Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik zal de inleiding kort houden. Op basis van een aantal cijfergegevens dacht ik dat het interessant zou zijn om even van gedachten te wisselen over professionalisering en expertise die al dan niet aanwezig moet zijn, en welke expertise we verwachten op welke plaats. Het zijn de cijfers met betrekking tot de professionalisering in het bijzonder onderwijs en in het gewoon onderwijs die een aantal vragen opriepen.
Ik stel vast dat in de aanwervingsvoorwaarden voor het buitengewoon onderwijs niet vooropgesteld wordt dat de leerkrachten een bijkomende opleiding moeten hebben gevolgd. Er worden zeer interessante banaba’s buitengewoon onderwijs ingericht, alsook een banaba zorgverbreding en remediërend leren. Er zijn uiteraard nog andere opleidingen, maar dit zijn toch twee heel interessante opleidingen die ervoor zorgen dat leerkrachten goed voorbereid zijn op een functie in het buitengewoon onderwijs. Als we dan zien hoeveel leerkrachten deze opleiding gevolgd hebben, stellen we een cijfer vast waarbij ik toch een aantal vragen heb.
In het buitengewoon basisonderwijs heeft 52 procent een bijkomende opleiding gevolgd na een bacheloropleiding. Als we kijken naar het secundair buitengewoon onderwijs dan gaat het over 29 procent van de leerkrachten die een bijkomende opleiding gevolgd heeft om in het buitengewoon onderwijs aan de slag te gaan.
Als we dan gaan kijken naar het gewoon onderwijs, krijgen we nog totaal andere cijfers te zien. Dan stellen we vast dat in het kleuteronderwijs bijna 3 procent een bijkomende opleiding gevolgd heeft, en in het lager onderwijs 3,7 procent. Als we kijken naar het secundair onderwijs, dan heeft 0,42 procent van de leerkrachten een bijkomende opleiding gevolgd.
We verwachten dat dankzij het M-decreet de inclusie in ons onderwijs zo veel mogelijk wordt georganiseerd en leerlingen met beperkingen kansen in het gewoon onderwijs krijgen.
In de vorige legislatuur was tijdens de behandeling van het M-decreet veel ongerustheid in het onderwijsveld. De leerkrachten stelden dat ze daartoe niet zijn opgeleid en dat het niet haalbaar is. Wanneer we naar de concrete cijfers kijken, stel ik me inderdaad vragen. Was hun verzet tegen het M-decreet ingegeven door het feit dat ze vinden dat ze onvoldoende geschoold zijn? Een verklaring heb ik niet. We zijn ervan overtuigd dat het M-decreet goed is, maar het moet nu wel in de praktijk worden gebracht.
Ik vroeg ook de cijfers over de zorgcoördinatoren op. Een zorgcoördinator heeft een andere opdracht dan een leerkracht. Bijna 14 procent van de zorgcoördinatoren in het lager onderwijs heeft een bijkomende opleiding gevolgd. Zorgcoördinatoren en leerkrachten in het buitengewoon onderwijs hebben niet altijd veel ervaring.
Ik heb dus een reeks vragen over de problemen die zich stellen en hoe daaraan kan worden geremedieerd. In het M-decreet staat dat het buitengewoon onderwijs moet evolueren naar echte expertisecentra ter ondersteuning van leerkrachten in het gewoon onderwijs. Welke specifieke competenties hebben leerkrachten in het buitengewoon onderwijs nodig om hun opdracht – het ondersteunen van leerkrachten in het gewoon onderwijs – op een goede manier te kunnen invullen? Mevrouw Krekels had het er vorige week over. Wel, ik heb het over leerkrachten die les geven aan kinderen met bijzondere noden, niet over therapeuten.
Beschikken scholen vandaag over de goede instrumenten om deze competenties te meten? Ik weet dat niet. Zijn er professionaliseringstrajecten uitgerold en worden ze reeds aangeboden, zodat leerkrachten van het buitengewoon onderwijs zich kunnen voorbereiden op het ondersteunen van leerkrachten in het gewoon onderwijs?
Welke bijkomende expertise moeten leerkrachten in het gewoon onderwijs hebben om leerlingen met bijzondere noden op te vangen en op welke manier wordt dit meegenomen in de hervorming van de lerarenopleiding en in de nascholingstrajecten? Het aantal leerkrachten dat aan die trajecten deelneemt, is een mooi cijfer, maar het blijft al bij al beperkt.
Welke bijzondere competenties hebben zorgcoördinatoren nodig om hun opdracht met de nodige expertise in te vullen? Beschikken scholen over de juiste instrumenten om deze competenties te meten en om te bepalen wie de juiste persoon is om als zorgcoördinator aan de slag te gaan? Blijkt uit de doorlichtingen van scholen dat leerkrachten voldoende kansen krijgen om zich te vormen? Leerlingen met bijzondere noden goed begeleiden vereist meer dan eens een studiedag volgen. Is er binnen scholen een sterk uitgebouwd professionaliseringsbeleid? Oordeelt u, rekening houdend met de cijfers, dat verdere professionalisering van leerkrachten meer moet worden gestimuleerd? Zo ja, op welke manier wilt u dit realiseren?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Helsen, u had al een uitgebreide vraagstelling en u hebt die bij dezen nog wat uitgebreid. Ik zal naar godsvrucht en vermogen proberen te antwoorden.
Met de waarborgregeling die in het M-decreet is opgenomen, reiken we het onderwijsveld een instrument aan om de samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs te versterken. Hierin liggen toekomstmogelijkheden voor scholen buitengewoon onderwijs om hun ondersteunende opdracht uit te bouwen en samen met het gewoon onderwijs aan expertisedeling en -ontwikkeling te doen. Dat moet leiden tot een versterking van het pedagogisch-didactisch handelen van lerarenteams in het gewoon onderwijs. Op dit ogenblik loopt de prewaarborgregeling in het basisonderwijs, maar nog niet op het niveau van het secundair onderwijs.
De vaststelling dat de personeelsleden van gewoon en buitengewoon onderwijs over dezelfde bekwaamheidsbewijzen beschikken, hoeft geen rem te zetten op die vernieuwing. Het bekwaamheidsbewijs bepaalt gedeeltelijk de deskundigheid van een personeelslid. De multidisciplinaire context van het buitengewoon onderwijs, de praktijkervaring die leerkrachten op de werkvloer opdoen en de vele formele en informele professionaliseringsactiviteiten hebben ook een grote impact op hun expertise.
De recente cijfers uit uw schriftelijke vraag van 21 januari tonen aan dat meer dan 50 procent van de personeelsleden in het buitengewoon basisonderwijs en bijna 30 procent in buitengewoon secundair onderwijs over een bijkomende bachelor na bachelor in het buitengewoon onderwijs of zorgverbreding en remediërend leren beschikt. Dat is, in vergelijking met gemiddeld 3 procent in het gewoon basisonderwijs en 0,5 procent in het gewoon secundair onderwijs, zeer hoog. Op basis hiervan kun je zeker zeggen dat de nodige specifieke expertise in het buitengewoon onderwijs aanwezig is.
Wat zijn de verschillen? Welke competenties zijn nodig? De evaluatie van de prewaarborgregeling zal uitdrukkelijk aandacht besteden aan het profiel van de personeelsleden die betrokken zijn bij die prewaarborgregeling. Daarnaast zullen we ook de personeelsleden van het gewoon en buitengewoon onderwijs bevragen. Voor de personeelsleden van het gewoon onderwijs zal onder andere worden nagegaan in welke mate ze handelingsbekwamer geworden zijn om onderwijs te geven aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, welke behoeften ze hadden, welke beantwoord werden en welke nog blijven bestaan.
Van de personeelsleden – leraren en paramedici – van het buitengewoon onderwijs willen we onder andere te weten komen of ze zich kunnen vinden in de ondersteunende rol, of ze over de nodige competenties beschikken en welke nog verder moeten worden ontwikkeld. Het gaat dan hoofdzakelijk over de competenties die nodig zijn om een ondersteunende rol op te nemen in het gewoon onderwijs en niet zozeer over de competenties die ze in de toekomst zullen nodig hebben om als leraar te functioneren in een school voor buitengewoon onderwijs. Het is opportuun om via monitoring en evaluatie wijzigingen in dat verband op te volgen.
In de publicaties ‘Vorming van de basiscompetenties in de initiële lerarenopleiding voor het functioneren in een inclusieve setting via actieonderzoek’ en het competentieprofiel van de inclusieve leraar van 2012 gaat men in op de vraag welke competenties leraren in het gewoon onderwijs nodig hebben. Ik som er een aantal op: differentiatie op het vlak van curriculum; dieper overleg met ouders en leerlingen; samenwerking onder coördinatie met externen en collega’s binnen de klasruimte; waarderen van diversiteit bij leerlingen en ten slotte, ondersteunen van alle leerlingen: leraren hebben hoge verwachtingen ten aanzien van de prestaties van alle leerlingen.
Er is ook een SNPB-project (Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten) ‘Competentieontwikkeling in het kader van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften’. Daarin werden er een aantal conclusies getrokken met betrekking tot de competentieontwikkeling van leraren in de aanloop naar het M-decreet. (Minister Hilde Crevits verlaat even de vergaderzaal)
Voorzitter, collega's, mijn excuses voor de onderbreking. Ik ga verder met mijn antwoord.
Zoals ik al zei, is er ook een SNPB-project dat dateert van 2012. Daarin werden er een aantal conclusies getrokken met betrekking tot de competentieontwikkeling van leraren in aanloop naar het M-decreet. De competenties uit dat onderzoek sluiten nauw aan bij de basiscompetenties van de leraar die door het parlement zijn vastgelegd. Het is de bedoeling dat alle lerarenopleidingen hun studenten opleiden naar deze basiscompetenties.
Ik heb vastgesteld dat kandidaat-leraren die nu afstuderen vaak zeggen dat ze nog niet veel expertise hebben rond dat M-decreet. Als je de timing bekijkt, is het logisch dat dat gedurende een paar jaar zo zal zijn. Het is vastgelegd in 2012. Daarna komt de driejarige cyclus. Die competenties liggen redelijk vast. Ze moeten uiteraard worden opgenomen in het curriculum dat studenten volgen tijdens de lerarenopleiding.
De punten die in deze onderzoeken staan, zijn vandaag actueler dan ooit. We moeten niet zoeken naar een aanpassing. De basiscompetenties en het beroepsprofiel zijn op een voldoende hoog niveau en blijven in het kader van de lerarenopleiding in de toekomst van belang. Binnen dit kader kunnen de lerarenopleidingen en het afnemend veld met elkaar in dialoog gaan over de correcte invulling en interpretatie van het beroepsprofiel en de basiscompetenties.
Wel is duidelijkheid nodig over welke competenties tot op welk beheersingsniveau op welk moment bereikt moeten worden. Dit werd ook al geconcludeerd in het eindrapport van de beleidsgroepen lerarenopleiding in 2014. Binnen de basiscompetenties moeten de startcompetenties benoemd worden die verworven moeten zijn na het behalen van het diploma van leraar. De mogelijkheden van een lerarenopleiding zijn niet onbeperkt. In een opleiding met een vastgesteld aantal studiepunten moet aan veel zaken gewerkt worden. De opleiding, de aanvangsbegeleiding en de verdere professionalisering tijdens de uitoefening van het beroep vormen samen een professioneel continuüm.
Ik neem dit punt op in de conceptnota over de toekomst van de lerarenopleiding die nu opgemaakt wordt op basis van het werk van de taskforce.
De overheid heeft geen competentieprofiel van de zorgcoördinator vastgelegd. De omzendbrief over de scholengemeenschappen bevat wel een bijlage 3 waarin de opdrachten van een zorgcoördinator zijn opgenomen. U kunt die bijlage lezen. Daarin is sprake van het begeleiden van leerlingen, coachen en ondersteunen van het handelen van leerkrachten en de coördinatie van zorginitiatieven. Het behoort tot het autonome personeelsbeleid van de school om personeelsleden aan te stellen die over de nodige expertise beschikken.
Elke school beschikt over de autonomie om een professionaliseringsbeleid te voeren. We ondersteunen scholen waar mogelijk. Ten eerste zijn er de ongeveer 12,5 miljoen euro nascholingsmiddelen die scholen op basis van de eigen noden en prioriteiten kunnen aanwenden. Ten tweede stelt de overheid 28 miljoen euro ter beschikking aan de pedagogische begeleidingsdiensten. De overheid voorziet ten derde ook in 577.000 euro voor prioritaire nascholingsprojecten zodat scholen tijdens het schooljaar 2015-2016 of 2016-2017 nascholingstrajecten gedurende een schooljaar kunnen volgen. Ten vierde zijn er via de prewaarborgregeling 180 leraren uit het buitengewoon onderwijs actief om leerkrachten uit het gewoon onderwijs te ondersteunen via co-teaching in de klas. Ook kinderen hebben daar rechtstreeks goede effecten van. Ten slotte sensibiliseren we om voor gelijk welk thema altijd in te zetten op informele vormen van professionalisering zoals het opzetten van een netwerk, co-teaching, goede vakwerkgroepen, collegiale visitaties enzovoort.
Voor de vereniging Ouders voor Inclusie is het niet zozeer een kwestie van nascholing, maar wel van mentaliteit. Het is van belang dat leerkrachten de juiste bril opzetten en elk kind bekijken als een uniek kind.
Deskundigheidsbevordering wordt door de inspectie net als de andere onderwijsprocessen beoordeeld. Daar zitten vier kwaliteitsaspecten in: doelgerichtheid, ondersteuning, doeltreffendheid en ontwikkeling. Bij ondersteuning wordt het culturele aspect ook bevraagd zoals gerichtheid op mensen en waarden.
Wat kunnen we leren uit de Onderwijsspiegel 2015? In het basisonderwijs komt vooral de ondersteuning sterk tot uiting. In 72 procent van de onderzoeken blijkt dat scholen belang hechten aan de ondersteuning om voor de deskundigheidsbevordering doelen te realiseren.
In het buitengewoon basisonderwijs zijn de resultaten zeer wisselend. De helft van de onderzochte scholen geeft het bevorderen van de eigen deskundigheid vorm en inhoud vanuit een duidelijke visie. Deze scholen stimuleren hun teamleden om zich blijvend te ontwikkelen. Ze voorzien hierbij in de noodzakelijke structurele ondersteuning. Aansluitend nemen deze scholen het initiatief om via zelfreflectie de effecten van het gevoerde professionaliseringsbeleid na te gaan. Bij de andere helft van de onderzochte scholen is deze systematiek merkbaar minder aanwezig. Voor het secundair onderwijs staat het professionaliseringsbeleid verhoudingsgewijs minder in de focus en worden er geen expliciete conclusies geformuleerd.
Bij onderzoek naar de onderwijsdoelstellingen in het secundair onderwijs concludeert de inspectie onder andere in de Onderwijsspiegel 2014 en 2015 dat de vakgroepwerking te weinig benut wordt als instrument voor de bevordering van de interne deskundigheid. Hier moet nog wat aandacht aan worden besteed.
Het delen van goede praktijk en samenwerking tussen leraren zijn hefbomen waarvan de inspectie merkt dat ze de kwaliteit in sterke mate beïnvloeden.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, dat zijn heel wat antwoorden op de verschillende vragen die ik heb gesteld. Een aantal zaken is duidelijk, een aantal nog niet. U zegt dat er op dit moment werk wordt gemaakt van een profiel maar het is er nog niet. Ik stel me dan ook de vraag op welke basis mensen in dienst zijn genomen.
Ik vind dat toch wel interessant. We zeggen immers dat het buitengewoon onderwijs naar expertisecentra moet evolueren. Ik vraag me dan nog altijd af wat nu die bijzondere expertise is. Wat doen zij anders bij het onderwijzen van kinderen in vergelijking met leerkrachten in het gewoon onderwijs? Hoe meer ik daar vragen over stel en hoe meer ik vandaag de handelingsplannen van de CLB’s lees, hoe onduidelijker dat voor mij wordt. Het gaat dan echt over het onderwijs, niet over therapie, niet over kinesitherapie, niet over logopedie. Het gaat echt over de vraag hoe men een aantal dingen aanleert aan kinderen. Daarom is het dus interessant om dat toch zeer goed in kaart te brengen, om daar een beter zicht op te krijgen. Als we straks immers die waarborgregeling gaan uitwerken en het gaat niet om bijzondere expertise die aanwezig moet zijn, maar gewoon om een andere setting, waardoor leerkrachten op eenzelfde manier aan de slag kunnen gaan, maar met minder kinderen, zodat er meer aandacht aan kan worden geschonken, dan is het wel interessant om te weten dat daar het verschil zit. Als we straks gaan nadenken over gon (geïntegreerd onderwijs) en ion (inclusief onderwijs) en over het uitwerken van die waarborgregeling, dan is dat belangrijke informatie. Als er voor de rest geen bijzondere onderwijsexpertise is, dan is het cruciaal om dat te weten.
U zegt dat de mensen van die vereniging zeggen dat het niet zozeer gaat over nascholing, maar over een mentaliteit, over anders kijken naar kinderen. Als dat klopt, dan is het natuurlijk ook belangrijk om dat zeer sterk op te nemen in de inhoud van de vorming van leerkrachten. Als daar momenteel nog een knelpunt zit, als er vooral aan die mentaliteit moet worden gewerkt, dan is het goed dat dat een heel belangrijk onderdeel is van de navorming. Ik heb de projecttitels meegekregen in het antwoord op mijn schriftelijke vraag, en het is voor mij niet duidelijk of dat nu ook al is opgenomen in die nascholing of niet. Als het klopt dat de bijkomende competenties, boven op de startcompetenties van leerkrachten, zeer minimaal zijn, dan is het goed om ook in de lerarenopleiding vooral te werken aan die juiste mentaliteit die leerkrachten moeten hebben om op de juiste manier te kijken naar kinderen. Het is vooral belangrijk om daar een goed zicht op te krijgen, om echt te weten wat er nu nodig is. Als straks de vraag wordt gesteld welke leerlingen nood hebben aan buitengewoon onderwijs, dan gaat het echt wel over leerlingen die een zeer bijzondere context nodig hebben. Ik vind het interessant om daar toch wel een beter zicht op te krijgen, met de wijzigingen die we nu meemaken.
U stelt dat het belangrijk is dat de startcompetenties van leerkrachten duidelijk in kaart worden gebracht. Vanaf het ogenblik dat ze aan de slag zijn, is het dan aan de scholen om die verdere professionalisering te realiseren. We hebben echter heel wat materiaal dat erop wijst dat die professionalisering toch wel in zeer beperkte mate aanwezig is. Ook de audit op de CLB’s heeft nog eens zeer duidelijk in kaart gebracht dat er heel weinig nascholing wordt gevolgd, maar dat ook bijvoorbeeld vormen van supervisie, intervisie en leren van mekaar binnen het onderwijs niet zo sterk zijn uitgebouwd. Als men zegt dat dat wel spontaan gebeurt, dan is het goed om te bekijken of dat wel klopt, want die verdere professionalisering lijkt me echt wel nodig.
U stelt dat de scholen vrij zijn om hun eigen personeelsbeleid te voeren. Mij is het ook niet duidelijk of ze echt een sterk personeelsbeleid voeren. Ik weet niet of u er een zicht op hebt of daar bij het aanwerven van leerkrachten bepaalde instrumenten voor worden aangewend, instrumenten die ter beschikking worden gesteld van scholen om dat te doen. Op basis van de informatie die ik zelf heb, zijn dat scholen die die instrumenten niet ter beschikking hebben. Als mensen echter moeten beschikken over bepaalde competenties, dan is het goed dat die ook worden gemeten. Ook voor de zorgcoördinatoren zijn er in het algemeen competenties op papier gezet, maar de vraag is op welke manier wordt nagegaan of die daadwerkelijk aanwezig zijn. Als ze niet aanwezig zijn, wat perfect kan, op welke manier wordt er dan werk van gemaakt zodat die competenties zo snel mogelijk worden ontwikkeld?
Op basis van de verscheidene antwoorden lijkt dit me een heel belangrijk aandachtspunt voor de volgende jaren. Het is zeker en vast van belang om dit mee te nemen in het dossier van de lerarenopleiding, maar het is natuurlijk ook van groot belang om, wanneer u werk maakt van het loopbaanpact, om te bekijken welke plaats de professionalisering van leerkrachten moet krijgen in ons onderwijs, om ervoor te zorgen dat ter zake in de toekomst op een heel professionele manier een beleid kan worden gevoerd.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, dit is een heel belangrijke vraag. Mevrouw Helsen, uit uw vraagstelling begreep ik dat u een grote bezorgdheid hebt als het gaat om de verantwoordelijkheid die leerkrachten nu moeten nemen, zeker in het kader van het M-decreet, met de professionaliteit die daartegenover staat. Ik wil toch benadrukken dat leerkrachten in de eerste plaats natuurlijk opgeleid zijn om leerkracht te zijn, en niet zozeer experts in leer-, gedrags- en ontwikkelingsstoornissen.
Ik kan een klein beetje uit ervaring spreken. Toen ik als zorgleerkracht begon, als logopediste, en zorgcoördinator werd, dacht ik dat ik toch wat kaas gegeten had van leerstoornissen en dat dat prima zou lukken. Ik volgde intussen de opleiding van basisonderwijs, om mij ook van pedagogische kwaliteiten te kunnen voorzien. Na een jaar vroeg ik me af waarom ik geen psychologie was gaan studeren, want ik werd geconfronteerd met allerlei sociale en emotionele problematieken, waaronder pesten en omgaan met kinderen die anders zijn in de klas enzovoort. Je zit dus altijd wel op je honger met betrekking tot een bepaalde kennis, en het is onmogelijk om je als leerkracht en als zorgcoördinator al die kennis en wijsheid eigen te maken. Dat is geen optie. Je moet er natuurlijk naar streven, maar het is geen optie om in alles expert te zijn.
Wat in het kader van het M-decreet heel belangrijk is voor onze leerkrachten, is het klasmanagement. Ik vind dat bijna nog belangrijker dan alle kennis van al die stoornissen. Hoe ga ik om met die diversiteit in mijn klas? Dat klasmanagement is zeker een element om mee te nemen in de lerarenopleiding. Daar wordt nog te weinig aandacht aan besteed. Ook in de bijscholingen kiezen te weinig leerkrachten ervoor om daar meer op in te gaan. Hoe organiseer ik mijn klas in functie van mijn diverse leerlingen? Hoe ga ik om met die diversiteit? Hoe ga ik op een functionele manier werken om daar voor iedereen leerwinst uit te creëren? Hoe houd ik orde en overzicht in al die diversiteit? Dat is allemaal klasmanagement. Dat is heel belangrijk in dat M-decreet. Het succes van het M-decreet zal voor een stuk gepaard gaan met de manier waarop onze leerkrachten in staat zullen zijn om om te gaan met die diversiteit. Een basiskennis van verschillende leer-, gedrags- en ontwikkelingsstoornissen is daarbij belangrijk, om ze te kunnen herkennen en om er op een min of meer juiste manier mee te kunnen omgaan.
Dat brengt mij bij het tweede luik, namelijk de ervaring. We merken bij de nu lopende prewaarborgregeling heel sterk hoe belangrijk de ervaring is en hoe belangrijk het is dat mensen vanuit hun ervaring kunnen inspelen op de zorgnoden van een school. Ik heb een aantal scholen bezocht, en er zijn er een aantal die heel projectmatig te werk gaan en hun prewaarborgers uitsturen op basis van de zorgvraag die de school stelt, zodat ze echt als ervaringsdeskundige kunnen optreden en ook in die zin kunnen functioneren. Dat is heel belangrijk. Daarin zal ook de kracht zitten in de toekomst. Als we mensen zullen hebben die in die waarborgregeling zullen functioneren, zullen we ook mensen krijgen die zich meer kunnen concentreren op één of twee bepaalde dingen, omdat ze niet meer de hoeveelheid van de klas hebben, en zo een bepaalde deskundigheid naar die scholen kunnen brengen. Ik denk dat dat een heel belangrijk gegeven is, dat zal bijdragen tot het succes van het M-decreet.
Minister, we hebben een tijdje geleden nog gediscussieerd over de prewaarborg en de waarborg. Mijn bezorgdheid was in welke mate we dat kunnen garanderen voor de toekomst. U hebt mij toen gerustgesteld, maar hebt nog niet definitief gezegd of die prewaarborgregeling gehandhaafd blijft. Zal die verlengd worden of zal die toch omgezet worden naar de waarborgregeling?
Minister, ik wil nog even aansluiten bij wat collega Krekels zei en wat ook uit de vraag van collega Helsen komt, namelijk de vraag tot hoe ver onze leerkrachten in het gewone onderwijs alles kunnen dragen en alles wat op hen afkomt, het hoofd bieden. Dat is een onderliggende vraag. Moeten we die leerkrachten aparte opleidingen geven? Moeten we die leerkrachten bijstaan met mensen? Moeten we in de basisopleiding dingen veranderen? Moeten we aparte leerkrachten erbij brengen? Dat zijn allemaal openstaande vragen.
En dan komen we bij de grond van het M-decreet terecht. Kinderen die een verslag hebben voor buitengewoon onderwijs, maar mits de nodige aanpassingen, die desgevallend haalbaar zijn, in het gewone onderwijs kunnen zitten: daar zit een belangrijke knoop en een belangrijke vraag, ook voor het gewone onderwijs én het buitengewoon onderwijs. Dat wou ik toch nog even onder de aandacht brengen. We hebben nog altijd het buitengewoon onderwijs, dat door de jaren heen zijn expertise heeft opgebouwd, met zijn leerkrachten en paramedische beroepen die hun expertise hebben opgebouwd. Dat mogen we niet veronachtzamen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik deel de bezorgdheid rond de expertise en heel veel van de opmerkingen die hier gemaakt zijn.
Ik ben niet van plan om een aparte functiebeschrijving te maken. De bekwaamheidsbewijzen liggen ook vast. Elke leraar moet de basis krijgen in de opleiding. Dat is zo bepaald. Het is ook een evidentie dat het zo is. 50 procent in het buitengewoon onderwijs volgt een banaba. Ik vind dat goed. Ik vind het niet noodzakelijk dat dat 100 procent wordt. Ik vind het goed dat je een brede opleiding krijgt.
Ik vind ook dat niet alle kennis in één leerkracht moet zitten, maar dat je echt in teams kunt werken. Je moet ervoor zorgen dat de expertise breed aanwezig is in de school. Daarvoor vind ik het echt wel van belang dat we vertrouwen hebben in het HR-beleid van scholen. Het kan zijn dat het hier en daar niet optimaal is, maar dan moeten we ons echt de vraag stellen wat de oplossing is, collega’s. Moeten we dan de HR-competenties van scholen versterken? Of moeten we weer in extra’s gaan voorzien in opleiding en voorwaarden opleggen?
Ik vind dat tweede een zeer spijtige zaak. Scholen en leerkrachten zullen in de toekomst sowieso veel meer in team moeten werken, maar ik vind dat ook goed. Als we trouwens de resultaten over de burn-outs jaar na jaar bekijken, zien we dat leerkrachten die alles helemaal alleen willen doen, een veel groter risico lopen op een burn-out dan wie zijn ervaringen kan delen en in team kan werken. Het is dus ook voor het welbevinden van de leerkrachten een zeer goede zaak.
Ik heb ook die parallel gemaakt in mijn antwoord dat het in het gewoon onderwijs van belang is dat je leert omgaan met diversiteit. De M-competenties horen daar deels bij. Ik erken dat er in een aantal gevallen extra expertise nodig is. Ik heb vijf zaken genoemd waar we volop mee aan het werken zijn en waar ik ook verder in wil investeren.
De opmerking en de vraag van collega Helsen zijn natuurlijk terecht. Het is van belang dat we investeren in expertise-opbouw. Maar om dan te zeggen – dat vraagt hier niemand denk ik – dat we hele nieuwe functiebeschrijvingen moeten creëren en niet verder moeten bouwen op wat nu bestaat, dat is voor mij een brug te ver.
Wat de prewaarborg betreft, mevrouw Krekels, monitoren wij wie er met welke competenties allemaal inzit. Uiteindelijk gaan we evolueren naar een waarborg, maar budgettair heeft dat geen effect. De basis van de prewaarborg blijft altijd bestaan, ook voor de toekomst. Wij hebben dat vastgeklikt, een jaar vroeger dan gepland. De sprong maken we de toekomstige jaren mee.
Hoe de definitieve regeling eruit zal zien, moet blijken uit wat we leren uit de prewaarborg. Ik kan u nog niet zeggen of die wordt verlengd en hoe lang die wordt verlengd, dat ligt nog niet vast. Maar het budgettair volume ligt uiteraard vast.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Ik wil eerst even reageren op de uiteenzetting van collega Krekels en op een elementje uit het antwoord van de minister. Collega Krekels, er is iets dat ik niet zo goed begrijp – dat kan aan mij liggen.
U zegt dat er in het buitengewoon onderwijs bepaalde types zijn en dat er kinderen met leerstoornissen zijn; als je daar les aan moet geven, is het niet mogelijk om alles te weten over leerstoornissen. In het buitengewoon onderwijs hebben we een type waar leerlingen met bijvoorbeeld gedragsstoornissen in terechtkomen. Als je dan als leerkracht alles moet weten over gedragsstoornissen, vindt u dat allemaal niet nodig. Daarom stel ik me de vraag: wat moet je dan wel speciaal kunnen en waarom hebben we dan die bijzondere types gecreëerd? Per type is goed geformuleerd met welke problematiek je in dat type terechtkunt. Ik vind het zeer erg nodig om meer zicht te krijgen op wat het nu betekent. U zegt dat je eigenlijk niet kunt verwachten dat die kennis aanwezig is, maar toch moeten we weten hoe we moeten inspelen op die bijzondere noden en beperkingen van die leerlingen. We stellen ook voorop dat het onderwijs moet evolueren naar expertisecentra.
Ik stel me daar vragen bij. Hoe zit het nu in elkaar? Is daar nu bijzondere expertise en waar zit die dan? U zegt dat dat niet het geval is. U zegt dat het vooral heel belangrijk is dat er voldoende ervaring aanwezig is, want het is de ervaring in het onderwijs die maakt dat je expertise hebt. Moeten we dat dan als voorwaarde stellen in de toekomst voor wie de stap wil zetten naar het buitengewoon onderwijs? Hier zitten toch tegenstrijdigheden in waarvan ik het belangrijk vind om er wat zicht op te krijgen.
Minister, u zegt dat expertisedeling heel belangrijk zal zijn in de toekomst. Dat klopt. Ik ben de laatste die zegt dat de overheid daar allerlei regeltjes moet rond formuleren. Wat ik steeds meer duidelijk zie, is dat scholen de ruimte moeten krijgen om een heel sterk hrm-beleid te voeren en om daar de juiste keuzes in te maken en de nodige professionaliteit in te ontwikkelen. Omdat er in het verleden altijd een hele strak kader is geweest vanuit de overheid, is er niet altijd heel veel ruimte geweest voor scholen om zich daarin te versterken. Ik denk dat de grote uitdaging voor de toekomst erin ligt om scholen veel beter dan vandaag ruimte te geven om een veel sterker personeelsbeleid te voeren om rond expertise-opbouw en rond professionalisering de juiste keuzes te kunnen maken. We gaan volgende week heel het rapport van de OESO bespreken waar dat ook in aan bod komt. Dat is wat we moeten doen. Maar we moeten dat effectief doen om te voorkomen dat er straks onvoldoende expertise aanwezig is om te kunnen doen wat we hier hebben goedgekeurd, bijvoorbeeld met het M-decreet.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voor de juistheid van het verslag wil ik nog even kort reageren, voorzitter. Ik had het wel over de leerkrachten van het gewoon onderwijs in het kader van het M-decreet. Dat is een heel belangrijke nuance. Een leerkracht in het gewoon onderwijs heeft natuurlijk wel de volledige, brede waaier aan kinderen in de klas.
Minister Crevits heeft het woord.
Mag ik nog even aanvullen? Ik vermoedde inderdaad dat er een spraakverwarring aan het ontstaan was. In mijn antwoord had ik het inderdaad ook over het gewoon onderwijs. Uiteraard willen we van het buitengewoon onderwijs expertisecentra maken. We zien dat 50 procent van de mensen in het buitengewoon onderwijs een bachelor-na-bachelor heeft gevolgd, maar in die teams werken ook mensen met andere profielen. Het buitengewoon onderwijs vraagt sowieso een hoge specialisatie. Die kan echter ook ten dienste van het gewoon onderwijs worden gesteld en dat zal in de toekomst ook gebeuren. Toen ik daarnet zei dat er meer in teams moet worden gewerkt, dan had ik het natuurlijk over het gewoon onderwijs.
Uw opmerking over het HR-beleid, mevrouw Helsen, is zeker correct, maar u weet ook welke spanning er bestaat. We moeten een leerkracht ook nog gewoon kunnen laten lesgeven. Scholen zullen daar een goede mix kunnen maken. Zelf ben ik zeker bereid om te kijken op welke manier we het HR-beleid kunnen versterken, maar wel in het huidig regelgevend kader. Binnen de mogelijkheden van vandaag scoren bepaalde scholen al zeer sterk en zijn ze HR-gericht zeer goed bezig. Het is dus mogelijk, maar de expertise is nog niet overal op hetzelfde niveau en daar moet aan gewerkt worden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.