Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften moeten zo veel mogelijk in het gewone onderwijs terechtkunnen wanneer zij daar baat bij hebben. Heel wat kinderen en jongeren met psychische stoornissen of een autismespectrumstoornis (ASS) nemen die boodschap ter harte en proberen zich dan uit de slag te trekken op een gewone basis- of secundaire school. Ondanks de inspanningen van leerlingen, ouders en leerkrachten lukt dat niet altijd even gemakkelijk. Soms kunnen leerlingen niet anders dan een tijdje thuisblijven, een soort van prikkelluwe time-out. Het gaat niet alleen om kinderen met ASS maar ook om jongeren die kampen met depressieve symptomen en een tijdlang niet naar school kunnen, maar voor wie het wel aangewezen is – zo vinden ook de medische begeleiders – om weer in te stappen en de lessen op een afstand te volgen. Op die manier lopen ze geen schoolse achterstand op en riskeren ze geen jaar te verliezen bovenop de problemen die ze al ervaren.
Leerlingen die tijdelijk of langere tijd van school afwezig blijven wegens ziekte of ongeval, kunnen gebruikmaken van initiatieven zoals Bednet. Zo kunnen we vermijden dat ze schoolse achterstand oplopen. Het zou goed zijn mochten ook kinderen en jongeren met ASS of psychische problemen gebruik kunnen maken van dergelijke initiatieven. Dit zou ook prima passen in de doelstellingen van het M-decreet en vereist slechts een redelijke aanpassing. Het kan immers al voor redelijk wat leerlingen.
Ik stelde u daar al een schriftelijke vraag over. In uw antwoord leek u eerder weigerachtig te staan tegenover het openstellen van Bednet voor kinderen met dergelijke thematiek, omdat de bedoeling van Bednet de re-integratie is van kinderen en jongeren op school, en niet een permanent alternatief voor schoolgaan. Dat is ook niet wat die kinderen en hun ouders vragen. Het zijn wel kinderen die geregeld een time-out nodig hebben wanneer ze al te zeer geprikkeld raken maar toch graag school willen blijven volgen.
Zou het mogelijk zijn voor kinderen met dergelijke problematiek om in de toekomst gebruik te maken van Bednet? Ik had in mijn schriftelijke vraag gevraagd hoeveel kinderen worden geweigerd vanwege deze thematiek. Ik ben blij dat u sedert september cijfers bijhoudt om te weten welke groepen kinderen misschien vaker een neen krijgen. Op die manier kunt u zien of u iets moet aanpassen. Hebt u nog altijd bezwaren tegen het openstellen van Bednet of andere toepassingen voor die groep? Zijn er wijzigingen aan het subsidiebesluit synchroon internetonderwijs (SIO) nodig om Bednet of andere vormen van synchroon internetonderwijs te kunnen openstellen voor kinderen met psychische problemen? Zo ja, bent u bereid om die criteria aan te passen? Zo neen, waarom niet?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Van den Bossche, ik was wat verrast dat u zegt dat ik eerder weigerachtig sta tegenover het opnemen van die groep. Daaraan zie je dat papier harder kan overkomen dan bedoeld. Je kunt daar weinig emotie in stoppen.
Ik wil een misverstand uit de wereld helpen: binnen de groep die beoogd wordt door SIO en door Bednet is geen enkele ziekte en geen enkele pathologie a priori uitgesloten. Ik wil duidelijk onderstrepen dat leerlingen met een psychische problematiek of een psychiatrische pathologie wel degelijk tot de doelgroep van SIO behoren. Ik zal niets aanpassen aan de regelgeving omdat ze volwaardig tot de doelgroep behoren. Ik heb het antwoord op de schriftelijke vraag herlezen en het kan zijn dat het wat defensief wordt geïnterpreteerd, maar ik heb de deur wel opengezet.
Bednet toetst elke aanvraag af aan de hand van een aantal formele criteria en stelt vast of de voorwaarden vervuld zijn of niet.
Bovendien onderzoekt Bednet de zinvolheid en haalbaarheid van SIO voor de leerling. Dat vraagt een beoordeling die mogelijk wel kan inhouden dat de aanvraag niet gericht is op een terugkeer naar school. Als men een aanvraag doet, is het dus van belang dat men het erover eens is dat dit geen permanente situatie kan zijn, dat dit altijd gericht moet zijn op het zo snel mogelijk terugkeren naar school van de leerling in kwestie.
Er moet dus ook over worden gewaakt dat een maatregel die bedoeld is om een achterstand weg te werken of te beperken en een terugkeer voor te bereiden, geen maatregel wordt die de jongere net weghoudt van school. Bijvoorbeeld als er een afstemmingsprobleem is tussen de school en de problematiek van de leerling, moet men met de school zoeken naar aanpassingen binnen de schoolcontext. U zult het echter wellicht ook wel zo zien.
Ik geef een voorbeeld. Het is mogelijk dat er expliciet aan een gezin wordt gevraagd om aan de behandelende arts te vragen of uit de situatieschets eventuele problemen kunnen voortvloeien. Het is echter mogelijk dat diens advies positief is, maar dat men bij Bednet toch een risico of een probleem ziet. In dat geval moet er met alle actoren een handelingsplan worden opgesteld, dat gericht is op re-integratie. Het handelingsplan wordt dan het uitgangspunt bij het verdere verloop van het project en heeft als doel het risico op een toenemend isolement en vervreemding tot een minimum te beperken. Als u projecten van Bednet bezoekt, dan zult u zien dat die net heel sterk gericht zijn op het contact houden, ook met de klas waarin men zit. Er is echter zeker geen uitsluiting bij voorbaat.
Uit de cijfers van Bednet blijkt vandaag dat van de 370 aanvragen die sedert 1 september 2015 zijn gebeurd, er 34 aanvragen waren voor leerlingen met een psychische problematiek, waarvan er 23 ook daadwerkelijk zijn opgestart. Ik hoop u daarmee dus een beetje gerust te stellen. Voor 2 van de 11 aanvragen die niet werden goedgekeurd, was er een rechtstreekse link met de pathologie: in het ene geval betrof het een angststoornis, in het andere ging het inderdaad om een kindje met autisme. Op dit moment zie ik dus geen reden om het subsidiebesluit aan te passen. De kinderen worden immers zeker niet uitgesloten. We volgen nu die cijfers zorgvuldig op. Mochten er zorgen of vragen zijn, deel die dan mee. Dit is immers ook nieuw: het is de eerste keer dat Bednet op zo’n ruime schaal toegang krijgt tot de scholen. We proberen ook mee te begeleiden, maar de expertise is eigenlijk best wel aanwezig, ook bij de mensen zelf.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp uit uw cijfers dat in twee op de drie gevallen Bednet wordt opgestart als er sprake is van een psychische problematiek. Is die verhouding dezelfde als het gaat om kinderen met een fysieke ziekte, of is dat wat anders?
U zult er wellicht rekening mee moeten houden dat door het M-decreet meer kinderen langer of zelfs voorgoed in het gewone onderwijs zullen schoollopen, ook als ze worden geconfronteerd met een problematiek die hen vroeger misschien wat sneller in het buitengewoon onderwijs deed terechtkomen. Wellicht zullen er ook vaker vragen komen voor Bednet voor kinderen met die problematiek. Het lijkt me ook belangrijk om te laten weten dat de mensen die vragen stellen ter zake, zelf aangeven dat hun kind idealiter zo snel mogelijk terugkeert naar de klas. Soms lukt dat echter niet. Het gaat dan helaas niet zelden om kinderen die ernstig worden gepest om hun stoornis of die soms ook fysiek worden mishandeld door medeleerlingen. Die kinderen blijven dan een tijdlang weg van school. Die kinderen groeien ook niet altijd op in een thuissituatie met ouders die hen voldoende kunnen bijscholen, zodat ze gelijke tred houden met wat er op dat moment op school gebeurt. Het lijkt me belangrijk dat we daar oog voor hebben, dat u misschien goed monitort in welke mate die vragen in de komende periode mogelijk zullen stijgen. Dat lijkt me logisch, gezien het M-decreet. Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling om kinderen weg te houden van school. Die technologie moet hun veeleer de mogelijkheid geven om op die gewone school te blijven, om toch nog altijd les te kunnen volgen als ze die time-out nodig hebben.
Ik ben blij dat u de cijfers verder zult monitoren. Ik zou graag eens een vergelijking met die fysieke ziekten hebben. Het lijkt me zeker belangrijk dat bij die psychische problemen die afweging misschien op een andere manier gebeurt dan bij fysieke ziekten, waarbij het vaak erg eenduidig is welk antwoord men het best kan geven. Dat is niet altijd zo als het gaat om een psychische thematiek. Het lijkt me belangrijk dat daar met de nodige omzichtigheid mee wordt omgesprongen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, deze regering heeft SIO structureel heel wat middelen gegeven. Men zou nu bijna de indruk kunnen krijgen dat Bednet daar nogal arbitrair mee omgaat: het ene kind niet, het andere kind wel. Dat is zeker en vast niet zo.
Ik stel ook vast dat bij sommige vragen van ouders om Bednet toe te passen, artsen die de kinderen behandelen of de instellingen of Bednet zelf, aangeven dat dit niet het rendement zal geven dat eigenlijk nodig is en waarvoor men Bednet heeft opgericht. Ik denk dus dat we ter zake ook wel wat vertrouwen moeten hebben in de ouders, in de scholen, in Bednet zelf. De cijfers moeten inderdaad worden gemonitord, maar op basis van de website en ook de cijfers blijkt niet een a priori uitsluiting van bepaalde kinderen of een bepaalde pathologie bij Bednet.
Minister, de volgende vraag is een open vraag. Op dit moment moet je inderdaad ingeschreven zijn in een school om van Bednet gebruik te kunnen maken. Er zijn natuurlijk ook een aantal kinderen die niet naar school gaan omdat ze geen school vinden waar ze zich goed voelen.
Er zijn er een aantal die huisonderwijs volgen. Er zijn er ook een aantal die collectief huisonderwijs volgen. En bij die laatste groep, om de Eureka-school niet te noemen, zit men in een gestructureerde collectieve setting, met een vorm van leerplannen en dergelijke meer. Als daar kinderen ziek worden, kunnen zij geen beroep doen op Bednet. Kunnen we niet nadenken over opties daar? Bednet kan inderdaad geen oplossing zijn om een vorm van thuisonderwijs te krijgen, zonder dat er effectief een probleem is waarbij je niet in een reguliere setting onderwijs zou kunnen volgen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, bedankt voor de aanvullende opmerkingen. Ik vind het schitterend dat Bednet uitgebreid is – zoals overigens ook decretaal bepaald was – en dat de mogelijkheid nu bestaat om synchroon internetonderwijs te volgen en zo contact te houden met de klas en de klasomgeving. Het komt schoorvoetend op gang, maar ik stel vast dat het langzaam maar zeker ingeburgerd raakt en dat er meer doorverwezen wordt door scholen. Het is natuurlijk van belang dat we voldoende kanalen hebben. Stel dat een kindje wordt opgenomen in het ziekenhuis. Dan moet men er ook onmiddellijk op wijzen dat dat mogelijk is. Dat heeft wat tijd nodig om op het veld ingang te vinden. Daar wordt zeker aan gewerkt.
Collega Van den Bossche, ik geef de cijfers niet zo graag, omdat ik vind dat we Bednet niet mogen opdelen in twee groepen. Dat is mijn persoonlijke mening. Voor de fysieke beperking is het ongeveer driekwart die goedgekeurd wordt, voor de vragen rond een psychische problematiek is het nu 66 procent. We volgen dat verder op en kijken hoe dat loopt, maar altijd binnen het kader dat ik net geschetst heb: re-integratie, en niet als iets permanents te beschouwen.
U legde de link met het M-decreet. Dat is een gevoelige link. Als het over autisme en autismespectrumstoornissen gaat, is er net een nieuw type opgericht, binnen het buitengewoon onderwijs. We willen dat buitengewoon onderwijs sterk houden, ook in de toekomst. Het is niet de bedoeling dat elk kind dat een doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs krijgt, zegt: ik ga naar de gewone school, en we gaan dat dan wel met Bednet regelen. Het moet dus iedere keer passen binnen de opdracht die Bednet heeft.
Ik sluit uiteraard niet uit dat er meer aanvragen komen. Ik vind dat au fond ook geen probleem, want er is capaciteit bij Bednet. Er is ruimte om het te doen. Het mag er wel niet op gericht zijn om een kind zes jaar lang weg te houden van school, maar om telkens actie te ondernemen die gericht is op een terugkeer naar de school en het sterk houden van de kinderen in de school.
Wat u zei met betrekking tot de inschrijving, klopt, collega Daniëls. Wij kunnen kijken wat daar mogelijk is, maar ik heb daar op dit ogenblik binnen de regelgeving nog geen oplossing voor. Maar het klopt dat men ingeschreven moet zijn.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Soms moeten we er in de commissie aan herinneren dat een vraag van de oppositie niet per se negatief is. Ik wil u eraan herinneren dat ik geen negatieve houding tegenover extra middelen heb of een willekeur zou veronderstellen. Het is altijd raar dat mensen je aanvallen op iets dat je niet gezegd hebt. Ik wou dat toch even zeggen, collega Daniëls. Ik heb gewoon een vriendelijke vraag gesteld.
Minister, het is juist dat het M-decreet gevoelig ligt en dat er een type 9 is opgericht. Maar het is ook zo dat een diagnose onvoldoende is om naar type 9 te mogen. Een kind moet eerst proberen in het gewone onderwijs. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Dat is wat elk CLB nu aan elke ouder aan het vertellen is.
Dat klopt echt niet. Ik kan mij daarover opwinden, en dat heeft niets met u te maken, en zeker niet met de oppositie. Als CLB’s zeggen dat een kind eerst in het gewoon onderwijs moet proberen, dan moet u mij die coördinaten geven, want dat klopt niet en dat is niet de richtlijn die hier doorgegeven wordt. Kinderen bij wie een diagnose gesteld is, mogen naar het buitengewoon onderwijs en mogen daar onmiddellijk naartoe als het CLB deze afweging mee heeft gemaakt. Ik wil niet dat men eerst eens moet proberen in het gewone onderwijs en daar dan een faalervaring heeft. Dat is niet goed voor die kinderen. Als dat systematisch de houding is van CLB’s, dan ben ik het daar niet mee eens.
Als een CLB evenwel van oordeel is dat het kind het aankan of dat het moet lukken in het gewone onderwijs, dan wordt er een attest gegeven om te starten in het gewone onderwijs, mits begeleiding. En dan krijgt het kind eventueel gonbegeleiding (geïntegreerd onderwijs).
Maar zeggen dat het kind eerst eens moet proberen en dan terugkomen als het niet gaat, dat is echt geen houding. Dat is spelen met kinderen. Ik vind dat niet oké.
Ik ben blij met uw antwoord. Ik ga er kort nog even op in. Vandaag is het namelijk zo – ik wil u gerust die gegevens doorsturen – dat scholen die een type 9-richting aanbieden, die kinderen met de diagnose niet willen inschrijven als ze nog geen doorverwijzing van een CLB hebben. De CLB’s zeggen geregeld: probeer eerst eens een jaar in het gewone onderwijs, en dan zien we wel. Maar ondertussen moet je je aanmelden in de helft van het jaar en mag je niet op het wachtregister komen. Dat betekent heel concreet dat een kind in dat geval twee jaar in het gewone onderwijs school moet lopen. En het gaat in dezen om kinderen die bijvoorbeeld recht hebben op gon, maar geen gon krijgen omdat de uren werden bevroren en er extra kinderen zijn gekomen, ook naar aanleiding van dat M-decreet. Dat is toch een situatie waarbij ik denk dat een aantal kinderen, niet met de finaliteit om thuis te blijven, maar om school te lopen, misschien tijdelijk andere ondersteuning nodig zullen hebben.
Het gaat natuurlijk ook over de manier waarop men de zaken brengt. Als het CLB samen met de leerling, de ouders en de school van oordeel is dat de beste plaats voor het kind het buitengewoon onderwijs is, dan gaat het kind naar het buitengewoon onderwijs. Wanneer het CLB van oordeel is dat dat niet zo is, dan gaat het kind naar het gewoon onderwijs. Maar de vertaalslag waarbij een kind probeert in het gewoon onderwijs en als het niet lukt, een attest voor het buitengewoon onderwijs krijgt, is volgens mij compleet verkeerd en doet afbreuk aan de waarde van het M-decreet op zich. Zo’n communicatie is ook voor de ouders vreselijk.
Maanden geleden waren er ook dergelijke signalen en we hebben toen ingegrepen bij de CLB’s. Er zijn kinderen met autisme die perfect functioneren in het gewoon onderwijs en voor wie gonbegeleiding zelfs niet of gedurende bepaalde periodes niet nodig is. Dat is ook de reden waarom we gon willen hervormen. Nu is dat vrij rigide geregeld en dat is niet noodzakelijk in het belang van het kind.
Het is natuurlijk mogelijk dat kinderen die in het gewoon onderwijs starten, zich daar na een paar maanden niet goed meer voelen. De ouders zien dat hun kind niet gelukkig is en bekijken dan opnieuw de optie van het buitengewoon onderwijs.
Tijdens de pre-M-decreetjaren kwam in de maand februari telkens een groep kinderen terug. Dat is nu opnieuw het geval. Ik heb een aantal weken geleden de cijfers meegedeeld aan de commissie en daaruit bleek dat het om een kleine stijging gaat. Dat bewijst dat CLB’s de leerlingen niet aanraden om naar het gewoon onderwijs te gaan om dan terug te komen wanneer het niet gaat. Als dat wel zo zou zijn, dan moeten we echt werken aan die cultuur om dat niet te doen. Er is genoeg expertise aanwezig op het veld om na te gaan waar een kind het best kan functioneren. Ouders die een kind hebben dat een doorverwijzing krijgt naar het buitengewoon onderwijs, hebben ook het recht om dat kind te laten starten. Dat is dan een positieve keuze van ouders die zeggen dat hun kind naar het buitengewoon onderwijs kan gaan, maar die ervoor kiezen om het naar het gewoon onderwijs te laten gaan. Dat is een andere context. Als het echter gaat over kinderen die geen toelating krijgen om naar het buitengewoon onderwijs te gaan en dat dus doen als probeersel, zal ik me daar sterk tegen blijven verzetten. Dat is in geen enkel opzicht verantwoord, noch ten aanzien van de ouders, noch ten aanzien van het kind. Het is niet dat er een plaatstekort is in het buitengewoon onderwijs, er is plaats en er is een type.
De vraag om uitleg is afgehandeld.