Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over de keuze voor een beperkt aantal toeristische hefboomprojecten en het eventuele nadeel daarvan voor kleine(re) steden en gemeenten
Verslag
De heer Sintobin heeft het woord.
Collega’s die het beleidsdomein Toerisme volgen, weten dat de minister sedert zijn aantreden een nieuw beleid heeft uitgestippeld. Toerisme Vlaanderen investeert nu via de impulsprogramma’s in hefboomprojecten. Deze moeten passen binnen een van de drie thema’s: de ‘Vlaamse Meesters’, de kernattracties in de deelbestemmingen en de meetinginfrastructuur in erfgoedlocaties voor de internationale meetingindustrie. De projecten moeten voldoende hefboomwaarde hebben: een grote economische return, voldoende schaalgrootte, het merk Vlaanderen versterken, internationale aantrekkingskracht hebben.
De aanmeldingsperiode voor de hefboomprojecten werd afgesloten op 30 september 2015. Er werden 78 dossiers ingediend. Er werd een eerste selectie van 10 toeristische hefboomprojecten rond de Vlaamse Meesters bekendgemaakt. Een professionele jury screende de 78 dossiers en zette er 10 op de shortlist. Daaraan werden nog 9 geselecteerde hefboomprojecten binnen het impulsprogramma rond kernattracties en 2 binnen het impulsprogramma meetinginfrastructuur toegevoegd. Dat betekent nog niet dat er sprake is van subsidies. De indieners moeten hun projectvoorstel verder uitwerken met een business- en een financieel plan. Op basis daarvan kan eventueel financiële steun worden verkregen. De businessplannen moeten uiteraard voldoen aan een aantal criteria.
Het valt op dat er bij de kernattracties slechts één West-Vlaams project is, met name ‘Beleef Ensor in Oostende’. Het is merkwaardig dat bij de 21 geselecteerde projecten slechts 2 West-Vlaamse projecten zitten. De vraag rijst dan ook bij sommigen of er in West-Vlaanderen wel voldoende inspanningen gebeuren om projecten op te sporen, te herkennen en te begeleiden tot het gewenste kwaliteitsniveau. Anderzijds zou men zich ook de vraag kunnen stellen of er een probleem is met de opgelegde criteria. In ieder geval is er een schril contrast met de voorbije jaren, toen via allerlei impulsprogramma’s heel wat subsidies naar de Vlaamse kust vloeiden. Toen werden in het Vlaams Parlement aan de toenmalige minister van Toerisme Geert Bourgeois vragen gesteld over waarom er zoveel geld naar West-Vlaanderen en in het bijzonder naar de Vlaamse kust ging. Nu moeten wij ons afvragen waarom er zo weinig subsidies naar West-Vlaanderen en de Vlaamse kust vloeien. (Opmerkingen van Bart Caron)
Ja, hoe zou dat komen? Mijnheer Caron, u kunt misschien straks aansluiten.
Minister, in februari 2015 vergeleek u het thematisch programma rond kernattracties met de geografische impulsprogramma’s van destijds. U zei : “Voor de kust hebben we bijvoorbeeld een strategische nota uitgewerkt, met daarin al heel wat hefboomprojecten vervat.” Hiervan valt weinig te merken bij de shortlistprojecten.
Minister, meent u dat in het licht van de opmerkelijk zwakke vertegenwoordiging van West-Vlaanderen bij de shortlistprojecten er in deze provincie een probleem is met betrekking tot de begeleiding en omkadering van initiatiefnemers? Betekent het geringe aantal geselecteerde West-Vlaamse projecten dat het loslaten van de geografische impulsprogramma’s, waarbij er ieder jaar een oproep was voor projecten aan de kust, de regio’s en de kunststeden, ipso facto betekent dat de enige provincie met een kust in deze legislatuur automatisch minder moet verwachten?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, ik zal de gegevens die de heer Sintobin heeft aangebracht, uiteraard niet herhalen.
Er moet van elk project dat in de toekomst zal worden gesubsidieerd, een internationale ‘reason to come’ uitgaan. Ik vrees dat dat voor een veel te hoge drempel zorgt voor de kleinere steden en gemeenten. In dit opzicht ging het bijvoorbeeld onmogelijk geweest zijn voor Poperinge om subsidies te verkrijgen voor de executiesite op de binnenkoer van het Poperingse stadhuis. Nochtans was het een verstandige beslissing van de vorige minister van Toerisme om ook dit project te betoelagen, gezien het enorme succes ervan.
Ondanks de waardevolle projecten die werden ingediend, komen slechts 2 van de 21 projecten op de shortlist uit West-Vlaanderen. Projectvoorstellen zoals een stadsmuseum in Ieper, een belevingsplatform in het natuurreservaat van De Panne, wielererfgoed in de Leiestreek en een uitkijktoren in het domein Bulskampveld haalden de shortlist niet omdat een van de criteria waaraan moest worden voldaan, het halen van 100.000 bezoekers is. Ik vind het jammer dat met dat systeem het kind wat met het badwater wordt weggegooid, en dat heel wat waardevolle, interessante en mooie projecten absoluut geen kans meer hebben om aan bod te komen. Ik betreur dat, vooral omdat dit een heel belangrijk weefsel is in het toeristisch gebeuren in Vlaanderen.
Minister, gaat u akkoord dat deze werkwijze met strenge criteria het veel moeilijker maakt voor kleinere steden en gemeenten en voor kleinere maar niettemin toeristisch belangrijke regio’s om subsidies te verkrijgen? Gaat u akkoord dat het hierdoor ook voor projecten aan de kust, en meer in het bijzonder in de overwegend kleinere kustgemeenten, moeilijk zo niet onmogelijk wordt om in aanmerking te komen voor subsidie? Zo niet, voor welke mogelijke projecten in deze kustgemeenten ziet u dan wel mogelijkheden voor betoelaging in de toekomst? Waarom werd gekozen voor projecten die minimum 100.000 bezoekers kunnen bereiken? Wordt hiermee niet de facto gemikt op projecten in alleen maar grote steden? Wordt hierdoor niet het belang onderschat van de toeristische waarde van kleinere intrinsieke waardevolle projecten? Bent u bereid om de huidige werkwijze en criteria te evalueren en bij te sturen? Mij lijkt dat toch wel noodzakelijk.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal nog eens toelichten welke principes aan de basis liggen van die hefboomprojecten. Die methodiek kan niet eerlijker en objectiever verlopen dan nu het geval is.
Iedereen kan een projectvoorstel indienen. Ik heb geen limieten opgelegd, behalve, en dat mag u misschien verwonderen, een ondergrens wat budget betreft. We gaan uit van minimum 1 miljoen euro projectkost. Lager kan ook als men dat kan verantwoorden. Dat heeft te maken met de ambitie om ambitieuze projecten uit te lokken, die Vlaanderen en zijn deelbestemmingen toeristisch kunnen versterken.
Iedereen kan in het voortraject bij Toerisme Vlaanderen aankloppen om de ideeën af te toetsen. Iedereen wordt daarbij op gelijke voet behandeld. Iedereen heeft kunnen deelnemen aan de inspiratie- en informatiesessies van Toerisme Vlaanderen. We zijn zelf de boer opgegaan in alle provincies. In West-Vlaanderen stond de sessie op 15 juni 2015 in Oostende open voor alle geïnteresseerden. De doelstelling was om niet af te wachten, maar om zelf naar geïnteresseerden toe te gaan en hen te triggeren om een project in te dienen. We zeiden: “Kom met een goed voorstel, wij gaan u begeleiden. U moet niet in eerste instantie met een totaal afgewerkt project komen. Neen, leg een idee of een project op tafel. Wij gaan u vanuit een toeristisch perspectief begeleiden bij de uitwerking ervan.”
De criteria zijn voor alle indieners gelijk. Ik herhaal ze nog even: voldoende schaalgrootte inderdaad, we streven naar 100.000 extra bezoekers – we moeten toch enige ambitie hebben – waarvan 30 procent buitenlandse bezoekers; duurzame economische meerwaarde in het kader van extra omzet en werkgelegenheid; kwaliteitsvol inzake nieuwe trends, ‘state of the art’ en familievriendelijkheid; het merk Vlaanderen versterken; internationale aantrekkingskracht in zich dragen: een ‘reason to come and to stay’. Dat blijft onze bevoegdheid vanuit Vlaanderen: zo veel mogelijk buitenlandse toeristen naar Vlaanderen halen.
De procedure is voor alle indieners gelijk. Er vindt een beoordeling plaats door een jury die bestaat uit: twee mensen van Toerisme Vlaanderen, namelijk de directeur Bestemmingspromotie en de directeur van het Steunpunt Vakantieparticipatie; twee experten uit de private sector in Vlaanderen met affiniteit voor toerisme; drie nationale of internationale experten op het vlak van erfgoed, cultuur en/of toerisme; iemand van mijn kabinet.
In de respectieve jury’s zitten een Schot en personen uit Frankrijk, Nederland, Oostenrijk. Die hebben allemaal lak aan regionaal particularisme en ze gaan uit van de ambitie om een kwaliteitsvolle toeristische aantrekkingskracht te realiseren. Elk jurylid maakt op basis van het dossier eerst een individuele evaluatie van het projectvoorstel, op elk van de vijf vermelde criteria. Deze individuele evaluaties worden in groep besproken. Het is voor de individuele juryleden een zware job om al die projecten te evalueren en vervolgens in een groepsdiscussie een en ander grondig door te praten. De administrateur-generaal beslist op basis van het advies van de jury over het al dan niet selecteren van een projectvoorstel op de shortlist. Dat komt dus ook niet bij mij. Projecten die geselecteerd zijn op de shortlist, kunnen een businessplan indienen. Dezelfde jury adviseert het definitieve subsidiebedrag op basis van het businessplan. Pas in de volgende stap spreek je effectief over een financiële ondersteuning.
Dit is dus een heel gebalanceerde procedure waarbij iedereen met gelijke wapens aan de start verschijnt en op een gelijke manier wordt beoordeeld. Het enige wat mij interesseert, is of het kwalitatief en ambitieus genoeg is. Het doel is: een hefboomeffect, ervoor zorgen dat de euro’s die erin worden geïnvesteerd meerdere euro’s genereren.
Dit is geen ‘gelduitdeelbeleid’. Dit is geen subsidiebeleid in de zin van geld uitdelen. Als we die ambitie zouden hebben, zouden we nog kunnen verantwoorden dat we de projecten geografisch op een weegschaaltje leggen. Dan zouden we kunnen beslissen: iedereen zoveel of minimum zoveel. We hebben objectieve en vooral ambitieuze doelstellingen. Ik hoop dat we het idee van een gelduitdeelbeleid ontgroeid zijn.
Inzake geografische focus heb ik geen opsplitsing gemaakt vooraleer daaromtrent is gecommuniceerd. Ik ken de opsplitsing niet. Er was wel een geografische focus voor de oproep omtrent meetinginfrastructuur. Op basis van een heel kwalitatief hoogstaande en objectieve selectie wat erfgoedlocaties betreft, hebben we ons beperkt tot de binnensteden van Gent, Brugge en Leuven. Ze zijn absoluut aangewezen om daar als eerste in te investeren omdat er blijkens de studie een grote lacune is. Er kan een grote vraag ontstaan met als gevolg dat we daarop focussen. In 2015 hebben we de oproep daartoe beperkt, maar in 2016 staat de oproep open voor heel Vlaanderen.
U suggereert dat enkel grote steden een voordeel halen bij deze manier van werken. De cijfers spreken dat tegen. De hefboomprojecten in het impulsprogramma ‘kernattracties’ en ‘Vlaamse Meesters’ ontkrachten uw stelling. Voor de subsidielijn Vlaamse Meesters komen 15 van de 25 ingediende voorstellen uit kunststeden, en 10 uit niet-kunststeden of gespreid over Vlaanderen. In totaal zijn er 10 projecten van Vlaamse Meesters opgenomen op de shortlist, waarvan 7 in de kunststeden en 3 niet in de kunststeden. Binnen de subsidielijn kernattracties zijn er 8 projecten opgenomen op de shortlist, waarvan 4 in de kunststeden en 4 in niet-kunststeden. Van de 9 projecten die hier een herkansing krijgen, zijn er maar liefst 6 gesitueerd buiten de kunststeden.
Naast de cijfers wat betreft het aantal projecten, is er natuurlijk ook de inhoud van de projecten, en die is veel belangrijker. Ik stel bijvoorbeeld vast dat Bokrijk een inventief projectvoorstel heeft ingediend rond Bruegel in het kader van de Vlaamse Meesters. Het project ‘Vlaamse Meesters in situ’ wil zestig sites in Vlaanderen, waar Vlaamse Meesters ‘in situ’ hangen, ontsluiten. Dat is zeker niet alleen beperkt tot de kunststeden.
Het kasteel van Gaasbeek zal een tentoonstelling bouwen rond Bruegel in 2019, en het ligt zeker niet in een kunststad, misschien wel in een kunstzinnige omgeving. (Opmerkingen)
Dicht bij mij, ja, maar Vlaams-Brabant is niet oververtegenwoordigd in de selectie.
Er is een mooi projectvoorstel waarbij verschillende kastelen langs de Schelde ontsloten zouden worden voor het bredere publiek. De Plantentuin van Meise, toch ook niet gelegen in een kunststad, heeft een interessant projectvoorstel ingediend dat door de jury is aanvaard.
Sommige projecten verdienen volgens de jury een herkansing. Er zit wel iets in, maar ze moeten op een of meerdere punten verder werken. Ze krijgen richtlijnen. Het gaat over de landloperkolonies van Wortel en Merksplas, een museum in Leopoldsburg, de ontsluiting van het Zoniënwoud, de abdij van Averbode, een project rond fietsen en wielererfgoed in West-Vlaanderen, en de Wintertuin in Onze-Lieve-Vrouw-Waver. Al deze projecten worden door de jury beoordeeld als beloftevol, maar moeten hun dossier nog versterken, vooral met het oog op een toeristisch hefboomeffect. Wie dus suggereert dat niet-kunststeden geen kans maken, zit er toch goed naast.
Verder blijf ik erbij dat we investeren – niet uitdelen – in nieuwe projecten, geen projecten die al op stapel stonden of waarvoor men nog een additionele financiering zocht via dit of geen potje. We investeren in projecten met ambitie. We moeten onze toeristische promotie- en investeringsbudgetten daarop richten.
Het klopt dat Toerisme Vlaanderen en Westtoer samen een strategisch beleidsplan voor toerisme aan de kust hebben opgemaakt, en dat daarin al een aantal ideeën met betrekking tot hefboomprojecten opgenomen waren. Ik stel vast dat er daarvan weinig zijn ingediend bij Toerisme Vlaanderen verleden jaar.
Ik creëer het kader om goede projectideeën neer te leggen en de beste projectideeën mee te financieren, maar ik ben niet verantwoordelijk voor de indiening van projecten, enkel voor het kader. Ik zorg ervoor dat de kwalitatief hoogstaande projecten effectief de meet halen.
Het is niet aan mij om te zeggen welke begeleiding andere overheden moeten of kunnen bieden bij de totstandkoming van hefboomprojecten. Ik respecteer daarbij de autonomie van steden, gemeenten en provincies om te doen wat zij daarin nodig of nuttig achten.
De heer Sintobin heeft het woord.
Minister, ik geloof niet dat ik op enig moment heb aangegeven dat een en ander niet objectief zou gebeuren of dat bepaalde criteria niet correct zouden zijn. Ik stel alleen maar vast dat niet alleen collega’s van de oppositie maar ook van uw eigen partij elkaar daar vinden.
Uw partijgenoten hebben eigenlijk de kat de bel aangebonden in de provincieraad van West-Vlaanderen. Daar zijn ze voluit ingegaan tegen de conclusie dat er geen waardevolle projecten zouden zijn ingediend bij Toerisme Vlaanderen. U velt geen oordeel over andere overheden, over wat ze doen of ondersteunen of begeleiden. Het is wel uw partij die de schuld bij de provincie legt en onrechtstreeks bij het provinciale autonome gemeentebedrijf Westtoer. Dat heeft mijns inziens nochtans een professionele werking. In het verleden konden we daar als West-Vlaamse en als Vlaamse politici tevreden over zijn. Blijkbaar is dat nu niet meer het geval, ook bij de steden en gemeenten.
U zegt opnieuw dat u niet meedoet aan een uitdeelpolitiek. Herinner u even wie de vorige minister van Toerisme was. Deed hij dan aan uitdeelpolitiek? Voor mij is dat oké, dan zal ik hem dat zo zeggen.
Blijft het feit, en dat blijft mijn bekommernis, dat er bijna geen of slechts twee West-Vlaamse projecten op de shortlist staan. Eigenlijk, ook na uw uitleg van vandaag, staat dat in contrast met uw antwoord van begin februari op kritische vragen naar aanleiding van kritiek van Westtoer over de subsidiëring in West-Vlaanderen en aan de kust. U zei dat uw nieuw beleid zou neerkomen op hetzelfde. Het zou leiden tot dezelfde resultaten als het geografisch impulsprogramma. Ik stel samen met de collega’s vast dat dit absoluut niet het geval is. Leggen we daarvoor de schuld bij de provincies of bij de indieners van projecten of bij projecten die niet zijn ingediend? We moeten daar zelf over kunnen oordelen. Wij vertolken hier alleen wat leeft in de provincie.
Uw antwoord voldoet mij niet. De vragen zijn er gekomen naar aanleiding van een heel kritische aanpak van uw partijgenoten, in het bijzonder van mevrouw Coudyser, in de provincieraad.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Er werd gesproken over regionaal particularisme. U zegt eigenlijk dat de vorige minister van Toerisme geen ambitie had. Hij vond de kleine projecten wel belangrijk. U hebt ambitie voor grote projecten. Dat is niet echt vleiend voor uw voorganger, maar dat terzijde.
Ik ben het niet helemaal eens met uw analyse van de getallen over de projecten van de kunststeden en van de niet-kunststeden. Bij de niet-kunststeden zitten ook grote en kleinere steden en gemeenten. Dat is nog een serieuze nuance.
U geeft een opsomming van de criteria. In 2015 hebt u dat ook al eens uitgebreid uitgelegd. Dat is opnieuw dezelfde lijst. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Ik weet wel hoe dat in elkaar zit. U mag criteria bepalen, maar dan moet u openstaan voor evaluatie en bijsturing. Door die criteria kunnen de kleinere steden en gemeenten niet aan bod komen. Ik vind dat jammer. Dat heeft niets te maken met particularisme. Men moet inderdaad niet spreken over de gemeente Bredene maar over de Vlaamse kust. Dat weet ik wel. We moeten dat ruimer gaan zien.
U ziet toch ook wel dat de kleinere kustgemeenten minder aan bod komen? Een minister moet flexibel zijn en moet durven toegeven dat er verkeerde criteria werden vooropgesteld. U had goede bedoelingen, maar het is niet oké op deze manier. Er valt een heel groot segment tussenuit. Dat krijgt geen kansen, de projecten worden niet aanvaard. U moet durven bijsturen. Ik vind het jammer. Bij de vorige minister hadden die kleine projecten en kleinere steden wel nog de kans om aan bod te komen. Dat zijn ook heel waardevolle projecten. Ik heb er daarnet een paar opgenoemd. Ik heb er een paar bezocht. Ik heb daar met de mensen gesproken, en dat heeft niets te maken met regionaal particularisme. Zulke projecten zijn absoluut een meerwaarde voor het toeristische beleid. Ik vind dat u alles te gemakkelijk op een hoop gooit. Ik vind dat niet correct. Ik vraag nogmaals om uw werkwijze en criteria te evalueren en eens te luisteren naar de resultaten en naar de mensen in het veld en om bij te sturen.
Die opsomming is dezelfde als die van maanden geleden, en dat was niet de essentie van mijn vraag. Dat was de vraag naar bijsturing. Daar hebt u geen antwoord op gegeven.
De heer Caron heeft het woord.
Ik stel vast dat u de regels en de procedure correct hebt gevolgd. Ik ben er bijna zeker van. Men zou kunnen zeggen dat we in West-Vlaanderen niet meer moeten klagen. Dat klopt voor de toepassing van de regels. Het bewijs daarvoor is de subsidiëring van twee federale projecten. Ik wist niet dat dat kon, investeren in de federale overheid! Alles kan dus. De Koninklijke Bibliotheek van België zit in uw shortlist. Zo ziet u maar hoe Vlaanderen langzaam maar zeker zijn tentakels uitstrekt, ook over de federale instellingen. Dat bewijst dat u niet vooringenomen was, minister. (Opmerkingen)
De heer Vanlouwe betreurt het misschien, maar een goed project is een goed project.
Er zit wel een belangrijk punt in de repliek van de heer Vandenberghe. U mikt op zo veel mogelijk buitenlandse toeristen. Van de honderdduizend zijn er dertigduizend buitenlanders. Dat betekent dat de projecten de facto voorbehouden zullen zijn voor grote initiatiefnemers. Dat zijn ofwel steden ofwel vzw’s of andere bovengemeentelijke instellingen, vzw Toerisme Pajottenland bijvoorbeeld, die de draagkracht hebben om op die schaal iets te doen. Een evenement voor honderdduizend bezoekers, dat is niet de restauratie van een kapelletje, met alle respect. Dat is niet zo’n vindingrijk voorbeeld. U begrijpt wat ik bedoel.
Het gaat ook over hefboomprojecten, de naam zegt het zelf. Alleen is de vraag of u de lat niet net iets te hoog legt. Ik merk in de lijst heel veel instellingen die ik ken. Dat zijn grote uitgebouwde instellingen. U zult wellicht een grotere kloof realiseren tussen de grote en de kleintjes. Nochtans kunnen die kleine aanbieders van toerisme ook kwaliteiten hebben voor buitenlandse toeristen en Vlaamse toeristen kunnen aanspreken. Bij de algemene evaluatie van deze aanpak moet u daar toch minstens eens bij stilstaan.
Ook al ben ik West-Vlaamse, ik blijf de hefboomprojecten voor deze legislatuur steunen. Er is alleen nog maar die eerste oproep geweest.
Vijf, zes jaar geleden was er een andere manier van werken. Ook de tijd is veranderd. Dat is hier niet aan bod gekomen, maar zes jaar geleden was er meer geld, en dan is er gekozen om aan iedereen iets te geven, om overal aanzetten te geven.
Alles evolueert. Dat we nu in periodes van budgettaire krapte kiezen voor het goed besteden van ons geld en zo veel mogelijk return on investment, kunnen we alleen maar ondersteunen. Dat we dan kiezen voor infrastructuurprojecten of projecten die een grote impact hebben, niet alleen op één gemeente, maar op een hele regio, dat kunnen we alleen maar toejuichen en stimuleren, ook in West-Vlaanderen.
In de vorige legislatuur zijn er verschillende projecten geweest in West-Vlaanderen. Vergeet niet dat dat paste in de projecten van Wereldoorlog I. De Westhoek is de streek bij uitstek waar die projecten plaatsvonden, en dan is het logisch dat er toen op een even objectieve manier middelen gingen naar die projecten. Ligt dat aan die minister? Neen, dat ligt aan die projecten.
Nu hebben we hefboomprojecten. We zetten in op Vlaamse Meesters. Ik geloof dat er in ieder dorp Vlaamse Meesters zijn die een toeristische uitstraling hebben waar men zo’n hefboomproject van kan maken. Je ziet het aan de projecten dat dat niet alleen geconcentreerd is in de kunststeden, maar ook in kleinere gemeenten.
Dan verwondert het mij dat men in West-Vlaanderen blijkbaar ofwel geen ambitie heeft, ofwel zich daarop onvoldoende voorbereidt. Mijn collega’s in de provincieraad hebben opgeroepen om daar aandacht aan te besteden, en als het kan hefboomprojecten in te dienen in andere provincies, en dan moet dat ook kunnen in West-Vlaanderen.
We willen alleen maar oproepen om daar de nodige aandacht aan te besteden en te zorgen dat bij volgende oproepen West-Vlaanderen mee op die boot springt. West-Vlaanderen moet zich ook profileren met hefboomprojecten en met projecten die internationale reasons to come hebben. Dat kan ook aan de kust. Daar ben ik van overtuigd.
De heer Verstreken heeft het woord.
Hefboomprojecten zijn belangrijk. We kunnen achter de projecten staan die hier naar voren zijn gebracht. Het zijn projecten op de lange termijn, en een langetermijnvisie is altijd veel beter dan een kortetermijnvisie, zeker als we kunnen hopen dat zoveel mensen er naartoe komen. Ook voor de tewerkstelling en de economische return is dat belangrijk.
Minister, u hebt opgesomd hoe het werkt, wie de mensen zijn die in de jury zitten. Het gebeurt op een objectieve manier. Ik denk dat ik vertrouwen in hen mag hebben. Ik kan wel begrijpen dat de kleine projecten niet al te happy zijn met het feit dat ze minder kansen krijgen. Het zijn financieel moeilijke tijden, dus moeten er keuzes worden gemaakt, en dat is niet altijd vanzelfsprekend. CD&V staat zeker achter die hefboomprojecten. Maar hoe zit het met de financiële zekerheid, met de garantie?
In het verleden zijn er hefboomprojecten geweest die werden ondersteund, maar die achteraf faliekant afliepen. Zijn er waterdichte garanties ingebouwd? Wat als er een wiel afloopt bij wijze van spreken? Welke garanties zijn er dan? Zijn er nog mogelijkheden om mooie, kleinschalige projecten voor de zachte recreanten zoals fietsers – die zullen wel geen 100.000 bezoekers krijgen – te subsidiëren of te ondersteunen?
Minister Weyts heeft het woord.
Over het financiële plaatje velt Toerisme Vlaanderen op basis van een businessplan een oordeel. Men kijkt natuurlijk naar solvabiliteit van een en ander en naar de financiële mogelijkheden. Dat gebeurt case per case en op basis van dat businessplan. Dat is evident.
In de volgende oproepen voor kernattracties blijft het natuurlijk mogelijk om projecten in te dienen. Meer nog, in het kader van de Vlaamse Meesters gaan we een intendant aanduiden en de opdracht geven om proactief te zoeken naar vernieuwende, ambitieuze projecten in heel Vlaanderen, want er is nog wel wat ruimte, zowel budgettair als inzake innovatie. Ik heb niet alle dossiers gezien, maar sommige wel, en die waren niet allemaal van een even hoogstaande kwaliteit. Soms vroeg ik me af of het überhaupt nog werd behandeld door de buitenlandse juryleden. Moeten we daarvoor mensen uit Schotland, Oostenrijk, Zwitserland of verder laten komen, heb ik me afgevraagd?
We moeten wat ambitie hebben. Het gaat over investeringen en geen subsidiebeleid, die ervoor zorgen dat ze een economisch effect hebben, en dus een toeristisch effect voor heel de regio. We zien de groei in jobs: 240.000 in de toeristische sector. Er is nog ruimte voor veel meer jobs voor laaggeschoolden, voor niet-delokaliseerbare tewerkstelling en economische benefits. Er zijn dus mogelijkheden, maar we moeten de lat kwalitatief hoger leggen. Er zijn objectieve criteria vastgelegd.
Vervolgens valt het resultaat voor sommigen wat tegen, maar om daarvoor de criteria te veranderen, neen, dan kom je terecht bij een beleid waarbij je bij voorbaat wist welke projecten in aanmerking moesten komen, zodat je gewoon je criteria afstelt op de projecten waarvan je oorspronkelijk bedoelde dat ze de filter moeten passeren.
Ik zal altijd blijven evolueren, maar de focus van de vraagstellers ligt meestal op de projecten die het niet hebben gehaald. Misschien is het ook interessant om te kijken naar de projecten die het wel hebben gehaald, want daarmee moeten we vooruit geraken.
Daarnaast heeft de jury ook projecten beoordeeld als beloftevol, maar hun dossier moet nog versterken. Dat is een goede methodiek. Daar zit iets in, maar we gaan hen begeleiden. Velen zijn niet gespecialiseerd in het toeristisch vermarkten, en het in het buitenland toeristisch aantrekkelijk maken. Daarin worden ze goed begeleid en geadviseerd. Er is dus ruimte voor verbetering van de dossiers. Het gaat altijd over toeristische projecten die gespreid zijn over meerdere jaren en dus een heel lang effect hebben. Ik ben dus heel hoopvol.
De heer Sintobin heeft het woord.
Minister, u kunt het ons toch niet kwalijk nemen dat we als politici een vraag stellen als we vaststellen dat er slechts twee West-Vlaamse projecten zitten tussen de hefboomprojecten, zeker wanneer een meerderheidspartij daar in de provincie meer dan stampij over maakt en mensen beschuldigt van onprofessioneel gedrag.
Uiteraard moet de kwaliteit primeren. Alle collega’s zijn het daarover eens, maar ik verzet me wel tegen het feit dat u ervan uitgaat, samen met andere collega’s, dat er de afgelopen tien jaar met geld werd gestrooid en dat de kwaliteit van het project niet vooropstond, en dat alles nogal arbitrair werd toegekend. Ik verzet me zeker tegen het feit dat er in West-Vlaanderen geen voldoende professionaliteit zou zijn. Misschien moet er wat begeleiding komen vanuit bepaalde hoek, maar zomaar mensen beschuldigen van onprofessionaliteit en dan hier het beleid verdedigen, dat is al te gemakkelijk.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Mevrouw Coudyser, uw opmerking dat West-Vlaanderen te weinig ambitieus is, is voor uw rekening. Ik distantieer mij volledig van die uitspraak. Ik vind dat een beetje gevaarlijk. Maar goed, het is uw uitspraak.
Minister, ik vraag u om de huidige werkwijze en criteria tijdig te evalueren en bij te sturen waar mogelijk en nodig, rekening houdend met alle facetten die hier vandaag aan bod zijn gekomen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.