Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op 13 januari heb ik een schriftelijke vraag gesteld over het rapport van het Vlaams Energieagentschap (VEA) waarin het kostenoptimale E-peil werd berekend in verband met de energieprestatieregelgeving 2015. In het antwoord gaf u duidelijk aan dat PV-panelen (photovoltaic) steeds worden uitgesloten om het kostenoptimale E-peilniveau te bepalen. Dat is logisch omdat niet op ieder gebouw de mogelijkheid bestaat om PV-panelen te plaatsen. Er wordt echter wel aangegeven dat in de E-peilberekening de PV-panelen wel worden meegerekend. Dit betekent dat een aandeel hernieuwbare energie wel in rekening wordt gebracht voor het bepalen van het E-peil.
De Vlaamse overheid stimuleert hernieuwbare energiebronnen bij nieuwbouw en legt eveneens eisen op. Voor kantoor- en schoolgebouwen gaat dit over minimaal 10 kWh/jaar energie per vierkante meter bruikbare vloeroppervlakte. Dezelfde norm geldt voor nieuw op te richten EPN-eenheden (energieprestatie van een niet-residentiële eenheid) volgens het nieuwe decreet dat van toepassing is vanaf 1 januari 2017.
Minister, is die 10 kWh/jaar wel voldoende ambitieus in het licht van de Europese doelstellingen? Een sporthal is bijvoorbeeld ook een EPN-eenheid. Men zou perfect kunnen gaan naar meer dan 10 kWh/jaar. Voor zorginstellingen zou dat eventueel ook kunnen. Wat is uw standpunt? Hoe en wanneer zullen de voorwaarden zoals geformuleerd in het Energiebesluit, worden geëvalueerd?
Minister Turtelboom heeft het woord.
Bij de invoering van de eisen van het E-peil en het minimumaandeel hernieuwbare energie voor EPN-eenheden vanaf 1 januari 2017, wordt het niveau van de eisen voor kantoren en scholen behouden. Deze eisen zijn nieuw voor niet-residentiële gebouwen met een andere bestemming zoals ziekenhuizen, handelsgebouwen, horeca, sport. Net vanwege het nieuwe karakter van die eisen werd er voor het minimumaandeel hernieuwbare energie voor geopteerd om de eis van 10 kilowattuur per vierkante meter per jaar te behouden en niet te verstrengen.
De mogelijkheden en de kostenoptimaliteit voor het toepassen van hernieuwbare energie hangen sterk af van het specifieke bouwproject en zijn locatie. Indien het plaatsen van zonnepanelen mogelijk is door een voldoende groot en goed georiënteerd dakoppervlak of indien het plaatsen van een geothermische warmtepomp mogelijk is, dan is dat economisch interessant. Bij een groot aantal projecten is niet aan deze voorwaarden voldaan en is het verder aanscherpen van het minimumaandeel niet kostenoptimaal, noch kostenefficiënt.
We moeten de vraag durven te stellen in hoeverre het verplichten van hernieuwbare energie voor bedrijven het ideale instrument is voor meer hernieuwbare energie in Vlaanderen. Ik geloof veel meer in het vrijwillig uitrollen van investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie via een systeem van derdepartijfinanciering. Samen met ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) en minister Muyters heb ik recent opdracht gegeven voor fase twee van het onderzoek, met name het vormgeven van de juridische structuur, contracten en een degelijk financieel plan voor de oprichting van het ESCO-fonds (energie service company). Het einde van de werkzaamheden van de consultants en PMV is gepland voor het najaar, waarna de volledige Vlaamse Regering zich over het voorstel zal uitspreken.
Op dit moment wordt deze mogelijkheid ook voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie-investeringen in overheidsgebouwen in het algemeen en scholen in het bijzonder bekeken. Het is in de praktijk niet mogelijk om zonne-thermische systemen in te rekenen voor niet-residentiële bestemmingen. In theorie kan het wel via een erkend rekenprogramma, maar er zijn geen rekenprogramma’s erkend. Het onderzoek om een methode voor zonne-thermische systemen te integreren in de rekenmethodiek voor niet-residentiële gebouwen vanaf 2018 wordt momenteel afgerond. Ook over het meer verfijnd inrekenen van andere relevante technologieën in EPB loopt momenteel onderzoek.
De EPB-eisen worden tweejaarlijks geëvalueerd. De volgende EPB-evaluatie is gepland voor 2017. Tegen dan zal er ervaring opgebouwd zijn over de nieuwe EPN-methode en zullen de verschillende studies afgerond zijn zodat het eisenniveau voor hernieuwbare energie onderbouwd kan worden geëvalueerd.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Hier worden twee zaken op een hoop gegooid. Het eerste deel van mijn vraag gaat over het feit dat het goed is dat PV-panelen uitgesloten zijn bij de berekening van de kosten van het optimale E-peilniveau. Het tweede deel van mijn vraag gaat over die 10 kilowattuur per vierkante meter per jaar hernieuwbare energie waarbij het niet noodzakelijk gaat over PV-panelen. Dat kunnen ook zonneboilers zijn of biomassa, warmtepompen enzovoort. We moeten ons dus niet focussen op die PV-panelen. Mijn vraag was of die 10 kilowattuur per jaar voldoende ambitieus is.
En dan maakt u de link met het ESCO-fonds van PMV waarvan u weet dat ik daar vragen bij heb. Dat ESCO-fonds is niet bedoeld voor schoolgebouwen en overheidsgebouwen – want het zit bij het Vlaams Energiebedrijf – maar is eerder bedoeld voor kmo’s. Hier gaat het wel degelijk over zorginstellingen, sporthallen enzovoort. We moeten eerst kijken naar de grootste energie-efficiëntie. Ik vraag ook altijd om ons E-peil te bepalen. Zo niet is ons EPB niet in orde. We moeten eerst de schil bepalen, zoals men ook doet volgens de Europese norm en dan nagaan welke techniek er nodig is. Daarbovenop wordt bepaald hoeveel hernieuwbare energie er nodig is.
Minister, u zegt dat we die 10 kilowattuur per jaar per vierkante meter kunnen herevalueren in 2017, maar dan moet dat ook gebeuren. Voor bepaalde gebouwen kan dat hoger of lager liggen.
De heer Schiltz heeft het woord.
Dit is natuurlijk het klassieke verhaal van de stok en de wortel. Hoeveel wil men opleggen, afdwingen, verplichten en hoeveel kan er vanuit de markt? Wat is rendabel? Hoe kan men ervoor zorgen dat het businessmodel op zich rendabel genoeg is om te zorgen dat iedereen en alle gebouwen meer hernieuwbare energie gebruiken? Ik denk echter dat het opleggen van brede normen een moeilijke zaak is, dat hangt ook heel erg af van de ligging. Wanneer op een bepaalde plaats een warmtekrachtkoppeling in de buurt is of een overheidsgebouw kan samen met andere gebouwen een interessant energieproject op poten zetten, dan moeten we dat aanmoedigen. In die zin denk ik wel dat het interessant is dat het ESCO-fonds bij PMV net bij kmo’s waar er een enorme lacune is in bijkomende investeringen in energie omdat ze vaak de mankracht en het inzicht missen, ervoor kan zorgen dat er meer hernieuwbare energie wordt geproduceerd.
We hebben het al vaak gehad over de toekomst van het energielandschap, ik denk dat de meesten het er intussen over eens zijn dat dit vooral decentraal zou moeten zijn. In die zin is het antwoord van de minister dat het opleggen van verplichtingen misschien niet de enige zaligmakende maatregel is, zeer terecht. We moeten vooral kijken per cluster, gebouwencluster of productiecluster, wat the best practices kunnen zijn om hen op die manier zoveel mogelijk te stimuleren om zelf aan de slag te gaan.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Zoals de heer Gryffroy zegt, zal de evaluatie in 2017 op basis van de informatie die we dan hebben, belangrijk zijn om te zien waar er moet worden bijgestuurd en waar de lat hoger kan worden gelegd.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik ben vooral bezorgd omdat 10 kilowattuur per jaar per vierkante meter het getal is dat al sinds 2012 wordt gebruikt. We zijn vier jaar later.
Mijnheer Schiltz, er zijn inderdaad vijf verschillende types van hernieuwbare energie. Er is nog een zesde manier, en dat is participatie. Zelfs als men een bouw heeft die niet kan, kan men nog altijd participeren.
De nieuwe EPN-eenheden zijn hoofdzakelijk overheidsgebouwen. De ESCO van PMV past niet in het verhaal van de overheidsgebouwen. Laat dat duidelijk zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.