Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Van Grieken heeft het woord.
Collega’s, op www.brusselnieuws.be kon u lezen dat onze collega in het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement het schandelijke feit dat er zoveel ambtenaren worden aangesteld die geen attest kunnen voorleggen of die niet kunnen aantonen dat ze tweetalig zijn, nogmaals onder de aandacht heeft gebracht. Ik was zeer verbaasd over die cijfers, omdat er zeker geen positieve trend in zit. De vicegouverneur geeft dan wel een advies, maar dat wordt door niemand in de regering bekrachtigd.
We hebben een Vlaamse Regering die pretendeert zeer Vlaams te zijn. Dat blijkt ook uit het regeerakkoord. We moeten erop toezien dat de hoofdstad van Vlaanderen, Brussel, dat Vlaamse karakter blijft behouden en dat Vlamingen zich in het Nederlands kunnen wenden tot verschillende diensten.
Minister, ik weet dat dit geen bevoegdheid is van het Vlaams Parlement en van u. Maar als ik de cijfers bekijk – en ik heb ze u ook bezorgd, – denk ik toch dat u als Vlaamse Regering en als minister een initiatief moet nemen. Want de cijfers over het aanwerven van ambtenaren op gemeentelijk niveau zijn dramatisch, maar ook de cijfers over het aanwerven van ambtenaren op niveau van de OCMW’s. Ik kijk uit naar welke initiatieven u tracht te nemen om ervoor te zorgen dat een illegale benoeming in de toekomst effectief wordt teruggedraaid.
Minister Gatz heeft het woord.
Geachte collega’s, de vraag werd gesteld aan zowel de minister-president als mezelf. Het antwoord is dan ook een antwoord dat tussen ons beiden werd overlegd. Zoals de vicegouverneur in zijn jaarverslag van 2014 aanhaalt, is de bestuurstaalwetgeving belangrijk voor de tweetaligheid van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Uit de cijfers van datzelfde jaarverslag blijkt dat de naleving van de taalwetgeving in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad in 2014 grotendeels ongewijzigd bleef in vergelijking met 2013. De conclusie is dan ook terecht dat de naleving van deze wetgeving bij sommige lokale Brusselse besturen inderdaad beter kan en moet.
Of de gebrekkige niet-naleving moedwillig is, dan wel een gevolg van een tekort aan Nederlandstalige kandidaten, valt uit die cijfers niet te achterhalen. Voorts is het niet onbelangrijk op te merken dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende lokale besturen onderling wat het aantal beslissingen betreft die niet overeenstemmen met de Bestuurstaalwet. Er zijn met andere woorden goede tot zeer goede leerlingen en er zijn ook slechte leerlingen. Het is in deze discussie dus ook belangrijk om niet ieder lokaal bestuur over dezelfde kam te scheren.
Het is niet eenvoudig – dat weet u allen – om rechtstreeks vanuit de Vlaamse Regering maatregelen te nemen om hieraan te remediëren. De Vlaamse Gemeenschap beschikt hiervoor immers niet over rechtstreekse hefbomen. Het algemeen administratief toezicht op de Brusselse gemeenten en OCMW’s wordt uitgeoefend door respectievelijk het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Het is dan weer de federale wetgever die bevoegd is voor de bestuurstaalwetgeving in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. De lege lata en de lege ferenda.
Het lijkt me dus niet de beste aanpak om Brusselse gemeenten vanuit Vlaanderen direct te contacteren en hen te wijzen op hun verplichtingen. Dit werkt vaak contraproductief, ook bij gebrek aan rechtstreekse hefbomen. Zodoende zouden we verder van huis kunnen zijn dan gewenst. Ik betreur dat net als u, maar het is een deel van de realiteit.
De suggestie om dit probleem op te lossen door wetgevende initiatieven te nemen om de Bestuurstaalwet te wijzigen, is een federale aangelegenheid en wellicht op dit moment niet aan de orde. De taalwetgeving maakt deel uit van het communautaire contentieux. Het wijzigen van de taalwetgeving as such leidt bovendien niet tot het verbeteren van de onderliggende oorzaken waardoor de toepassing van de taalwetgeving zo moeilijk ligt. Ik herhaal: in een aantal gevallen gaat het wellicht om onwil, maar niet in alle gevallen. Ik denk hierbij aan de moeilijkheid om in Brussel tweetalige werklozen te vinden, zelfs al gaat dit de laatste maanden langzaam een beetje in de goede richting. Dat is misschien onbegrijpelijk wanneer de Bestuurstaalwet al vijftig jaar in de huidige vorm bestaat, maar het is wel een realiteit op het terrein.
Het probleem van de niet-naleving van de Bestuurstaalwet op de agenda zetten van het Overlegcomité, lijkt mij om dezelfde redenen ook niet de beste en meest efficiënte piste om dit probleem effectief aan te pakken en resultaten te boeken. Ook dit zal de moeilijkheid op het terrein niet oplossen. Het zal de voogdijoverheid niet overtuigen om de situatie te remediëren.
U merkt verder terecht op dat Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in bilateraal overleg zijn rond gewestmateries. Dat overleg raakt niet zelden het belang van de Brusselaars, de Vlaamse Brusselaars, de Rand en heel het Vlaamse Gewest. Het probleem van de moeilijke toepassing van de taalwetgeving dit overleg laten doorkruisen door zaken aan elkaar te linken, zullen we op dit ogenblik niet doen. Oplossingen die enerzijds de Brusselaars in hun totaliteit en anderzijds de Vlamingen – zowel in als buiten Brussel – ten goede komen, zouden zo gehypothekeerd kunnen worden.
Hoe pakken we dit probleem dan wel het best aan? Ik denk dat we ons vanuit Vlaanderen in eerste instantie moeten inzetten om ervoor te zorgen dat er voldoende Nederlandskundigen zijn in Brussel, zowel tweetaligen als Vlamingen. Ik ben van mening dat op dit moment vooral hier de uitdaging ligt. Indien er voldoende Nederlandskundigen beschikbaar zijn, ga ik ervan uit dat de doorstroom naar Brusselse gemeenten en OCMW’s ook vlotter zal volgen. In de – nabije – toekomst ben ik hierover niet pessimistisch. De groei en het succes van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel zal op dit vlak zeker een positieve invloed hebben en heeft die nu al.
Kunnen we op de kortere termijn al iets doen? Of hoe kunnen we nu al ons steentje bijdragen om de Nederlandstalige dienstverlening in de Brusselse gemeenten en OCMW’s te verbeteren? Zoals u allicht weet, ben ik voor een positieve benadering van het Nederlandse taalbeleid in Brussel. Zonder het belang van de taalwetgeving in vraag te stellen, wil ik in de eerste plaats Brusselaars stimuleren om Nederlands te leren en te spreken. We zijn immers een tijdperk ingetreden waarin taalpromotie van het Nederlands een belangrijkere offensieve rol kan vervullen, met resultaten op het terrein.
Het Huis van het Nederlands levert in deze context al sinds enkele jaren mooi werk. Naast het aanbieden van lessen NT2, sloot het Huis de voorbije jaren samenwerkingsovereenkomsten met steeds meer verschillende gemeenten. Zo is er bijvoorbeeld een nauwe samenwerking met de stad Brussel, waarbij er lessen op maat worden gegeven aan parkeerwachters en loketbedienden. Voor parkeerwachters is er volgens de taalwetgeving geen tweetaligheidsvereiste omdat het over lagere functies gaat. De samenwerking met de gemeente Jette is dan weer vooral gebaseerd op het organiseren van conversatietafels.
Het gewest lanceerde in samenwerking met het Huis van het Nederlands recent nog het digitale leerplatform NL@city.brussels. Het platform is een aanvulling op de lessen en taaltrajecten die het Huis van het Nederlands aanbiedt voor ambtenaren. Alle Brusselse gemeenten kunnen daar een beroep op doen. Het Huis heeft daarnaast met de OCMW’s van de gemeenten Brussel, Schaarbeek en Vorst eveneens samenwerkingsverbanden.
Ten slotte wil ik er nog op wijzen dat ik mijn administratie de opdracht heb gegeven om verder in te zetten op vormingen aan besturen waarbij de mogelijkheden van het Steunpunt Taalwetwijzer beter bekend gemaakt worden. Vlaanderen neemt dus op dit moment wel degelijk initiatieven om de nodige voorwaarden te helpen creëren in functie van de kennis van het Nederlands in Brussel. Wat de andere oorzaken voor de niet-naleving van de taalwetgeving in Brussel betreft, beschikt Vlaanderen niet over de nodige hefbomen of bevoegdheden.
De heer Van Grieken heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U somde op wat u al doet, maar ik zie weinig daadkracht. Ik stel vast dat die cijfers sinds 2014 niet zo erg gestegen zijn en over een langere periode beschouwd zie ik dat het echt niet de goede richting uitgaat. De vicegouverneur is belast met de controle van de correctheid van de aanstellingen, maar de Brusselse voogdijministers leggen dat naast zich neer en doen daar helemaal niets mee.
Eén cijfer wil ik nog eens herhalen: bij de Brusselse OCMW’s zou er in 86 procent van de dossiers sprake zijn van illegale aanstellingen. Dat vind ik wel ongelooflijk. Het enige wat we vragen, is dat de wetgeving zou worden toegepast.
Wat ik niet gehoord heb in uw antwoord, is dat u deze zaak zou agenderen op het Overlegcomité om de Brusselse instanties erop te wijzen dat die wetgeving niet wordt gerespecteerd. Wanneer ik bijvoorbeeld zie dat de Vlaamse Regering wel in overleg gaat als het over mobiliteit, werk en ruimtelijke ordening gaat, dan lijkt het mij nuttig om die dossiers aan elkaar te koppelen. Als Brussel Vlaanderen nodig heeft – en dat is zonder meer zo – dan geldt zeker: voor wat, hoort wat. Ik vind dat u als minister meer haar op uw tanden mag hebben. Het kan niet dat we gewoon niet zouden durven vragen dat de wetgeving wordt nageleefd. Zo geeft u blijk van weinig Vlaamse daadkracht en weinig ambitie. Dat mag iets meer zijn, temeer daar er in uw regeerakkoord staat dat Vlaanderen resoluut blijft kiezen voor Brussel als hoofdstad en dat Vlaanderen de banden met Brussel wil versterken. Dat kan alleen als de taalwetgeving wordt gerespecteerd. Ik vind dat u, als Vlaamse Brusselaar, wat meer daadkracht mag tonen.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, u weet dat Brussel mij ook na aan het hart ligt. Ik weet dat u daar ook bezorgd over bent en dat de Vlaamse Regering een bepaald beleid voor ogen heeft. De cijfers van de vicegouverneur kunnen niet ontkend worden, we worden er jaar na jaar mee geconfronteerd. Ik zal ze hier niet herhalen, maar uit het rapport, dat al in september is verschenen, bleek dat inzake personeelsaanwervingen door de 19 gemeenten en de OCMW’s in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de taalwetgeving in meer dan 75 procent van de gevallen niet gerespecteerd werd.
Het komt mij voor dat de lokale besturen een beleid voeren dat eigenlijk ingaat tegen de tweetaligheid van Brussel, terwijl de hoofdstad Europa net een voorbeeld zou moeten zijn op het vlak van talenkennis. Het beleid dat gevoerd wordt in een kosmopolitische stad, die officieel tweetalig is en waar meerdere nationaliteiten aanwezig zijn met als gevolg dat ook de Franstaligen er al een minderheid geworden zijn, is volgend mij een hoofdstad onwaardig. In het verslag van de vicegouverneur las ik ook dat er maar liefst duizend onwettige beslissingen genomen zijn in één jaar tijd. Dat waren beslissingen van zowel de gemeenten als de OCMW’s in Brussel die geschorst werden door de vicegouverneur. Hij merkt ook nog fijntjes op dat hij niet in kennis werd gesteld van één enkele beslissing tot vernietiging door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest als voogdijoverheid.
Ongeveer een jaar geleden voerden we daar ook al een klein debat over en toen zei u samen met ons te willen nadenken over de beste manier om dat te verbeteren. Ik weet dat de Vlaamse Regering inzet op taalstimulering, onder meer met het Huis van het Nederlands, wat ik toejuich. Ik weet dat er ook samenwerking is, wat u reeds hebt aangehaald, met de stad Brussel, met Jette en met andere gemeenten. We blijven natuurlijk met die cijfers zitten. Er zijn goede en slechte leerlingen in de klas. Sommige burgemeesters gaan helemaal uit te bocht. Zo is de burgemeester van Schaarbeek bijvoorbeeld niet iemand die tweetaligheid bij zijn personeel zal bevorderen.
Om terug te komen op het idee dat u vorig jaar hebt gelanceerd: naast de taalstimulering waar ik uiteraard ook voorstander van ben, denk ik dat we ook moeten gaan naar een beter meetinstrument. Er is het rapport van de vicegouverneur, er is de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, er is de Taalwetwijzer en er zijn heel wat taalklachten op verschillende niveaus, onder meer bij de politie en rechtbanken. Zelf had ik recent nog een taalconflict met de politie. Iedereen zal wel voorbeelden kunnen aanhalen, maar volgens mij moet het ergens op de een of andere manier gecentraliseerd worden, via een soort samenwerkingsovereenkomst, een digitaal online platform om taalklachten te registreren. Op basis van het rapport van de vicegouverneur, de Taalwetwijzer, de VCT en andere die hun informatie delen, kan een echt meetinstrument worden ontwikkeld. Het zou goed zijn dat de Vlaamse overheid werkt aan een samenwerkingsovereenkomst met de Brusselse, met de Waalse en uiteraard ook de met federale overheid. Dat zou een oplossing zijn. Het zou een positieve bijdrage zijn om het zo genoemde oud zeer eindelijk weg te werken.
De heer Poschet heeft het woord.
Voor ons is tweetaligheid in Brussel uiteraard van uiterst groot belang. Ik denk dat we als Brusselaar heel wat anekdotes kunnen ophalen of negatieve ervaringen van de perfecte eentaligheid, in dit geval het Frans, bij de politie of in ziekenhuizen kunnen aanhalen.
Zo is er de oneigenlijke uitvoering van de taalwetgeving bij de opmaak van gemeentelijke infobladen, om Sint-Lambrechts-Woluwe niet te vermelden. Ik wil het probleem niet doodnuanceren, maar ik geloof niet dat elk gemeente- of OCMW-bestuur van slechte wil is. Ik heb het zelf meegemaakt in het OCMW-bestuur van mijn vorige gemeente. Men smeekte vaak om Nederlandstalige kandidaten, al spraken ze maar een beetje Nederlands, maar men vond er geen. Zelfs tegen de wetgeving in publiceerde men kandidaturen op voorhand alleen in Nederlandstalige kranten en men wachtte met de publicatie in Franstalige kranten, wat ook tegen de wet was, om eerst Nederlandstalige kandidaten aan te trekken. Ik denk dat we ernaar moeten streven om voldoende Nederlandskundigen te creëren die kandidaat kunnen zijn. Dan gaat het over Nederlandstalig onderwijs en ook het stimuleren van taalcursussen lijkt me nog meer te kunnen dan momenteel het geval is. En tot slot is er nog mijn stokpaardje, namelijk de aantrekkelijkheid van Brussel als woon- en werkplaats voor Vlamingen.
Minister Gatz heeft het woord.
Waar ligt het kalf gebonden? De hoge cijfers in het rapport van de vicegouverneur hebben vooral betrekking op contractuele aanwervingen. De Taalwet dateert uit de periode waarin statutaire aanwervingen de norm waren en de contractuelen de uitzondering. Nu werven de lokale besturen en overheden om allerlei redenen, voornamelijk omwille van de flexibiliteit, meer contractuele personeelsleden aan.
Er is niet echt een probleem met de aanwerving van statutaire personeelsleden, maar dat is de minderheid van de aanwervingen. Wat de contractuele personeelsleden betreft, zitten we met een soort historische contentieux tussen Vlamingen en Franstaligen over de interpretatie van de Taalwet. De Vlamingen vinden dat het artikel zo moet worden gelezen dat de Taalwet ondubbelzinnig van toepassing is op contractuele personeelsleden.
De Raad van State heeft daar een uitspraak over gedaan.
Inderdaad, maar de Raad van State heeft ook over andere zaken een uitspraak gedaan. Mocht er over de letterlijke lezing betwisting bestaan, dan nog zou men kunnen zeggen dat het doel en de geest van de taalwetgeving op zich duidelijk is en dat we als Vlamingen het gelijk eerder aan onze kant hebben. Ondanks de uitspraken van de Raad van State, niet altijd in verenigde kamers – en dat is het nadeel –, is het probleem evenwel niet helemaal opgelost. Indertijd is geprobeerd om in het kader van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met het fameuze taalhoffelijkheidsakkoord een soort verduidelijking, een interpretatieve regel aan de taalwetgeving toe te voegen. Dat was politiek een verdienstelijke actie, maar juridisch gedoemd te mislukken, want de taalwet is van openbare orde en kan niet zo maar worden geïnterpreteerd.
Niettegenstaande een aantal hoofdzakelijk positieve interpretaties en arresten van de Raad van State is het in het voordeel van de Vlamingen, maar de wedstrijd is nog niet gespeeld. We moeten de taalwetgeving alsnog moderniseren, aanpassen en verduidelijken, maar dat moet op federaal niveau gebeuren. Vooralsnog is daar weinig beweging.
Ik denk in deze commissie ruime steun te hebben om vanuit het taalpromotiebeleid, vanuit de Vlaamse Regering, vanuit de VGC, maar zelfs vanuit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waar een aantal interessante inhoudelijke initiatieven worden genomen, er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de mensen tweetalig zijn. Ik wens er trouwens aan te herinneren dat, ondanks de negatieve cijfers er nog nooit zoveel mensen Nederlands aan het leren zijn, hetzij kinderen in het Nederlandstalig onderwijs, hetzij volwassenen via het Huis van het Nederlands of privé.
Ik ben wel bereid, mijnheer Vanlouwe, om eens na te gaan of onze diensten samen met de vicegouverneur en mensen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht proactief kunnen monitoren waar u op doelt en alles in kaart kunnen brengen. Ik engageer me nog niet op dat punt, want ik zie het nog niet scherp voor me. Hoe dan ook moeten we elkaar niets wijsmaken: beter monitoren kan zorgen voor het bedenken van betere oplossingen, maar het hoofdprobleem dat ik zo-even verwoordde, zal blijven. Ik wil die stap wel zetten, en niet om de indruk te wekken dat het mij niet onberoerd laat. Want over dit antwoord is overlegd met de minister-president, om na te gaan hoe we toch stappen voorwaarts kunnen zetten.
De heer Van Grieken heeft het woord.
Een: u suggereert dat de aanpassing op federaal niveau moet gebeuren, maar dat daar weinig beweging kan worden vastgesteld. Kijk, dat is de prijs die u betaalt om in de regering te zitten, mijnheer Vanlouwe. Op communautair vlak kan er niets bewegen. Dat betekent dat de cijfers alleen maar zullen stijgen. Goed dat uw eigen regering dat nogmaals aantoont.
Twee: minister, ik ben het niet met u eens. U verschuilt zich achter de Raad van State. Zelfs de Raad van State en de Vaste Commissie van Taaltoezicht stellen dat het attest over de kennis van de tweede taal dat Selor aflevert voor de benoeming impliceert – en ik citeer letterlijk – dat het geldt voor “elke inbreng van personeel, zowel van tijdelijke, een voorlopige of een andere niet-vaste benoeming in stage of in vast verband.” Kortom: het geldt voor alle personeelsleden, ongeacht hun statuut. U zegt dat er wat problemen zijn met mensen met een tijdelijk contract. Neen, de rechtspraak is duidelijk: de wetgeving moet worden nageleefd.
Ik ken die rechtspraak. Het betreft wel rechtspraak van de Nederlandse kamer. Op dat punt ben ik het eens met wat daar staat. Maar in de verenigde kamers bestaat daar onenigheid over. Ik ga akkoord met uw lezing, maar dat is niet de oplossing van het probleem.
Minister, ik vraag u niet om uzelf hier als de meest radicale Vlaams-nationalist op te voeren, ik vraag u alleen maar om de wetgeving toe te passen. Laat toch eens zien dat de leeuw klauwen heeft, en dat die niet helemaal zijn afgevijld.
Tot slot nog dit. Op alle niveaus wordt in het Vlaams Parlement gediscussieerd over praktijktesten. Doorgaans roert de linkerzijde dan de trom, maar ook uw partij, Open Vld, doet dat. Als het over racisme gaat, moeten praktijktests en mistery calls allemaal kunnen. Ik doe als constructief oppositielid een voorstel: laten we praktijktests en mistery calls organiseren om na te gaan of die mensen wel tweetalig zijn. Of dienen die tests alleen maar om racisme op te sporen? Kunnen die niet worden georganiseerd om het Nederlandstalig karakter van Brussel te vrijwaren?
De vraag om uitleg is afgehandeld.