Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, sinds 15 december 2015 loopt er een consultatie georganiseerd door het Europese Directoraat-Generaal AGRI (DG AGRI) over de implementatie van het eerste jaar met vergroeningsmaatregelen in de landbouw. Daarvan bent u zich echter allen bewust. Die consultatie loopt tot 8 maart en zal worden gebruikt om het Europese debat over de vereenvoudiging van diezelfde vergroeningsmaatregelen te voeden en om de effectiviteit ervan op de biodiversiteit in de landbouw na te gaan. Dat is dus ook bijzonder relevant voor Vlaanderen. Het is immers ook belangrijk om te bekijken op welke manier het budget dat wordt besteed voor de bevordering van de biodiversiteit, ook kan worden gekoppeld aan effectieve resultaten.
Aan alle lidstaten werd gevraagd om voor 15 december 2015 de nodige informatie te bezorgen. Uit cijfers over hoe de vergroening in 2015 door landbouwers werd ingevuld in Vlaanderen, bleek alvast dat het gros van de landbouwers voor groenbedekkers koos. Minister, u verklaarde in de commissievergadering van 25 februari van vorig jaar over de effectiviteit van landbouwsubsidies voor de verbetering van het leefmilieu en de biodiversiteit het volgende: “We zullen het effect van die maatregelen ook meten. (…) Daarbij zal gebruik gemaakt worden van een reeks indicatoren zoals outputindicatoren, resultaatindicatoren, impactindicatoren en contextindicatoren.” U onderstreepte ook het volgende: “Bij het ontwerpen van de maatregelen voor EAG is erop toegezien dat de biodiversiteit zoveel mogelijk bevorderd wordt.” U wees ook op het belang van het meten van de effecten van maatregelen.
Minister, tegen deze kort geschetste achtergrond heb ik een aantal vragen. Draagt het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) daadwerkelijk bij tot de doelstellingen die zijn geformuleerd inzake biodiversiteit? Meer specifiek en wellicht ook belangrijker in de context van deze commissie, hoe beoordeelt u de effectiviteit van de vergroeningsmaatregelen voor de biodiversiteit in Vlaanderen? Vindt u dat het debat over de effectiviteit van de vergroeningsmaatregelen in ons Vlaanderen voldoende is of wordt gevoerd?
Mijn volgende vraag kwam er vóór de publicatie door het Departement Landbouw en Visserij van de cijfers voor Vlaanderen, maar blijft toch relevant, omdat de sindsdien gepubliceerde cijfers vrij generiek zijn. Welke gegevens hebt u aan DG AGRI kunnen bezorgen? Zitten daarin ook elementen van de diverse indicatoren die u zelf naar voren had geschoven als belangrijk om te kunnen kennen en meten? Indien de cijfers die we hebben, de enige cijfers zijn die beschikbaar zijn, dan vraag ik me af of het toch niet beter wat meer gespecifieerd zou zijn en of dat eventueel kan.
Met mijn volgende vraag kijk ik een beetje naar de toekomst. Er zal worden geëvalueerd of de impact de gewenste impact is. Ook Vlaanderen zal ter zake een standpunt moeten innemen. Op basis van welke informatie zult u straks namens Vlaanderen voorstellen doen om een optimalisatie en vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen binnen die Europese regelgeving te sturen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer De Bruyn, u weet dat de Europese GLB-vergroeningsmaatregelen uit drie soorten maatregelen bestaan: de gewasdiversificatie, het op peil houden van het areaal blijvend grasland en perceelsgewijs behouden van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland en het aanleggen van ecologisch aandachtsgebied op akkerlanden. Ter voorbereiding van dat GLB-hervormingsvoorstel van destijds heeft de Europese Commissie een impact assessment uitgevoerd. Daarbij werd het effect van die diverse maatregelen ook grondig bestudeerd. Ik zie dus geen redenen om daaraan te twijfelen. Voor elk van de drie vergroeningsverplichtingen staat dus vast dat ze een gunstige impact heeft op natuur, milieu en klimaat. Uiteraard is het zo dat de ene maatregel al effectiever is dan de andere, maar dat werd opvangen in het systeem door te werken met wegingsfactoren die de effectiviteit op het vlak van biodiversiteit weerspiegelen. Zo is de wegingsfactor bijvoorbeeld 1,5 voor groepen van bomen of akkerranden, terwijl de factor voor groenbedekkers 0,3 is. U ziet dus dat er rekening is gehouden met wat al dan niet effectiever is. Met andere woorden, om hetzelfde resultaat te krijgen, moet een landbouwer vijf keer zoveel groenbedekkers inzaaien dan akkerranden aanleggen. Daar zit dus een systematiek in.
In elk geval is het zo dat de Raad en het Europees Parlement hebben beslist dat de Europese Commissie de prestaties van het hervormde GLB moet monitoren en evalueren. Dat lijkt me ook logisch: de doelstelling is te werken aan die biodiversiteit en we willen resultaat ter zake. Uiterlijk op 31 december 2018 moet de Europese Commissie een eerste verslag daarover uitbrengen. Voor één aspect, met name de verplichting om ecologische aandachtsgebieden aan te leggen op 5 procent van de akkerlanden, werd beslist dat er al vroeger een evaluatie moet zijn, namelijk uiterlijk eind maart 2017.
Net als voor de andere lidstaten was 2015 voor Vlaanderen het eerste jaar van de toepassing van die vergroeningsmaatregelen. Op basis van de perceelsregistratiegegevens stellen we vast dat 97 procent van onze landbouwers geen tekortkomingen heeft voor de drie maatregelen. Dat is al een prestatie voor het eerste jaar waarin dit moet worden toegepast. Het is echter onmogelijk om na amper één jaar diepe analyses te maken en gegronde conclusies te trekken. Dat specifieke effect zal dus pas blijken uit die latere evaluatierapporten.
Wij hebben de informatie aan de Europese Commissie meegedeeld en dat is de informatie die ook gepubliceerd is. Meer is er niet. Dat is op die manier gevraagd door de Europese Commissie. Dat is de informatie waarover wij beschikken.
Wij hebben in Vlaanderen het voordeel dat wij voor 100 procent met digitale perceelsaangiften werken. Op die manier kunnen we onze landbouwers goed begeleiden. Als een landbouwer in zijn teeltplan bijvoorbeeld in te weinig diversiteit dreigt te voorzien, of als hij te weinig ecologisch aandachtsgebied aanlegt, kunnen we hem daarvoor waarschuwen. Dat gebeurt via het e-loket. Alle berekeningen zijn ook geautomatiseerd in dat e-loket, waardoor de kans op administratieve vergissingen fors beperkt wordt.
Ik durf te stellen, collega, dat we de complexiteit in Vlaanderen goed hebben gemanaged, getuige daarvan het feit dat 97 procent daaraan voldoet. Ik heb nog geen cijfers van de buurlanden of Wallonië, maar die 97 procent lijkt me sterk. Ik weet niet hoe uw rapport er vroeger uitzag, maar 97 procent lijkt me toch al iets om naar uit te kijken.
Eerder dan over de globale complexiteit zijn er kritische bedenkingen over sommige technische regels. Ik geef u een voorbeeld. Europa heeft de groenbedekkers opgelegd in de volledige Europese Unie, dus van Lapland tot het zuiden van Cyprus, en van Ierland tot de Russische grens in Polen. Men heeft daar een exacte datum opgezet, namelijk 1 oktober. Ik hoef u niet uit te leggen dat het klimaat overal anders is. Het is heel moeilijk om te voldoen aan het tijdstip waarop het moet worden ingezaaid. Op 1 oktober moet het ingezaaid zijn, om het even welk klimaat je hebt. Dat maakt het soms moeilijk voor bepaalde regio’s om daaraan te voldoen. Het zijn dergelijke technische bemerkingen die op Europees niveau leven en soms bij ons worden geformuleerd.
Ik verwacht op politiek niveau geen besprekingen in de Raad tot de Commissie klaar is met de evaluatierapporten. Ik denk dat dat in april 2017 wel het geval zal zijn. Wij blijven het in ieder geval bij ons goed opvolgen en blijven in goede begeleiding voorzien.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb begrip voor uw twijfel aan mijn resultaten, en of die beter waren dan 97 procent. Dat waren ze zelden of nooit. (Opmerkingen van minister Joke Schauvliege)
Ik blijf toch voor een stukje op mijn honger zitten. Ik wil niet zeggen dat u het tot een dogma verheft – even refererend aan het pleidooi van de voorzitter om vooral niet met dogma’s te handelen – maar het grote geloof dat u hier uitdrukt in groenbedekkers als een effectief middel om tot het verbeteren van biodiversiteit te komen, is een optimisme dat ik niet deel. Ik denk dat er wetenschappelijk wel aanduidingen zijn om daar wat kritischer naar te kijken. Ik zou naar het Alterrarapport kunnen verwijzen, maar er zijn er ook andere. U en uw administratie kennen die twijfels en die bedenkingen evenzeer. Het is ook maar in laatste instantie dat Europa die groenbedekkers heeft aanvaard. U geeft nu zelf aan dat de effectieve impact nog moet blijken uit een diepere analyse en dat u die nog niet kent.
Ik zou op zijn minst willen aandringen op een dialoog met de sector om te kijken of de overwegende keuze voor die groenbedekkers wel de best denkbare is in functie van het handhaven en het verbeteren van de biodiversiteit. Ik ben er eigenlijk persoonlijk van overtuigd dat dat niet het geval is, maar ik wil rustig kijken wat studies daarover zeggen. In dat opzicht vind ik het iets te gemakkelijk om te zeggen dat 97 procent, dus nagenoeg iedereen, voldoet aan wat is opgelegd. Dat is dan de discussie over kwantiteit en kwaliteit. We moeten daar wat meer in detail naar kijken.
In dat opzicht herhaal ik deels mijn vraag of u niet meent dat we dat maatschappelijk debat breder moeten aangaan dan op de manier waarop dat nu gebeurt. De vraag is of we daar geen expertencommissie moeten opzetten en of we de verschillende stakeholders niet moeten samenbrengen om te kijken wat er mogelijk is. Waarom dring ik daar zo op aan? Omdat ik denk dat het imago van landbouwer er enkel bij te winnen heeft, en dat is voor ons bijzonder belangrijk. Als we een draagvlak voor landbouw in een zo dicht bevolkt gebied als Vlaanderen intact willen houden, wat onze uitdrukkelijke wens is, dan moet er ook voldoende rekening worden gehouden met de kritische opstelling vanuit een breed publiek. In dat opzicht heb ik de heel concrete vraag of u heil ziet in het opzetten van een bredere maatschappelijke discussie, aangestuurd door experten, over de vraag of die vrij exclusieve keuze voor groenbedekkers effectief de best denkbare is om te komen tot het vergroten van de biodiversiteit.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik deel de bezorgdheid van collega De Bruyn. Als 85 procent van een ecologisch aandachtsgebied ingevuld wordt met een landbouwpraktijk die eigenlijk al redelijk courant was ingeburgerd, die ook al deels via andere wetgeving verplicht was, dan moeten we ons in eerste instantie al de vraag stellen wat die vergroening extra heeft opgeleverd ten opzichte van wat in de landbouw al gangbaar was. Als bovendien, zoals collega De Bruyn ook al zei, zelfs wetenschappelijk bewezen is dat die groenbedekkers eigenlijk een kleine, heel minieme meerwaarde hebben voor biodiversiteit, dan zou u als minister zich toch serieuze zorgen moeten maken. Als de bedoeling van die maatregel is om de biodiversiteit van het ecologisch aandachtsgebied te bevorderen, en als dan blijkt dat die invulling hier in Vlaanderen eigenlijk onevenwichtig gebeurt door 85 procent met groenbedekkers, dan verwondert het mij, zonder voorbarige conclusies te trekken, dat we daar nogal heel licht overheen gaan. Dat lijkt me niet de goede ingesteldheid. We zouden ons daar toch vragen over moeten stellen.
Ik wil ook graag het pleidooi over het maatschappelijk debat bijtreden en steunen. Een jaar geleden hebben we hierover een eerste discussie gehad. Het gaat over heel wat publieke middelen die hiervoor worden ingezet. Ik denk dat we daar voldoende aandacht aan moeten besteden. We moeten dat zo breed mogelijk in kaart brengen met cijfers en daar een breed maatschappelijk debat over voeren. Ik wil de collega daar volledig in bijtreden.
De heer De Croo heeft het woord.
Minister, het GLB is een complexe aangelegenheid. Ik ben naar twee uiteenzettingen geweest over het nieuwe GLB. Misschien ben ik niet volledig bekwaam om het allemaal goed te begrijpen, maar ik was in elk geval niet de enige in dat ruime auditorium die daar moeite mee had.
Mijnheer De Bruyn, het valt me op dat sommige gemeenten destijds, ook de gemeente Brakel, toelagen gaven voor groenbemesting. Ik begrijp dat de efficiëntie daarvan moet worden bekeken. Daarnaast heerst er nu ook een andere mentaliteit. Het GLB van vroeger was een productieondersteuning met alle gevolgen van dien zoals boterbergen, melkmeren enzovoort. Vandaag is het een bedrijfsuitbatingssteun onder voorwaarden, een dialoog: een bedrijf krijgt steun bij de uitbating maar heeft ook verplichtingen, het gaat dus om een soort contract. Minister, via dat contract moet u erover waken, en dat doet u ook, dat die voorwaarden haalbaar zijn voor de zwakke contractant of uitbater. Dat moet zo rationeel, eenvoudig en economisch mogelijk worden aangebracht. Ik zie geen anti-positie, maar een en-enpositie tussen milieubezorgdheid en landbouwuitbating of grondbenutting. U moet er echter over waken dat u zich positioneert aan de kant van de zwakste schakel van die uitbating, met name die uitbaters zelf. U moet aandacht hebben voor het economische aspect en voor de toepassing voor zover, mijnheer De Bruyn, dat die toepassing met onder meer de techniek van de begroeiing efficiënt en degelijk is. Ik denk dat u dat zult doen, minister, Europa heeft al kracht genoeg.
De heer Caron heeft het woord.
Ik sluit me aan bij een aantal vorige uiteenzettingen waarin de meerwaarde van de groenbemesters voor de biodiversiteit in vraag wordt gesteld. Op de website van het departement staan de cijfers: 85 procent van de oppervlakte wordt uitsluitend via groenbemesters ingevuld. Dan is het bijna vanzelfsprekend dat de effecten op dat vlak ecologisch heel beperkt zijn. Op slechts 3 procent van de totale oppervlakte van het landbouwareaal is er een direct ecologisch effect.
In de late herfst en de vroege winter kleurde Vlaanderen mooi geel, dat is fijn en mooi, maar ik pleit toch voor voldoende wetenschappelijke onderbouwing van een toekomstig vergroeningsbeleid in het kader van het GLB. Dat is niet alleen een zaak van Vlaanderen maar ook van de Europese Ministerraad.
Misschien moet dat niet overal in Europa op dezelfde wijze en met dezelfde maatregelen gebeuren maar het moet wel effectiever. Op sommige websites van landbouworganisaties leest men dat straks, omdat het niet genoeg heeft gevroren, grasachtige groenbemesters zullen worden doodgespoten. Van vergroening gesproken, dan zijn we toch heel ver van huis! Dat is absoluut niet de geest van de vergroeningsmaatregel van Europa.
Wat de effecten op vogels betreft, komen er geen zaadetende vogels naar planten die niet bloeien en geen zaden dragen. De vroegbroeders zullen het geweten hebben wanneer de groenbemesters worden geploegd.
Voor bijen is er wellicht wel een effect omdat het meestal over bloeiende planten gaat. Toch lijkt het me heel belangrijk om op een wetenschappelijke manier stil te staan bij een aantal facetten. Ik ben vragende partij voor een wetenschappelijke onderbouw om de verschillende maatregelen beter in beeld te kunnen krijgen zodat op een meetbare manier de evolutie van de biodiversiteit ten gevolge van de vergroening in kaart kan worden gebracht, zoals de Europese biodiversiteitsstrategie ook beoogt.
Minister, ik heb een bijkomende vraag over de vereenvoudiging van de vergroening die aan de orde is. Hebt u zelf voorstellen over die vereenvoudiging?
De heer Dochy heeft het woord.
Ik ben verrast door het feit dat 15 procent van die vergroening van die ecologische aandachtsgebieden niet is ingevuld met groenbemesters. Voor het eerste jaar dat deze maatregel is ingevoerd, is dat heel frappant en significant.
Er heeft een behoorlijke omslag moeten plaatsvinden bij de landbouwers, ook in hun aangifte en in de manier waarop zij hun bedrijfsvoering moeten aanpassen. Het gaat hier immers niet zomaar over het inzaaien van de traditionele gebruikelijke groenbemesters, het gaat hier over een combinatie van twee verschillende soorten. Het bestaande beleid wordt dus niet voortgezet.
Mijnheer Caron, ik ben blij dat u de bloemetjes in de velden ziet maar biodiversiteit is veel ruimer dan louter de bloemetjes die we zien. Het gaat ook over biodiversiteit op het vlak van fauna en over het bodemleven dat men niet echt kan zien. Dat zijn een aantal elementen die onderzoek vragen voor daar een oordeel kan over worden geveld. Biodiversiteit en desgevallend de aanpassing beperken zich niet tot wat men effectief ziet.
We moeten de landbouwers de mogelijkheid geven om zich aan te passen aan die nieuwe vergroeningsmaatregelen. Ik ben zeer positief verrast dat 15 procent wordt ingevuld naast de groenbedekkers.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik ben het met alle sprekers eens dat dit systeem moet worden geëvalueerd. Dat is ook voorzien. Maar sommigen gaan hier voorbij aan het feit dat dit een puur Europees systeem is, met puur Europese middelen. We kunnen daar in Vlaanderen niet zomaar ineens van afwijken. Het is voorzien op het Europese niveau dat die evaluatie gebeurt. Wij zullen daar uiteraard heel open aan meewerken en zien wat de resultaten zijn. Wij hebben hier niet de mogelijkheden om te zeggen dat wij dat puur Europese geld op een andere manier zullen besteden. Dat kunnen wij niet. Het is op Europese niveau beslist dat het zo kan worden aangewend, dat er een keuze is van de landbouwer met die weging. We zullen in 2017 zien wat daarvan de resultaten zijn. Wij zijn uiteraard graag bereid om dat met open vizier te evalueren. Dat is logisch. Het is net de bedoeling om een omslag naar vergroening te maken. Dat zal ook in alle landen gebeuren. Vlaanderen zal daar graag aan meewerken.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Minister, ik heb nog enkele bedenkingen. Ik denk dat niemand – ik in elk geval niet – vraagt om af te wijken van de Europese regelgeving. Maar u hebt als minister van Landbouw wel hefbomen om landbouwers in deze of gene richting te stimuleren. Keuzes kunnen gemaakt worden binnen het brede gamma aan maatregelen dat Europa toelaat.
Mijnheer Dochy, u geeft terecht aan dat het op dit ogenblik een ander type van groenbedekkers is. Maar de minister heeft gezegd dat we nog niet weten wat er gebruikt wordt. Daarvoor is dat diepteonderzoek nodig. Het zou wel eens kunnen dat we naar een verschraling van de biodiversiteit gaan. Ik zeg niet dat het zo is, dit is hypothetisch. Stel, hypothetisch, dat een meerderheid heeft gekozen voor een samenstelling waarbij de grassen de meerderheid uitmaken, dan is het inderdaad geoorloofd om na verloop van tijd, dat verschilt een beetje van regio tot regio, te spuiten. Dan zitten we natuurlijk verder van de richting waarin we willen gaan. Ik schets een hypothese, ik zeg niet dat het zo is. Daarvoor hebben we dringend meer gespecificeerde cijfers nodig. Ik hoop dat die nog komen.
Minister, ik kan alleen maar vaststellen dat u geen steun verleent. U bent niet ingegaan op de vraag naar een breder maatschappelijk debat hierover, aangestuurd, zoals ik suggereerde, door een expertencommissie. Ik zeg niet dat het dat moet zijn, maar ik voel hier bij geen enkele collega een afwijzing om dat brede maatschappelijke debat te voeren. Ik roep dus opnieuw op om daar werk van te maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.