Wanneer dit wel het geval zou zijn, dienen ze uiteraard alleen maar de zwaarste straffen te krijgen. Een enkelband – dat zult u met mij eens zijn – komt dan niet in aanmerking. Ook met een enkelband kan men contact onderhouden met jihadistische netwerken.
Ik heb uit uw antwoord begrepen dat wanneer een jihadist terugkeert naar dit land en veroordeeld wordt voor terroristische misdrijven, dit een gevangenisstraf van meer dan drie jaar tot gevolg zal hebben. Een enkelband komt dan uiteraard niet in aanmerking. Wanneer er andere straffen worden uitgesproken of wanneer binnenkort volgens het strafwetboek als autonome straf het enkelbandregime wordt opgelegd, dan zouden dergelijke teruggekeerde Syriëstrijders blijkbaar wel in aanmerking komen.
Mij lijkt dat geen goede piste, minister. Ik weet niet of u dat wel vindt, dat zou ik graag van u vernemen.
Ik kreeg geen antwoord op de vraag of u het een goed idee vindt wat de Federale Regering heeft voorgesteld, namelijk om niet alleen teruggekeerde Syriëstrijders te volgen. Ook personen die figureren op de lijsten van de dreigingsanalysediensten zouden volgens de Federale Regering desgevallend administratief aangehouden kunnen worden en een enkelband omgegespt kunnen krijgen. Ik heb de minister-president al in dit parlement horen zeggen dat hij dat zelf geen goede maatregel vindt. Hij vindt dat men dan in dispuut komt met het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dat zegt dat vrijheidsbeperking of -ontneming alleen kan ten gevolge van een gerechtelijke maatregel en niet van een administratieve maatregel. Wie plannen maakt om een aanslag te plegen of wie figureert op een lijst van de dreigingsanalysediensten, heeft nog geen misdrijf gepleegd en kan de vrijheid niet ontnomen worden. Dat is het standpunt van de minister-president. Indien aan die mensen een enkelbandregime wordt opgelegd, komen we natuurlijk terecht bij een bevoegdheid van u. Ik zou dan ook graag van u willen weten wat uw standpunt hierover is.
De justitiehuis zeggen zelf dat ze niet vertrouwd zijn met het nieuwe fenomeen van geradicaliseerde moslims. Er zouden daartoe opleidingen worden georganiseerd, ook voor de referentie justitieassistenten. Bij de bespreking van de begrotingswijziging zouden veertig voltijds equivalenten, nieuwe personeelsleden, worden toegewezen aan de justitiehuis en het VCET. Kunt u toelichten hoe ver het staat met de opleiding van die mensen die zich specifiek zouden moeten bezighouden met de problematiek van geradicaliseerde moslims?
Kunt u toelichten of er al minderjarigen zijn teruggekeerd uit oorlogsgebied? Zij zouden onder het toepassingsgebied van de integrale jeugdzorg vallen. Kampt men daar met eenzelfde problematiek als bij de justitiehuis, want daar is men helemaal niet vertrouwd met dergelijke zaken? Hoe bezwaart dat de werking van de integrale jeugdzorg?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, u zegt natuurlijk heel terecht dat de inhoudelijke bevoegdheid over wie wordt veroordeeld en met welke modaliteiten, in de eerste plaats aan onafhankelijke hoven en rechtbanken toekomt.
Toch heb ik nog een paar vragen. In uw antwoord verwijst u naar de gezamenlijke omzendbrief over de foreign terrorist fighters. Ook dat is natuurlijk een federale bevoegdheid, maar een heel beperkt deel betreft Vlaanderen, namelijk via de opvolging van die mensen door de justitiehuis. Had u of hadden de justitiehuis een inbreng, want dat lijkt me goed?
In tegenstelling tot de heer Janssens heb ik wel gehoord dat u bevestigt dat er al in opleidingen is voorzien voor de justitiehuis, dat er werk van wordt gemaakt. Het is ook goed dat er data beschikbaar zullen zijn. Op het eerste gezicht heeft een Syriëstrijder niet het meest geijkte profiel om onder een enkelbandregime te plaatsen. Als dat wel gebeurt, zouden we ervan uit mogen gaan dat de rechtbank dit doet op basis van een individuele beoordeling van een dossier in het licht van een strafuitvoering. Wordt er zelfs dan, als het justitiehuis zo iemand moet volgen, niet over nagedacht om in meer begeleiding en in speciale programma’s te voorzien opdat die mensen in een deradicaliseringstraject terechtkomen? Iemand met een enkelband kan natuurlijk op de computer. Als hij of zij niet heel strikt wordt opgevolgd, hebben we geen zicht op wat bij hen thuis gebeurt.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb met veel interesse naar uw antwoord geluisterd. Ik had één bijkomende vraag. Bij wat er de afgelopen weken en maanden in dit land is gebeurd, hebben we gezien dat informatiedoorstroming cruciaal is: diensten die met elkaar praten, verschillende bestuursniveaus die gegevens uitwisselen.
Mijn vraag gaat heel concreet daarover. Is er een samenwerkingsakkoord tussen de justitiehuizen die wij vanuit Vlaanderen beheren en de Dienst voor de Veiligheid van de Staat? Waar zit dat? Is het al gesloten? Wordt er al operationeel aan gewerkt? Kunt u ons daar iets meer over vertellen?
Mijnheer Parys, uiteraard is er overleg met de Staatsveiligheid. Het is uiteraard de bedoeling en ook de praktijk dat men kan beschikken over de gegevens die belangrijk zijn. Ten behoeve van het intellectuele debat – voor zoverre dat in dezen een gepaste term is – vermeld ik hierbij dat de justitiehuizen opdrachten krijgen en informatie die te maken heeft met de strafrechtelijke informatie en de beschrijving van het mandaat. De kwestie is natuurlijk dat flankerende informatie soms nuttig kan zijn voor de betrokkene in het justitiehuis. Mevrouw Taelman legde al uit waarom. Een voorstel dat een justitiehuis moet doen voor een probatie of voor wat dan ook, moet aangepast zijn aan die informatie. Dat is belangrijk. Het is daarom de bedoeling dat we de ‘sluitendheid’ krijgen. De komst van de dynamische databank is daarom belangrijk voor ons. In het verleden is daarover overlegd, maar de dynamische databank is een belangrijk element en kan in de werking passen.
Die informatie heeft wellicht ook implicaties op de omvang van de begeleidingsmaatregelen zoals ze moeten worden voorgesteld. Iedereen is het er wel over eens dat een deradicaliseringsprogramma geïndividualiseerd moet zijn, dat we er geen standaardpakket van kunnen maken. Maar aan de hand van definities van ‘disengagement’ en deradicalisering weten we ongeveer welke elementen erin moeten zitten. Voor zover de justitiehuis gevat zijn, kunnen ze voorstellen doen aan degene die uiteindelijk over het mandaat beslist. Maar het is het mandaat dat de omvang bepaalt van de opdracht die de justitiehuizen moeten uitvoeren.
Mevrouw Taelman, u vroeg naar de omzendbrief ‘foreign terrorist fighters’. Uiteraard was er ook in het licht van die omzendbrief overleg over de informatiefluxen. Dat is logisch.
Mijnheer Janssens, u vroeg naar de minderjarigen. Ik heb geen cijfers bij me, maar het is evident dat het verhaal ook de integrale jeugdhulp betreft. We hebben hetzelfde gedaan als met de justitiehuizen. Er zijn referentiepersonen aangesteld in de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ’s) die opgeleid en gevormd zijn om specifiek met deze materie om te gaan. Het is echter niet zo dat in elk OCJ of in elk justitiehuis het aantal dossiers dat met deze materie te maken heeft, het grootste deel van de caseload uitmaakt. Dat zou de waarheid geweld aandoen. Er moeten mensen zijn die opgeleid zijn, die zich erin gespecialiseerd hebben voor het geval het zich voordoet.
Er spelen daarbij altijd twee dimensies. Ofwel gaat het om iemand die in een strafrechtelijke keten zit op basis van verdacht zijn of veroordeeld zijn voor misdrijven die met ‘terro’ te maken hebben. En daarin zijn veel schakeringen, veel graden van ernst. Ofwel gaat het om zachte informatie, informatie die flankerend is, maar die als dusdanig niet de kern van het mandaat uitmaakt en die niet de rechtsbasis is waarop het mandaat kan worden geformuleerd omdat de betrokkene veroordeeld is voor feiten van gemeen recht. Dat zijn de twee stromen waarnaar gekeken moet worden. Ze kunnen de omvang van de opdracht van een justitiehuis bepalen of een element zijn om invulling te geven aan een voorstel of een geïndividualiseerde benadering.
Mijnheer Janssens, alle andere vragen gaan uiteraard niet over de Vlaamse bevoegdheden. Als er in het algemeen gesproken wordt over mogelijkheden om het elektronisch toezicht als administratieve maatregel op te leggen, dan heb ik daarover mijn mening als jurist. Op basis van de huidige taakverdeling ligt het niet zo voor de hand om te veronderstellen dat ze in de bevoegdheidsverdeling, waar de gemeenschappen bevoegd zijn geworden voor gerechtelijke mandaten, waaronder het elektronisch toezicht, ook bevoegd zouden zijn voor administratieve mandaten. Op het vlak van een louter juridisch kader is het zo dat, mocht iemand ooit aan bepaalde administratieve maatregelen denken, het nog maar de vraag is of de gemeenschappen zonder meer daarvoor de bevoegde overheid zijn.
Wij hebben die opdracht gekregen omdat wij bevoegd zijn voor het uitvoeren van gerechtelijke opdrachten. Vanuit een meer institutionele redenering is het niet zo dat dat evident zou zijn. Dat staat los van de opportuniteitsvraag en de vraag of elektronisch toezicht een goede reactie is op bepaalde strafrechtelijke veroordelingen. Die vraag is geen voorwerp van de bevoegdheden van de Vlaamse overheid. Als de federale overheid de intentie heeft om een aantal wetten aan te passen waardoor ook de opdrachten die de justitiehuizen moeten uitvoeren, beïnvloed kunnen worden of moeten worden aangepast, dan is er daarover overleg op de interministeriële conferentie.
Over de laatste potpourriwetten van minister Geens hebben we zo met alle gemeenschappen overleg gepleegd. Er is nooit enige dissonantie geweest tussen de gemeenschappen onderling en de minister van Justitie. We hebben altijd aangegeven dat we voor sommige zaken het liefst uitstel hebben om toe te laten de voorbereidingen beter te organiseren, omdat het samenviel met de overdracht van de bevoegdheden. Voor een aantal zaken hebben wij aangegeven dat wat in het voorontwerp van de teksten stond, voor ons niet zo uitvoerbaar leek. Er is altijd een consensus gevonden om die teksten aan te passen. Over wat er in het federaal parlement is goedgekeurd, is alleszins op een behoorlijke manier met ons overleg gepleegd.
De regering heeft een ‘go’ gegeven voor de aanwerving van die 40 voltijdse equivalenten. Dat betekent in het jargon van de Vlaamse overheid dat er een akkoord is om de personeelsformatie van de justitiehuizen uit te breiden. Daarover moet een syndicaal overleg plaatsvinden. Die personeelsformatie moet bij besluit worden aangepast. Ondertussen worden er schikkingen getroffen om wervingsreserves aan te leggen. Via die weg zal er namelijk een invulling worden gegeven. Meestal is het de bedoeling – en ik spreek nu in algemene termen, zonder de concrete situatie te kennen op niveau van elk justitiehuis – om de mensen met tijdelijke contracten eerst een stabiel contract te geven en op die manier nieuwe instroom in de capaciteit te regelen.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik wil u nog oproepen tot twee zaken.
Zodra de justitiehuizen in het kader van heel de problematiek van teruggekeerde Syriëstrijders van een rechter of een rechtbank een opdracht, een mandaat, krijgen, moet men die mensen ook adequaat opvolgen. Het gaat immers niet over kleine criminelen, voor zover dat geen contradictio in terminis is. We moeten de veiligheid van onze burgers waarborgen. De justitiehuizen zullen in dezen een belangrijke taak te vervullen hebben in de komende maanden en jaren.
Minister, maak, niet alleen als jurist, maar ook als minister van de Vlaamse Regering, duidelijk aan de Federale Regering dat een enkelbandregime geen gepast regime is, niet voor teruggekeerde geradicaliseerde moslims, al dan niet uit oorlogsgebied, noch om mensen die figureren op de lijst van de dreigingsanalyse op te volgen. Daarvoor bestaan er andere en betere middelen, maar zeker geen enkelband.
De vraag om uitleg is afgehandeld.