Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over medische screening van sporters via de Vlaamse Aanbeveling Sportmedisch Onderzoek (VASO)
Verslag
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, bijna een jaar geleden, op donderdag 30 april 2015, hadden we het tijdens de commissie Sport reeds over de hartscreening voor jonge sporters naar aanleiding van het advies van het Federaal Kenniscentrum over de hartscreening voor jonge sporters. U benadrukte toen dat er met het sportmedisch geschiktheidsonderzoek een belangrijk aspect van het beleid inzake gezond sporten werd gerealiseerd. Daarbij werd niet op één aspect, zoals enkel het cardiale, gefocust. Binnen het decreet inzake gezond en ethisch sporten (GES-decreet) kan een sportfederatie zelf beslissen of ze al dan niet een sportmedisch geschiktheidsonderzoek aanbeveelt of oplegt aan haar leden, eventueel binnen bepaalde leeftijdsgroepen. Zo kan er worden gekeken naar de aard en de intensiteit van de sport en naar wie die sport uitoefent.
Minister, u zei toen ook dat u vooral wou inzetten op een resultaatgerichte samenwerking met de sportorganisaties. In dat kader werd de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde (VVS) erkend als organisatie die beleidsondersteuning en praktijkontwikkeling op het gebied van gezond sporten moet realiseren. De VVS zou het beleid de komende jaren faciliteren en vertalen in handige instrumenten op maat van de sporter en de sportorganisatie. Via het protocol van Vlaamse Aanbeveling Sportmedisch Onderzoek zou het mogelijk zijn om alle kennis te inventariseren, en dit kan zo dienen als beleidsondersteunend advies.
Onlangs konden we lezen dat via een initiatief van enkele sportartsen en innovatiespecialisten, genaamd Prebeator, een preventieve hartscreening van vijf minuten aan 30 euro per persoon mogelijk zou zijn vanaf september 2016. De initiatiefnemers kondigden aan dat ze enkele verplegers naar een bedrijf, sportclub of startplaats van een sportevenement zouden laten gaan om daar de screening te doen. Op vijf minuten tijd wordt dan een elektrocardiogram gedaan en moet de patiënt een vragenlijst invullen. De resultaten worden dan doorgestuurd naar een complex informaticasysteem. Elk staal zou dan door twee sportartsen, onafhankelijk van elkaar, worden gecontroleerd. De patiënt betaalt 30 euro om het cardiogram te laten maken.
Minister, hebt u weet van dit nieuwe initiatief, Prebeator? Werd dit initiatief afgestemd met de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde en/of de Vereniging voor Sport- en Keuringartsen? Wordt dit initiatief ondersteund door de Vlaamse overheid, en in het bijzonder vanuit het Vlaamse sportbeleid? In hoeverre is een dergelijk initiatief complementair met het door Vlaanderen gevoerde Gezond Sporten-beleid, via onder andere het GES-decreet (Gezond en Ethisch Sporten) en de Vlaamse Aanbeveling Sportmedisch Onderzoek (VASO)? Is het zomaar mogelijk om dergelijke initiatieven, zoals Prebeator, op te starten?
Het GES-decreet bepaalt dat sportfederaties zelf kunnen beslissen of ze al dan niet een sportmedisch geschiktheidsonderzoek aanbevelen of opleggen aan hun aangesloten leden, eventueel binnen bepaalde leeftijdsgroepen. Op welke manier gaan de Vlaamse sportfederaties om met deze keuzemogelijkheid? Zijn er sportfederaties die een sportmedische geschiktheidsonderzoek, op basis van de VASO, aanbevelen en/of verplichten? Zo ja, gaat het dan om een aanbeveling/verplichting ten aanzien van alle aangesloten leden of ten aanzien van een bepaalde doelgroep?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, recent stelde ik u een aantal schriftelijke vragen over de VASO, een wetenschappelijk onderbouwd onderzoeksinstrument dat sinds drie jaar operationeel is. Sporters of beginnende sporters kunnen online een vragenlijst op de website www.sportkeuring.be invullen om te weten te komen of een sportmedisch onderzoek al dan niet aan te bevelen is.
Uit de cijfers die u mij bezorgde, blijkt dat in drie jaar tijd 147.297 Vlaamse sporters gebruik hebben gemaakt van deze online bevraging. Blijkbaar zijn het niet allemaal unieke sporters, bleek uit een later Belgabericht. Er is sprake van dubbel gebruik door sommige sporters die voor verschillende sporttakken dezelfde bevraging invulden. Het zou gaan over een kleine 100.000 unieke gebruikers. Dat toont aan dat er veel nood is aan informatie over het al dan niet zinvol zijn van een sportmedisch onderzoek. Ik ben ervan overtuigd dat dit een zinvol instrument is. Ik heb zelf ook de vragenlijst ingevuld en er werd een sportmedisch onderzoek aangeraden. Het is vooral ook laagdrempelig, gemakkelijk begrijpbaar en het is wetenschappelijk onderbouwd.
Anderzijds is 100.000 sporters op 6 miljoen Vlamingen in drie jaar tijd niet overdreven veel. Heel wat mensen vinden vandaag die weg nog niet. Er is dus nog veel potentieel. Minister, hoe kunnen we die test beter bekend maken bij het brede publiek? Vandaag wordt aan de sportfederaties overgelaten of ze al dan niet het gebruik van die test aanbevelen. Moeten we niet veeleer naar een verplichting gaan?
Minister, uiteindelijk ondergingen 6214 personen effectief een sportmedisch onderzoek. U zei dat het ging over het aantal geregistreerde onderzoeken. Jammer genoeg maken niet alle artsen daarvan gebruik, waardoor deze cijfers niet volledig zijn. Om een goed beleid te kunnen voeren, is het belangrijk dat zo veel mogelijk gegevens worden vergaard. De artsen moeten we daarbij stimuleren en beter begeleiden. Misschien is daar een rol weggelegd voor de minister van Welzijn.
Uit de resultaten – die heel positief waren – van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de meerderheid van de sporters, 68 procent, geschikt werd bevonden. Een minderheid van 2 procent moest een aanvullend onderzoek ondergaan. Opvallend in de cijfers vond ik dat 30 procent van de onderzochte sporters, zo’n 1600 personen, geen conclusie kreeg na hun onderzoek. Dat vond ik vreemd, omdat ze toch ook betaalden voor het sportmedisch onderzoek. Dat deden ze met een bepaalde verwachting, en als ze dan geen conclusie krijgen, is dat maar vreemd.
Minister, hoe evalueert u het gebruik van de onlinetool? Hoe gaat u ervoor zorgen dat meer sporters de weg vinden naar dit zinvolle instrument? Overweegt u om het gebruik ervan te verplichten? Ik denk dat dit het best gebeurt via de sportfederaties.
U hebt mij al heel veel cijfergegevens bezorgd. Hoeveel sporters kregen op basis van de onlinebevraging de aanbeveling een sportmedisch onderzoek te ondergaan?
Hoe gaat u, al dan niet in samenwerking met uw collega van Welzijn, artsen stimuleren om gebruik te maken van het VASO-platform? Zijn er daartoe al initiatieven genomen? Welke gaat u nog nemen?
Kunt u een verklaring geven voor die 30 procent die geen conclusie hebben gekregen uit een sportmedisch onderzoek? Is daar al een evaluatie rond gebeurd? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo neen, is die evaluatie gepland?
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Robeyns, u hebt de cijfers al toegelicht. We zitten ondertussen al net boven de 100.000 unieke deelnemers. Iemand die triatlon doet, beoefent verschillende sporten. Daarom is het niet uniek. Je kunt ook meerdere sporten doen. Ik voetbal, fiets en loop, ik zou dus ook drie verschillende invullingen kunnen doen.
Ik ben blij dat u onderschrijft dat VASO een uniek instrument is. Het werd nog maar drie jaar geleden in de markt gezet. Kijk maar hoe medische onderzoeken vroeger door de huisarts werden gedaan. Dit is een enorme stap vooruit. Op de website zie ik dat op drie jaar tijd, begonnen met nul, al 100.000 mensen de weg hebben gevonden naar dit nieuwe initiatief. Dat is een goed resultaat. Je kunt er een soort multiplicatoreffect van verwachten. Een nieuw initiatief heeft toch wel wat tijd nodig om te groeien en om zijn waarde te bewijzen.
Om meer sporters te overtuigen werd VASO volledig geregeld en sportspecifiek uitgebouwd. Daarnaast werd een protocol bekendgemaakt bij de Vlaamse sportfederaties. De sportfederaties kunnen de informatie over een sportmedische keuring gemakkelijk en genuanceerd overbrengen naar clubs en sporters. De communicatie over het sportmedisch onderzoek mag zeker geen drempel worden. Als mensen zeggen: 'Als ik mij moet laten keuren, ga ik geen sport doen', hebben wij niets bereikt. Dit moet genuanceerd worden overgebracht. De mensen mogen niet bang worden gemaakt. De federatie is het best geplaatst om te beoordelen voor welke groep sporters die keuring kan of moet worden toegepast. Ik laat dat over aan de federaties. Ik kan mij inbeelden dat de wandelfederatie daar een ander zicht op heeft dan Sporta, wanneer die een campagne doen voor de beklimming van de Mont Ventoux. Of als ze iets doen voor ouderen dan wel voor jongeren, of voor intensieve dan wel minder intensieve sporten. Er kunnen grote verschillen bestaan.
Mijnheer Wouters, de sportfederaties hebben de keuze om het aan te bevelen of op te leggen. Er bestaat een groot verschil tussen dit opleggen en wat vroeger gebeurde. Toen ik opnieuw veldvoetbal begon te spelen, moest ik van de sportfederatie waar ik toen bij kwam een sportmedisch onderzoek ondergaan. Mijn huisarts mat mijn bloeddruk, liet mij tien keer pompen en nam vooraf en nadien mijn hartslag, en ik kreeg mijn attest. Dit sportmedisch onderzoek gaat een enorme stap vooruit. Er is een groot verschil tussen gaan wandelen en voetballen, tussen volleybal doen en weet ik veel wat, en dan nog op welke leeftijd en met welke intensiteit.
Het is goed dat de federaties daarin zelf de beslissingen kunnen nemen. Zij kunnen zich hierbij laten adviseren door de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde en de Vereniging van Sport- en Keuringsartsen (SKA). De sporters waarvoor de keuring niet opgelegd wordt, kunnen natuurlijk een aanbeveling krijgen om de vragenlijst van de sportkeuring in te vullen om te zien of een onderzoek voor hen aangeraden is. Ik vind dit een goede manier. We moeten er altijd voor zorgen dat we geen bijkomende drempels inlassen.
Ik heb niet de intentie om het invullen van de vragenlijst of het ondergaan van de keuring verplicht te maken voor alle sporters. Ik heb net toegelicht waarom ik dat geen goede zaak vind. Stel dat we het erover eens zouden worden dat dit wel nuttig is, dan is een dergelijke verplichting een initiatief tot bevolkingsonderzoek, en daar moet je een toelating voor hebben. Hiervoor is vandaag geen toelating. Het kan dus niet zomaar. Ik blijf erbij dat sportfederaties goed geplaatst zijn, laat hen maar doen.
Op basis van de vragenlijst hebben 48.701 personen het advies gekregen om het sportmedisch onderzoek te laten uitvoeren. Momenteel gebruiken 150 artsen het VASO-protocol. Die artsen hebben een aangepaste opleiding gevolgd en hebben toegang tot continue bijscholing en online teaching. Het verder promoten van VASO bij artsen wordt opgenomen door de VVS en de SKA. Zij organiseren infosessies voor artsen van de sportfederaties, opleidingen voor huisartsen en medische congressen.
Zo denk ik, mevrouw Robeyns en collega Wouters, dat we iets extra’s krijgen, het is via de artsen dat het moet gaan. Als morgen een federatie zegt dat een medisch attest vereist is, wordt een sportkeuring uitgevoerd, ook al is ze nog niet verplicht. Ik denk dat dit een sterkere zaak zou zijn.
Dat 30 procent van de sporters geen besluit heeft gekregen over de onderzoeken is te wijten aan het feit dat de online tool het rapport toen nog niet gefinaliseerd had. Dat is iets wat nu niet meer kan, het was een onvolkomenheid van toen.
De grootste groep heeft wel degelijk een besluit gekregen, maar niet digitaal. Zoals u zegt, moet iedereen uiteraard een besluit krijgen, want ze hebben ervoor betaald. Het technisch mankement is ondertussen weggewerkt, dus onafgewerkte dossiers kunnen vandaag niet meer.
Er zijn al een aantal statistische evaluaties gemaakt, de groepen zijn echter nog te klein om harde, statistisch relevante conclusies te kunnen te trekken. Dat wordt echter continu opgevolgd. De filosofie die erachter zit, is dat een soort ‘rollende databank’ ontstaat. Stel dat iemand wil gaan volleyballen en ervan uitgaat dat iemand die volleybalt meer kans heeft op een bepaalde kwetsuur. Als na jaren iedereen die met een kwetsuur bij de huisarts is gekomen in de databank wordt opgenomen, kan de basis worden verfijnd om aan te tonen waarmee de meeste kwetsuren kunnen worden opgelopen. Op zich zit dat geheel dus wel sterk in elkaar.
Het nieuwe initiatief van Prebeator heb ik net als u vernomen in de pers. De Vereniging van Sport- en KeuringsArtsen (SKA) is wel op voorhand benaderd. SKA had een aantal bezwaren en bezorgdheden bij het systeem, waarvan ik er enkele zal herhalen.
Ten eerste, het systeem is enkel gericht op het cardiale aspect en niet op de sport in zijn geheel.
Ten tweede, er is geen direct contact tussen een sporter en een arts, wat vragen oproept betreffende de kwaliteit van de medische zorg.
Ten derde, met enkel een elektrocardiogram kunnen niet alle belangrijke oorzaken van een plotse dood worden opgespoord.
Ten vierde, de startplaats van een sportevenement is volgens mij geen serene plaats en geen sereen moment voor een medisch onderzoek. Kunt u zich inbeelden dat iemand klaar staat om de Mont Ventoux te beklimmen, maar dat dan nog snel een hartscreen wordt genomen? Het resultaat daarvan, nota bene, is niet bekend vooraleer iemand naar boven rijdt, maar wel daarna.
Ten vijfde, de afname van slechts een deelonderzoek kan de sporter een vals gevoel van veiligheid geven. Een onvolledig onderzoek zal sneller leiden tot doorverwijzing naar een cardioloog en een deel van het onderzoek zou zich nog in een experimentele fase bevinden en nog te beperkt op mensen zijn uitgetest.
Gelet op deze argumentatie sta ik, als minister van Sport, ook niet achter dit initiatief in deze vorm. Een sportmedisch onderzoek is veel meer dan enkel een preventief hartonderzoek en andersom moet een preventief hartonderzoek voor sport altijd ingebed zijn in een algemener onderzoek van de sporter. De sporter krijgt via dit initiatief geen advies op maat over hoe hij zijn sport op een gezonde manier kan beleven, en dat is toch wel altijd mijn bedoeling geweest.
Het gezond en ethisch Sportdecreet benadrukt dat een sportmedisch onderzoek rekening moet houden met de aard en de context van de sportbeoefening en dat het de volledige lichamelijke geschiktheid van de sporter moet beoordelen. Prebeator zou enkel een deel van een volledig sportmedisch onderzoek kunnen zijn, als opstap naar een sportmedische consultatie bij een arts. Initiatieven zoals Prebeator vallen onder de regelgeving van een bevolkingsonderzoek, de bevoegdheid van mijn collega, de minister van Volksgezondheid. Die minister heeft gereageerd door een brief te sturen aan de heer Vander Velpen, initiatiefnemer van Prebeator, waarin hij het beleid inzake bevolkingsonderzoek toelicht en vraagt om een toestemming voor het bevolkingsonderzoek aan te vragen. Zonder die toestemming kan het initiatief zoals het bestaat, niet worden toegelaten.
Ik denk dat ik daarmee op alle vragen een antwoord heb geformuleerd.
De heer Wouters heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister.
Ik heb één puntje van repliek. Als echtgenoot van een verpleegster denk ik dat zij heel goede onderzoeken kunnen doen, en dat er dus niet altijd een arts aanwezig moet zijn om alles te kunnen onderzoeken.
Wat het bevolkingsonderzoek betreft, denk ik dat er wel een momentum is waar we het kunnen inlassen, namelijk het onderzoek dat we als jonge knaap of jong meisje bij het CLB ondergaan. Dat zou een goed moment zijn om ook voor de sport iets verder te kijken. Dat is misschien een issue dat u met uw collega kunt opnemen.
Voor het overige denk ik dat we het hier allemaal mee eens zijn dat gezond sporten buiten kijf staat, dat we VASO nog meer moeten promoten. We zullen ook nog veel werk hebben rond preventie, maar vooral de trainers moeten die weg kennen om hun leden en de sporters vakkundig te kunnen begeleiden. Ik denk dat we op dat vlak nog veel vooruitgang kunnen boeken.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord. Ik ben het helemaal met u eens dat het een heel zinvol instrument is. Ik heb zelf een tijd geleden twintig jaar gevolleybald, en ik denk dat het systeem van vroeger zeker niet beter was, integendeel. We moesten wel een ‘sportkeuring’ hebben om competitie te mogen spelen, maar dat stelde in werkelijkheid totaal niets voor. Er kwam geen enkel onderzoek aan te pas, het was gewoon de huisarts die zijn handtekening moest plaatsen, dat was zeker niet het goede systeem. Het nieuwe systeem is wetenschappelijk onderbouwd. Eigenlijk zegt u dat bijna één op twee personen die de bevraging invult, het advies krijgt voor een onderzoek, namelijk 48.000 op 100.000, afgerond.
Dat wil wel zeggen dat daar nood aan is, dat het op een gerichte manier een heel goed instrument kan zijn. We mogen niet iedereen in het wilde weg aan hartscreenings onderwerpen. Daar ben ik niet voor. We mogen geen angst creëren waar het niet nodig is. Juist omdat het zo laagdrempelig is en genuanceerd, is het zo waardevol. Ik ben ervan overtuigd dat er nog veel meer resultaat uit zou kunnen komen.
Ik begrijp dat u via de sportfederaties wilt werken. Uit uw antwoord blijkt heel duidelijk dat vooral bepaalde sporttakken de bevraging invullen: de wielersport en balsporten. We hadden het daarnet over de fitness. Ik vroeg of de federaties allemaal even goed georganiseerd zijn. Misschien zit daar ergens nog een lacune. Aan de andere kant zijn er veel amateursporters die niet noodzakelijk bij een federatie zijn aangesloten, maar voor wie het ook zinvol kan zijn.
Als ik na tien jaar zonder sport weer ga joggen en denk dat ik een halve marathon kan lopen, dan gaat geen enkele sportfederatie mij daaraan herinneren. We moeten dit bij het brede publiek bekendmaken. Daarom is die huisarts zo belangrijk, los van de federaties. Zij kunnen de gewone recreatieve sporter bereiken.
Ten slotte ben ik blij, maar ik ging er wel van uit, dat die 30 procent niet wil zeggen dat die mensen geen conclusie hebben gekregen.
De heer Wynants heeft het woord.
Acht jaar geleden hadden we in mijn voetbalclub een professionele speler met hartklachten. De huisdokter stuurde hem onmiddellijk naar een hartchirurg. Hij werd grondig onderzocht. De hartchirurg raadde hem aan om met professioneel voetbal te stoppen en met amateurvoetbal voort te gaan. We hebben die speler met wederzijdse toestemming ontslagen en uitbetaald. Hij is bij een amateurclub gaan spelen en een half jaar later viel hij op het veld dood neer. Dat heeft ons enorm aangegrepen.
We wisten niet meer hoe we moesten reageren. Wij hebben 650 jeugdspelers. We raden aan om eventueel een hartscreening te doen, maar met het idee dat de dokter niet altijd honderd procent zeker is. We moeten daar zeer voorzichtig mee zijn.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik zal beginnen bij het laatste. Uit dat voorbeeld blijkt wat we al zo vaak gehoord hebben: geen enkele test biedt 100 procent zekerheid, niet in de ene en niet in de andere richting, niet als men zegt ‘stop ermee’ en niet als men zegt ‘doe maar voort’. Dit mag geen actie op zich zijn, men moet combineren met andere acties.
Ik heb met de clubs, de federaties en het Rode Kruis een campagne gevoerd omtrent de aanbeveling en het gebruik van de defibrillator. Als er op het juiste moment een trainer, coach of supporter is die daarmee kan werken, kunnen er levens worden gered. Het kost de club of federatie 70 euro om met een hele groep die opleiding te volgen. Voor mij is gezond en ethisch sporten een totaalpakket waar dit één element van is.
Ik ben het met u eens: het zijn niet alleen de federaties, de uitrol moet effectief gebeuren met de sport- en keuringsartsen, maar ook met de huisartsen. Er zijn er nu al 150. Dat gaat in de goede richting, maar dat mag niet het eindpunt zijn. Het is een soort mond-tot-mondreclame. Als ik me moet laten keuren, zal ik er wel een kiezen met een bepaalde filosofie.
Ik wil de 50 procent nuanceren. Het wordt momenteel vaak opgelegd aan de ‘plotse’. Wie met Sporta mee wil naar de Mont Ventoux, moet zich laten keuren. Voor de eerder intensieve en vaak wat oudere sporters of voor mensen die plots opnieuw willen sporten, is een doorverwijzing naar de arts logisch. Als we het zouden verruimen, zou het percentage naar beneden gaan.
Uw laatste opmerking speelt ongelooflijk in mijn kaart, namelijk: niet elke sportfederatie is even goed georganiseerd. Ik ben het daar helemaal mee eens, daarom werk ik aan een Federatiedecreet. (Opmerkingen. Gelach)
Nee, dat wist u nog niet.
We moeten extra inzetten op de kwaliteit van de federaties. De essentie van mijn ontwerp van decreet is dat we vroeger gingen subsidiëren naargelang het aantal leden, en nu gaan we het kwalitatief aspect fundamenteel meenemen naar de werking van de federaties. Dat is een element dat zal meespelen.
De heer Wouters heeft het woord.
Dat van die sportfederaties durfde ik zelf niet aanbrengen. Men had ons in het sportmilieu al beticht van een een-tweetje. Op dit moment kunnen we mevrouw Robeyns daar niet van betichten.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Ik was niet op de hoogte van het Federatiedecreet. Mijn opmerking was heel oprecht bedoeld. Ik denk ook dat het de realiteit is. Ik had geen politieke bijbedoelingen.
Ik begrijp uw opmerking heel goed. Ik wilde niet het tegendeel beweren. In dezen bestaat er geen exacte wiskunde. Het belangrijkste is om de mensen van onderuit te overtuigen van het belang ervan, naargelang de intensiteit van de sport en de fysieke gesteldheid van bepaalde personen. Het zal natuurlijk nooit een exacte wetenschap zijn, jammer genoeg. Dat is ook de reden waarom ik er geen voorstander van ben iedereen op kosten te jagen met verplichte hartscreenings. Op die manier doe je misschien mensen stoppen van wie het niet nodig is en laat je anderen misschien verder doen waarbij er dan misschien toch accidenten gebeuren. Wordt vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.