Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het Europees Parlement keurde de richtlijn 2001/29EG goed betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij. In artikel 2 van deze richtlijn wordt ten behoeve van onder meer auteurs en kunstenaars het recht toegekend om reproductie van hun materiaal, in welke vorm dan ook, toe te staan of te verbieden. In artikel 5, paragraaf 3, van de richtlijn staat vermeld dat lidstaten beperkingen of restricties op deze rechten kunnen instellen ten aanzien van “het gebruik uitsluitend als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt, en voor zover het gebruik door beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd”. Dat is een zin die kan tellen als we het hebben over samengestelde zinnen.
In deze paragraaf wordt niet gesproken van een billijke vergoeding, die echter wel door de lidstaten facultatief kan worden voorzien, zoals vastgelegd in overweging 36 van de richtlijn. België heeft in zijn auteurswet inderdaad voorzien in een vergoeding voor die uitzondering. Dit maakt dat door het onderwijsveld jaarlijks meer dan 12 miljoen euro betaald wordt aan Reprobel, de Belgische beheersvennootschap die de vergoeding voor reprografie en het openbaar leenrecht int en verdeelt. Reprobel vergoedt de schade die auteurs en uitgevers lijden door het reproduceren van hun werk. Begrijp me niet verkeerd, ik vind wel degelijk dat auteurs en uitgevers vergoed moeten worden voor de inspanningen die ze leveren. In het hoger onderwijs gaat dit echter over het kopiëren van wetenschappelijke papers en magazines, die peerreviewed werden door collega’s van andere hogeronderwijsinstellingen, waardoor uitgevers eigenlijk weinig bijkomende kosten hebben aangezien de review door de andere wetenschappers zonder vergoeding gebeurt.
Op 12 november 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een arrest uitgevaardigd waarbij de werking en taak van Reprobel danig dient te worden herzien en bijgestuurd. Reprobel zelf dringt ook aan op bijsturing van de Belgische wetgeving om het auteursrecht te regelen conform de Europese richtlijnen, een verantwoordelijkheid die bij de federale minister van Economie berust. U vraagt zich dan af wat u daarmee te maken hebt. Dat zit natuurlijk in het gegeven dat Onderwijs een niet onbelangrijke geldschieter is in deze.
Hoe staat u tegenover het feit dat het onderwijsveld jaarlijks 12 miljoen euro moet betalen aan Reprobel, bijna louter om peerreviewede papers te kopiëren? Ik heb daarnet gezegd dat we het niet onbelangrijk vinden dat auteurs van ander werk wel degelijk de nodige vergoedingen krijgen. Hebt u met uw federale collega bevoegd voor de economie reeds overlegd over het wijzigen van de federale wetgeving? Is daar een vrijstelling voor het onderwijs ter sprake gekomen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, dit is een zeer interessante en actuele vraag.
Het jaarverslag van Reprobel over 2014 leert mij dat er in totaal voor reprografie in België voor 23,1 miljoen euro geïnd werd. In het kader van het duale systeem is er een vergoeding voor reproductieapparaten. Deze bedragen op het niveau van België circa 13,5 miljoen euro. Ze worden betaald door fabrikanten en invoerders, maar wegen natuurlijk op de verkoopprijzen. Daarnaast zijn er de inningen voor de reproductierechten – het nemen van fotokopies – voor een totaalbedrag van 9,6 miljoen euro. De hele sector van het onderwijs – alle scholen en instellingen samen op het niveau van België – staat in voor 50 procent van deze groep van inningen of in totaal 4,682 miljoen euro in 2014. Ten slotte wordt er nog 2,1 miljoen euro opgehaald door Reprobel via inningen voor openbaar leenrecht via bibliotheken. Onderwijsinstellingen met een bibliotheek zijn hiervan vrijgesteld.
Ik onderschrijf voor 100 procent de bekommernis dat de vergoedingen voor auteursrechten, zowel wat betreft analoge reproductie als voor digitale reprografie, een belangrijke aangelegenheid zijn met een aanzienlijke impact op de werkingsmiddelen van onze onderwijsinstellingen, van basisonderwijs tot hoger onderwijs. Bovendien zadelt dit de scholen ook op met een aanzienlijke administratieve last.
Langs de andere kant kunnen we niet ontkennen dat auteurs waaronder heel wat wetenschappers van onze universiteiten, de stuwende krachten zijn van de informatiemaatschappij. De productie van kennis verdient bescherming en een gepaste vergoeding. Dat is een hoeksteen voor een kennisgedreven maatschappij. We zitten daar met een spanningsveld.
Het federale auteursrecht voorziet dat elke gebruiker, dus ook het onderwijsveld, een vergoeding moet betalen voor het gebruik van een beschermd werk.
Het gaat om een internationaal erkend exclusief recht van de auteur van een werk of van de houder van die rechten, zoals een uitgeverij en/of een beheersvennootschap, om al dan niet toestemming te verlenen voor de reproductie.
De concrete Reprobel-regeling voor onderwijs is opgenomen in het koninklijk besluit van 30 oktober 1997, dat reeds meerdere malen is aangepast. De evenredige vergoeding per kopie van een beschermd werk is lager voor het onderwijsveld in vergelijking met andere sectoren, zoals kmo’s en vrije beroepen.
Dit koninklijk besluit moet echter herzien worden, enerzijds voor de omzetting van de EU-richtlijn van 2001 en anderzijds door uitspraken van het Europees Hof van Justitie. Over de actualisering van dit koninklijk besluit lopen op federaal niveau de gesprekken nog. De onderwijswereld en ook onze administratie volgt dit van zeer nabij.
Kortom, door de uitspraken van het Hof van Justitie moet men de heffing op reproductiemachines herzien. De auteurs- en uitgeversorganisaties willen echter de inkomsten op niveau houden. Er wordt niet gedacht aan een aanpassing van de tarieven, maar men wil wel het forfaitaire aantal kopies per leerling of student mogelijks verhogen, wat zeer zware gevolgen kan hebben voor de kosten voor ons onderwijs. Niemand is dus happig om daarmee akkoord te gaan. Over een precies bedrag kunnen we ons niet uitspreken, ook omdat de gesprekken hierover nog steeds lopen. De vraag is actueel en bekommert mij overigens zeer.
Zoals ik al vermeld heb, is onze administratie formeel betrokken in de federale adviesstructuren. Onze mensen nemen daar de nodige initiatieven om voor onderwijs op juridische basis een gunstige regeling te bewerkstellingen.
Is het mogelijk om voor onderwijs een volledige vrijstelling te krijgen binnen het EU-kader? Dat kan. Daarover kan gediscussieerd worden, maar ik denk dat we minstens naar een status quo moeten streven. Ik kan moeilijk aanvaarden dat er een verzwaring zou komen van de lasten voor onze scholen. In februari 2015 heb ik per brief de federale ministers van zowel Economie als van de Digitale Agenda gevraagd om rekening te houden met de onderwijsvragen rond auteursrecht. Het ging meer specifiek om het digitaal auteursrecht, maar de volgende punten zijn expliciet onder de aandacht van de Federale Regering gebracht.
Er is meer aandacht gevraagd voor ruime en eenvoudige onderwijsuitzonderingen op het auteursrecht.
Dan is er de rol van de educatieve uitgeverijen in het systeem van auteursrechten. Zowel rechtstreeks aan de scholen als via Reprobel innen de educatieve uitgeverijen auteursrechten.
In het licht van de vermindering van de planlast en regeldruk werd in het verleden al verschillende malen de vraag gesteld aan de federale overheid om het initiatief te nemen in de federale regelgeving inzake een vereenvoudigde inning, een centrale vereffening of een eenheidsloket auteursrecht.
Tot slot is er het punt van de elementen van het vergoedingssysteem indien een vergoeding voor auteursrecht in onderwijs wordt behouden: per leerling, per leraar, per kopie, per werk.
Ik volg de materie op en ik weet ook dat mijn collega’s Kris Peeters en Alexander De Croo volop in de weer zijn om te pogen tot een billijke regeling te komen.
Ik wil ook nog verwijzen naar het antwoord op een gelijkaardige vraag die door collega Peter Dedecker van de N-VA op 2 maart in de Kamer is gesteld aan minister Kris Peeters.
Ik besluit: deze discussie is niet zonder gevaar voor onderwijs en we moeten ervoor zorgen dat er zeker geen verzwaring van de lasten uit voortvloeit, maar we moeten van de gelegenheid gebruik maken om het systeem eenvoudiger en fairder te maken voor de scholen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat de administratie onderwijs formeel en rechtstreeks betrokken is bij deze besprekingen. U hebt het probleem concreet en juist geschetst: enerzijds zijn er de auteurs en de uitgeverijen die daarin tijd, kennis, knowhow en geld investeren. Ik begrijp dat dat niet allemaal gratis kan gebeuren. Anderzijds moeten we ervoor opletten dat de kosten niet worden doorgeschoven naar onderwijs, via forfaitaire heffingen of op een andere manier.
Het is geweldig dat u zo vooruitziend was om in februari 2015 proactief te werk te gaan in afwachting van een arrest dat in november 2015 is geveld. Wat betreft de planlast en de eenvoudige inning ben ik van mening dat die elementen cruciaal zijn. In het dko hebben we heel wat moeilijkheden gehad om dat geregeld te krijgen. Daar is veel tijd en energie in gekropen. Het is misschien ook goed om de educatieve uitgeverijen rechtstreeks te betrekken in die gesprekken om te komen tot een goed eindresultaat.
Het zou immers jammer zijn als de educatieve uitgeverijen, die niet onbelangrijk zijn in ons onderwijs, er de brui aan zouden moeten geven omdat hun inkomsten opdrogen, omdat het vrijwel onmogelijk wordt voor hen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik ben het roerend met u en ook met collega Daniëls eens als het gaat over het vereenvoudigen van dit soort zaken. Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn dat de scholen met nog meer planlast zitten, ook door dit soort zaken. Ik heb ook het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) van 16 oktober 2014 gezien. Daarin wordt ook gevraagd aandacht te hebben voor “de kosten op de werkingsmiddelen die niet bijdragen tot de uitvoering van de kerntaak”. De auteursrechten werden daarbij vermeld.
Ik heb hier een zekere gevoeligheid voor, en dat is niet toevallig. Mijn moeder heeft jarenlang meegeschreven aan handboeken die worden verdeeld in het gemeenschapsonderwijs, en doet dat nog steeds.
Lieve collega’s, ik licht dat even toe, niet ‘pour la petite histoire’, maar omdat er wel degelijk een verschil kan zijn indien de instellingen de boeken verhuren en niet te koop aanbieden aan de leerlingen. Dat heeft een impact op de verkoop van die boeken en op het aantal uitgeverijen dat boeken willen produceren voor dat net. Het heeft een impact op de cultuur van de instellingen, inzake het al dan niet frequent vernieuwen van de boeken en het werken met fotokopieën en dergelijke meer.
Ik ken dat dus een beetje van nabij, en ik zie dat er heel veel tijd en energie gaat naar het schrijven van studieboeken. Ik vind dat heel belangrijk werk. Daar gaat expertise in van mensen die voor hun expertise zijn gelauwerd. Die werden niet toevallig gekozen om mee te schrijven aan die boeken. Eigenlijk is dat bijna vrijwilligerswerk van die auteurs. Ik zie dan hoe daar vlijtig uit wordt gekopieerd, voor een kleine vergoeding of een vergoeding die die auteurs eigenlijk zelfs niet krijgen. Ze krijgen eigenlijk maar weinig voor al hun werk. Als ik dat zie, dan wringt dat een beetje bij mij.
Iedereen hier is ervan overtuigd dat didactisch materiaal schrijven, handboeken en studieboeken schrijven, op academisch niveau of op het niveau van ons leerplichtonderwijs, ongelooflijk belangrijk werk is. Dat moet ook worden gevaloriseerd. Dat moet worden gewaardeerd. We moeten dat financieel durven te appreciëren. Het kan niet dat iemand in de ene sector als consultant heel snel zijn centen verdient en dat iemand die zijn knowhow inzet voor ons onderwijs, maar een aalmoes krijgt. Daar heb ik het altijd moeilijk mee. Daarom vroeg ik even het woord. Ik ben daar immers zeer gevoelig voor.
Ik vind dat auteurs die degelijk werk leveren, daarvoor moeten worden vergoed. Sommige scholen moeten misschien een doordachter beleid voeren op het vlak van handboeken en didactisch materiaal, en minder het fotokopieerapparaat gebruiken. Ik weet het, de leerplannen worden soms al eens aangepast, en dat is niet zo lollig, maar het is veel beter en motiverender voor leerlingen – en ik stel de leerling ook centraal, niet alleen de auteur – om te kunnen studeren uit een degelijk, doordacht handboek dan te moeten werken met een cursus die is samengesteld uit kopietjes en notaatjes en dingen die niet zoveel samenhang vertonen en waaraan niet zo doordacht is gewerkt. Die kostprijs is niet altijd een goed argument, want die fotokopies kosten uiteindelijk ook veel geld. Dat wordt ook doorgerekend aan de leerlingen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de bezorgdheid van collega Daniëls is zeer terecht. Dit thema is ook vroeger reeds aan bod geweest, en zelfs in een ruimer geheel van onderwijsexterne wetgeving en onderwijsexterne financiële verplichtingen. Minister, ik vind dat u dit op een accurate manier opvolgt. Is dit alleen een bevoegdheid van de federale ministers of kunnen onze federale collega’s op dit vlak ook een wetgevend initiatief nemen?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dank de leden voor hun aanvullende opmerkingen. Mevrouw Brusseel, ik heb in mijn antwoord uiteraard ook gezegd dat het belangrijk is dat mensen die educatief materiaal schrijven, daarvoor worden gehonoreerd. Aan de andere kant heb ik ook met heel wat scholen gesproken waar men wel handboeken aankoopt, en daarnaast nog met heel wat reproductie werkt. Ik denk dan aan oefenblaadjes enzovoort. Er wordt dus veel gekopieerd.
Mijnheer De Meyer, ik verwijs naar het antwoord van federaal minister van Economische Zaken Peeters vorige week of een paar weken geleden op de vraag van de heer Dedecker: “Wat zullen wij doen? Wij zijn er volop mee bezig, maar de vraag is of het niet redelijk zou zijn om een vergoeding verschuldigd door het onderwijs voor handelingen die worden gedekt onder uitzondering op het auteursrecht volledig af te schaffen.”
Ik heb die zin drie keer herlezen om te zien wat hij nu precies bedoelde, maar als ik het goed begrijp, zegt hij het volgende. Er is indertijd in een KB beslist om een uitzondering toe te staan op het feit dat men aan scholen dus wel een vergoeding mag vragen. Die vergoeding is als een vast bedrag bepaald. De minister vroeg zich dus af of men aan scholen nog een uitzondering moet geven, of men niet beter meteen komaf kan maken met die vergoeding.
Vervolgens stelde hij: “In mijn beleidsnota gaf ik al aan dat een vereenvoudiging van de uitzonderingen en vergoedingsstelsels van de onderwijssector absoluut noodzakelijk is, gezien de huidige complexiteit.” Dat interesseert me ook heel sterk. Ik heb daar ook over gesproken.
Mevrouw Brusseel, hij zei dan ook nog het volgende: “De onderwijsinstelling is maar een deel van de problematiek van de reprografieheffing. We moeten juridisch sluitend, toekomstgericht en evenwichtig werken.”
Collega’s, ik hoop dat ik hiermee een antwoord heb gegeven. De federale overheid kan zelf regelgevend optreden. Ze is bevoegd. Wat collega Daniëls belangrijk vindt, is dat we daar vanuit Onderwijs nauw bij betrokken zijn, dat dat niet over ons hoofd heen gebeurt. Mevrouw Brusseel, dat moet uiteraard garanderen dat de auteurs voldoende worden vergoed. Dat is het evenwicht dat moet worden gezocht.
Maar de huidige regeling is ingewikkeld, zorgt voor planlast en is niet zo aangenaam voor scholen. In het kader van Operatie Tarra kunnen wij daar wel wat in snoeien.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil nog even ingaan op wat mevrouw Brusseel zegt. Ik wil daarin duidelijkheid verschaffen. Als mensen hun expertise willen gebruiken om goede handboeken en dergelijke te schrijven – daarom verwees ik ook naar de educatieve uitgeverijen en andere –, dan moeten we dat inderdaad naar waarde schatten.
Ik wil ook op iets anders wijzen. De vraag is: hoe komen die mensen tot hun expertise? Stel dat leerkrachten de expertise die ze in de klascontext en op school hebben opgedaan inzetten om een boek te schrijven. Die leerkrachten hebben die expertise niet bij de geboorte meegekregen, maar ze is ontstaan in de context waarin ze werken. In verschillende personeelsreglementen kun je lezen dat de vermogensrechten die iemand opbouwt uit een werk dat hij kan maken wegens de job die hij uitoefent en waarvoor hij wordt betaald, worden overgedragen aan de school waartoe hij behoort. Ik vind het niet onbelangrijk om dat te schetsen. Er wordt een goed evenwicht gezocht tussen waar je je knowhow verwerft en waar je die inzet.
Ik begrijp dat dit debat nog niet is afgerond. Er wordt gezocht om alle evenwichten met elkaar te verzoenen, maar het is niet de bedoeling om de volledige factuur op onderwijs af te schuiven.
Dat zou ik ook niet aanvaarden. Het kot zou te klein zijn, mocht dat het geval zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.