Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, de kwetsbare situatie van jongeren die vanuit de jeugdhulp de overgang maken naar volwassenheid en hun specifieke woonsituatie, is hier al meermaals aan bod gekomen. Deze thematiek is ook regelmatig aangekaart door Cachet. Zij wijzen erop dat men nog heel jong – vaak op de leeftijd van 17 jaar – de stap naar zelfstandigheid moet maken, weliswaar met begeleiding maar die vaak niet zo intensief is. Heel vaak gaat het om jongeren zonder veel netwerk en dat maakt het moeilijk.
Het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin onderzocht recent de mogelijkheden tot betere samenwerking en afstemming tussen de diensten die zich bezighouden met het begeleiden van het zelfstandig wonen van jongeren en jongvolwassenen. Het gaat om de diensten die binnen de bijzondere jeugdzorg de module Contextbegeleiding in functie van Autonoom Wonen (CBAW) aanbieden en de diensten van de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s), die de typemodule begeleid zelfstandig wonen (BZW) aanbieden.
Het onderzoek vond heel wat overeenkomsten tussen de twee soorten diensten. Toch stelt het Steunpunt drie pistes voor die de afstemming tussen de twee nog zouden kunnen verbeteren of versterken.
Een eerste voorstel is om de huidige situatie nagenoeg te behouden, namelijk dat de CBAW-diensten hun plaats blijven hebben binnen de jeugdhulp. Op die manier is een kwaliteitsvolle overdracht verzekerd en hebben jongeren een terugvalbasis wanneer het nodig is, aldus het Steunpunt. Wel wordt aanbevolen om de maximumleeftijd van de CBAW-diensten op te trekken. Thans ligt die op 21 jaar, terwijl de BZW-diensten jongvolwassenen begeleiden tot 25 jaar.
Een tweede piste is om de CBAW-diensten onder te brengen bij de CAW’s. Argumentaties daarvoor zijn onder meer de rechtstreekse toegankelijkheid van het begeleid zelfstandig wonen voor de jongere, de verankering van de hulp in de volwassenenhulp en de netwerken met andere diensten zoals OCMW en VDAB. Het nadeel is dan dat de relatie school-CAW minder groot is dan de relatie school-CBAW. Bij een dergelijke fusie zou ook de overdracht vanuit de bijzondere jeugdzorg in gevaar kunnen komen.
In een derde scenario is het de bedoeling om de brug tussen CBAW en BZW te versterken. Dat blijkt in de praktijk echter niet zo vanzelfsprekend.
Ook beveelt het Steunpunt aan om meer in te zetten op cobegeleiding en expertise-uitwisseling tussen praktijkwerkers uit beide sectoren. Bovendien moet er voldoende aandacht gaan naar de groep niet-begeleide minderjarigen. Daarnaast formuleert het Steunpunt de aanbeveling om beter samen te werken met andere diensten, die niet noodzakelijk behoren tot het beleidsdomein Welzijn, maar die wel van belang zijn bij de overgang naar de volwassenheid van de begeleide jongeren, zoals het werken rond jeugdwerkloosheid, schooluitval enzovoort.
Minister, hebt u al kennis genomen van de resultaten en beleidsaanbevelingen van het onderzoek?
Welke van de drie pistes aangaande de samenwerking tussen de CBAW- en BZW-diensten overweegt u verder uit werken en waarom? Hoe zal dat in de praktijk verlopen?
Hoe zult u gevolg geven aan de andere aanbevelingen van het Steunpunt met betrekking tot de woonbegeleiding voor kwetsbare jongvolwassenen, onder meer met betrekking tot de samenwerking tussen de verschillende diensten, de opvolging van de niet-begeleide minderjarigen en de samenwerking met andere diensten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, we hebben in januari 2016 inderdaad kennis genomen van de conclusies van het onderzoeksrapport en we hebben het onderzoeksrapport ook vrijgegeven. Het is terug te vinden op de website van het Agentschap Jongerenwelzijn.
Binnen de 2.0-aanpak voor integrale jeugdhulp in Vlaanderen hebben we, in uitvoering van de resolutie van het Vlaamse Parlement over de jeugdhulp, expliciet aandacht voor de overgang tussen jeugdhulp en de hulp voor (jong)volwassenen. Zoals u weet, proberen we dit te vertalen in een operationeel programma.
Wat de doelstellingen rond jongvolwassenen betreft, zal het onderzoek een cruciale wetenschappelijke onderbouw vormen. Het onderzoek werd samen uitgevoerd met – en dat is zeer interessant – de publicatie ‘Sur ma Route’, waarin vzw Cachet, op basis van ervaringen van ex-cliënten uit de bijzondere jeugdzorg, bevindingen voor de aanpak van de doelgroep van jongvolwassenen beschrijft. In die zin beschikken we dus nu vrij recent over zowel een wetenschappelijke kijk als over een kwaliteitsvol rapport van de gebruikers, de jongeren zelf.
We verwijzen tevens naar vorige maand, waarbij in het kader van een Europees project ‘After Care Guarantee’ ook aanbevelingen werden voorgesteld inzake het belang, de nazorg en een planmatige aanpak van de overgang tussen minder- en meerderjarigheid.
Ik kom terug op het onderzoek en de drie pistes. Ik herhaal ze nog even in het kort. Piste 1 is de situatie grotendeels behouden, maar inspelend op de vraag van de jongere om de maximumleeftijd bij de diensten Contextbegeleiding in functie van Autonoom Wonen, of CBAW, binnen Jongerenwelzijn te verhogen. In het kader van de integrale jeugdhulp zou dit betekenen tot 25 jaar. Piste 2 is de suggestie om die CBAW-diensten vanuit Jongerenwelzijn gewoon onder te brengen bij de CAW's. Piste 3 is de huidige situatie behouden mits versterking van de brug tussen beide sectoren.
Naast die drie pistes formuleerde de begeleidende stuurgroep ook een vierde scenario, waarbij min-18-jarigen instromen in een CBAW-module van Jongerenwelzijn wegens hun voortraject in de jeugdhulp. Indien het niet gaat om een kortdurende begeleiding wordt een snelle opstart van cobegeleiding met en een warme overdracht naar het algemeen welzijnswerk gerealiseerd wegens hun expertise met gezinnen en volwassenenhulpverlening. De vierde piste gaat dus om het inschakelen van de diensten van de CAW’s als een stuk module in de jeugdhulp.
De concrete uitwerking van de doelstellingen rond jongvolwassenen en begeleid wonen zal in de loop van 2016 gebeuren door een werkgroep waarbij Jongerenwelzijn, het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, gebruikers en voorzieningen betrokken zijn. Ook de andere aanbevelingen uit het onderzoeksrapport van het Steunpunt zullen worden geïntegreerd in de werking van die werkgroep.
Inzake de samenwerking tussen en met andere diensten blijkt uit het rapport dat de CAW’s meer dan de CBAW-diensten verankerd zijn in netwerken met andere diensten voor volwassenen, zoals sociale huisvesting, OCMW en VDAB. Omgekeerd is dit het geval voor de samenwerking met school en CLB. Wegens de doelgroep en de reglementering is dit niet onlogisch. We gaan er dan ook van uit dat, los van de pistes die in het rapport worden voorgesteld, een goede samenwerking van de diensten noodzakelijk is en inderdaad niet mag afhangen van afspraken in een specifieke regio.
Cruciaal in het rapport is ook de samenwerking en het belang van die goede samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg. We zullen daar sterk op moeten inzetten in ons nieuw Vlaams beleid met betrekking tot geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren, dat uiteraard ook sterk geïnitieerd wordt door de federale overheid, en in de hiermee gepaard gaande organisatie van zorgnetwerken.
Dat is natuurlijk een belangrijke opportuniteit, die ons zal toelaten om in te spelen op de vaststellingen en suggesties uit het rapport. Ik denk dan met name aan het programma ‘liaison en consult’, dat zich richt tot de doelgroep van kinderen en jongeren.
Tot slot: wat de niet-begeleide minderjarigen betreft, hebben we recent de diensten met expertise inzake de begeleiding van zelfstandig wonen van deze specifieke doelgroep uitgebreid met 40 bijkomende modules. Deze maatregel past binnen de aanpak van de asielcrisis binnen de Vlaamse Regering. Wat betreft de instroom specifiek voor niet-begeleide minderjarigen, wordt gewerkt met de meldpunten inzake niet-begeleide minderjarigen. Dat is dus afgestemd op instroom en we bouwen verder op de goede praktijk inzake niet-begeleide minderjarigen in Vlaanderen. Gelet op de uitbreiding en de verhoogde instroom is het natuurlijk ook hier belangrijk dat we dit afstemmen met onder andere de CAW’s inzake woonbegeleiding en continuïteit. U weet dat ze daarvoor ook middelen hebben gekregen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik noteer dat u vanuit Jongerenwelzijn verder vorm zult geven aan de aanbevelingen uit het rapport. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan wat wij hebben gevraagd in de uitvoerige resolutie om toch voldoende aandacht te hebben voor de overgang tussen jeugdhulp en jongvolwassenheid naar volwassenheid. De meeste jongeren hebben dan nog wel een vrij intensieve begeleiding nodig. Geen enkele jongere kan zomaar op eigen benen staan. Jongeren die uit jeugdhulp komen, kunnen dat ook niet. Dat dit gebeurt binnen bepaalde netwerken en met heel wat actoren, lijkt me heel belangrijk en bijna de evidentie zelf, maar het moet natuurlijk in de praktijk toepassing krijgen.
Toegang tot bijvoorbeeld sociale huisvesting is daarbij ook niet onbelangrijk. Nog niet zo lang geleden werd in de regelgeving de versnelde toewijzing uitgewerkt. Minister Homans heeft gezegd dat ze er een evaluatie van zou maken. Ik heb zelf al eens een beperkte bevraging gedaan, waaruit blijkt dat het aantal keren dat dit wordt gebruikt, toch wel relatief beperkt is. Niet iedereen maakt gebruik van de methodiek van de versnelde toewijzing. Er zijn ook nog verschillende categorieën waarin die versnelde toewijzing kan gebeuren. Doorstroming naar betaalbaar wonen en voldoende begeleiding op diverse terreinen zijn natuurlijk elementair.
De heer Parys heeft het woord.
Ik vind het een heel interessant thema. In Leuven is er al een samenwerking tussen bepaalde voorzieningen en het CAW. Het heeft wat voeten in de aarde gehad maar uiteindelijk zijn de ‘bazen’ van die organisaties tot een overeenkomst gekomen. In de praktijk blijkt echter vaak dat de totaal verschillende benadering van hulpverlening voor volwassenenhulp en jeugdhulp een probleem vormt. Het feit dat de ene heel aanklampend werkt en de andere op vrijwillige basis, maakt het soms moeilijk. Welke piste er ook wordt uitgewerkt op basis van het werk dat al is gedaan, er zal altijd veel aandacht moeten gaan naar beide werkvormen, die een brug naar elkaar zullen moeten maken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik ben zeker een groot voorstander van het verhogen van de leeftijd waarop die begeleiding kan. Er zal ook wel een groot draagvlak voor bestaan, denk ik. Ik heb onlangs een instelling bezocht waar CBAW werd gewerkt, ook op wat oudere leeftijd en waar men erin slaagde om goede contacten te leggen met het OCMW, met de VDAB.
Wanneer u – terecht – die grotere groep jongeren zou laten begeleiden, houdt u dan ook rekening met de noodzaak om de subsidies van de instellingen aan te passen of gaat het eerder om een principieel iets? Komt er ook geld mee wanneer er meer begeleidingen gebeuren en wanneer die langer gebeuren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In de mate dat het gaat over de vraag naar uitbreiding van de capaciteit, is de vraag uiteraard een budgettaire vraag. Als het de vraag is of we het bestaande aanbod efficiënter kunnen inzetten, of we een aantal lijnen korter kunnen maken, of we een aantal afspraken tot samenwerking kunnen maken waardoor de continuïteit beter wordt verzekerd, dan is dat ook een aspect van het verhaal, maar dat is niet noodzakelijk hetzelfde. Het zijn twee dimensies van deze problematiek.
Ik begrijp natuurlijk wat de heer Parys zegt. Het CAW heeft een breed netwerk in de volwassenenhulp, heeft goede expertise. Jongerenwelzijn zit niet zozeer in die wereld. Als je die twee vormen van hulpverlening met elkaar verbindt, krijg je één vorm van hulpverlening die er zeer kort op zit en aanklampend is en één vorm die meer vanuit een attitude vertrekt en de zelfredzaamheid ondersteunt. De heer Parys zegt dat dit een probleem is.
In de praktijk is het inderdaad de ervaring dat we ons soms niet realiseren hoe we, met onze visie op hulpverlening, in onze context en met onze financieringstechnieken, bepaalde evidenties aannemen. Iemand kijkt, vanuit zijn eigen professionele kaders, misschien op een andere manier naar diezelfde situaties. Op zich is dat eerder verrijkend. Het mag geen excuus zijn. Die zaken moeten te overwinnen zijn door overleg en samenwerking.
Als dat de muren zijn waarbij we ons moeten neerleggen, dan wordt het zeer moeilijk om intersectoraal te redeneren. Gehandicaptenbeleid en jeugdhulp zijn ook twee werelden, met twee paradigma’s en twee arsenalen van regels, risicotaxatie en inschaling enzovoort.
Als u zegt dat we het perspectief van de zorgvragen moeten nemen, zijn we het aan onszelf verplicht om dat overleg te stimuleren en aan te moedigen dat men elkaars taal, inzichten en werkwijzen leert kennen en begrijpen. In die zin is dat iets dat we echt moeten bekijken. Hier maken we opnieuw mee wat we in de sector van de gehandicapten op zich vroeger al meemaakten: je financiert het aanbod en als je van het minderjarige naar het meerderjarige circuit gaat, moet je je weg vinden in een heel nieuwe wereld.
Dat mag geen ‘fait accompli’ zijn waarbij wij ons neerleggen. Als we over intersectoraliteit spreken, dan moeten we hier ook openingen creëren. Die samenwerking van de CAW’s met de actoren uit de bijzondere jeugdzorg vind ik dus wel essentieel. Het doet niets af aan de vraag rond aanbod, maar het is er ook niet mee in strijd. Men mag van een normale, regionale, goede samenwerking verwachten dat men inspanningen doet om elkaar te kennen en de continuïteit zo goed mogelijk te waarborgen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, het laatste dat u zegt, wil ik absoluut onderschrijven. Wat centraal moet staan, is op welke manier we die jongere kunnen begeleiden en ondersteunen in zijn groei naar volwassenheid. Of dat dan vanuit Jongerenwelzijn of vanuit een CAW gebeurt, mag niet het verschil maken met welke intensiteit hij begeleiding kan krijgen. De jongere mag daarvan niet het slachtoffer zijn. Ik hoop dat er verder werk kan worden gemaakt van die aanbevelingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.