Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Mijn vraag sluit aan bij die van collega De Meulemeester. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om mee te delen dat ik het antwoord van de minister waardeer: dat zal worden onderzocht hoe alles verder evolueert en haar bereidheid om de gemeenten te ondersteunen. Vorige donderdag heb ik in het kader van mijn gemeentelijke bezigheden contact gehad met het Agentschap Integratie en Inburgering over de mogelijke komst van een asielcentrum in mijn gemeente. Het agentschap had zelf voorgesteld bepaalde elementen toe te lichten, wat ik heel constructief vond en heb ervaren als een ondersteuning door het Vlaams beleidsniveau van gemeenten die soms met weinig ervaring moeten omgaan met collectieve asielopvang. Dergelijke opvang brengt voor gemeenten heel wat extra werk mee.
Ik heb deze vraag met betrekking tot de impact van de vluchtelingencrisis op het inburgeringsbeleid op Vlaams niveau in september ook al gesteld. Toen was er sprake van 21.000 mensen extra die een verplicht inburgeringstraject zouden moeten volgen. De minister antwoordde toen dat er rond het jaareinde 2015/begin 2016 een stroom erkenningen zou zijn en dat we dan heel wat verplichte inburgeringstrajecten konden verwachten.
In commissie hebben we enkele initiatieven besproken. De drie agentschappen kregen de opdracht de lokale besturen te ondersteunen bij het voeren van een lokaal integratiebeleid. Ik heb er net op gewezen dat ik ervaar dat dit effectief gebeurt.
Voor ieder werkingsgebied kondigde de minister een regionale helpdesk en een coördinatiepunt voor betrokken actoren aan, waaronder de lokale besturen. In overleg met de minister van Onderwijs heeft de minister de opdracht gegeven aan de onderwijsinspectie om te onderzoeken of het aanbod NT2 behoeftedekkend is, wat de knelpunten zijn en hoe dit kan worden verbeterd. Deze resultaten werden verwacht in februari. De minister noemde, overeenkomstig het huidige gevoerde beleid, maatwerk zeer belangrijk. Dit betekent dat er rekening wordt gehouden met scholingsniveau, met praktische zaken zoals de tijdstippen waarop de cursussen worden gegeven, maar ook met inhoudelijke aspecten voor de cursussen maatschappelijke oriëntatie (MO).
Hierover is de jongste tijd bijkomende informatie beschikbaar. Uit de cijfers blijkt dat de vluchtelingen jonger zijn. Van de gemiddelde inburgeraar is 18 procent tussen 18 en 24 jaar, terwijl het bij de vluchtelingen om 27 procent gaat. Er bestaat ook een groot verschil in opleidingsniveau, zoals de minister gisteren op de radio vermeldde. Het percentage van niet-gealfabetiseerde en zwak-gealfabetiseerde vluchtelingen ligt op 17 procent, iets meer dan de helft hoger dan bij de gemiddelde inburgeraar. Wat de herkomst van de landen betreft, springen Syrië, Irak, Somalië, Afghanistan en Eritrea eruit. Zeven op de tien vluchtelingen zijn mannen, terwijl het bij de gemiddelde inburgeraar om 50/50 draait.
Dat we met andere profielen te maken hebben, qua leeftijd en gender, geeft aan dat dit absoluut aan de orde is, zoals de minister terecht heeft gezegd, en dat dit een impact heeft op de cursussen. Ik denk bijvoorbeeld aan de cursus maatschappelijke integratie. In januari werd er herhaaldelijk op gewezen dat de omgang tussen mannen en vrouwen, seksualiteit en relaties onderwerpen zijn waaraan de nodige aandacht moet worden besteed.
Minister, ik had graag geweten of de feitelijke extra instroom in het inburgeringstraject overeenstemt met de prognoses die het agentschap enkele maanden geleden maakte. Volstaat de capaciteit op dit moment nog steeds om deze op te vangen? Welke extra capaciteit verwacht u de komende maanden nog te moeten realiseren? Hebt u reeds zicht op de resultaten van het onderzoek van de onderwijsinspectie en welke initiatieven naar aanleiding daarvan dienen te worden genomen? Zijn de regionale helpdesks overal operationeel en hoe worden deze door u geëvalueerd? Krijgt u signalen van de lokale besturen, het agentschap, van de privépartners die mee worden ingeschakeld om collectieve opvang te organiseren en van de lokale opvanginitiatieven?
Zijn er al meer gegevens over het scholingsniveau en profiel van de inburgeraars? Ik denk dat deze vraag gisteren al voor een groot deel is beantwoord. Ik beschouw ze dan ook grotendeels als afgehandeld.
Hoe werd het aangeboden inburgeringstraject daar op inhoudelijk vlak op afgestemd? Welke bijsturingen acht u nog wenselijk? Ik verwijs dan specifiek naar de profielen waarnaar recent werd geïnformeerd en naar de maatschappelijke ongerustheid die is ontstaan in de andere verhoudingen tussen mannen en vrouwen en de feiten die we in de media konden lezen en die veel vragen hebben opgeroepen.
Minister Homans heeft het woord.
Ik heb inderdaad vernomen dat u een bezoek hebt gebracht aan het agentschap en dat u een heel constructief gesprek hebt gehad. Ik raad alle commissieleden die zich met inburgering bezighouden aan om dat ook eens te doen. Het is goed om in de praktijk te zien wat die mensen daar dagelijks verzetten. Een bezoek aan een van de drie agentschappen lijkt me een goede suggestie voor een werkbezoek van deze commissie. Die mensen deden al zeer goed werk en doen dat nog altijd, ondanks alle uitdagingen die er zijn bijgekomen.
Volgens de eerste prognose in september 2015 kunnen we voor 2016 ongeveer 13.775 extra inburgeringstrajecten verwachten. In 2015 was de impact nog vrij beperkt, de stroom is pas later op gang gekomen. Door de grote toestroom duren de procedures ook langer.
Wij vermoeden dat de impact op het aantal trajecten zich vanaf de zomer van 2016 manifest zal laten voelen. In december 2015 was er wel al een kleine stijging van het aantal asielzoekers en vluchtelingen die voor de eerste keer uit het rijksregister zijn geselecteerd voor inburgering als doelgroep. Het ging over 1800 mensen in december ten opzichte van 700 in november. Dat is een stijging van 155 procent. Die mensen zullen automatisch een traject starten in 2016.
Ik heb altijd gezegd dat het vluchtelingendebat geen debat is over structuren, maar veeleer over capaciteit. U stelt dan ook de terechte vraag of er wel voldoende capaciteit is. De drie agentschappen zijn al bezig geweest met de capaciteitsuitbreiding. Momenteel zijn er geen wachtlijsten, en het is goed dat we ervoor zorgen dat er ook geen wachtlijsten worden gecreëerd. Verder moeten we kunnen blijven inzetten op vrijwillige inburgering. Ik vind verplichte inburgering een goede zaak, maar ik vind ook vrijwillige inburgering een goede zaak. Ik zou het jammer vinden dat de beschikbare capaciteit ten koste zou gaan van al die mensen die op vrijwillige basis willen inburgeren. Zij maken 60 procent uit van de mensen die een traject volgen.
Het Vlaams Agentschap Integratie en Inburgering heeft op 1 januari 2016 al 26 voltijdse equivalenten aangeworven om de extra instroom vlot te kunnen bedienen via een inburgeringstraject. Tijdens de komende maanden zullen nog 47 voltijdse equivalenten worden aangeworven.
Het Agentschap IN-Gent heeft voorzien in een personeelsuitbreiding met 8 voltijdse equivalenten. Het Agentschap Antwerpen voorziet in een uitbreiding met 29 voltijdse equivalenten. Het Huis van het Nederlands Brussel werft momenteel 4 voltijdse equivalenten aan.
U vraagt of ik al zicht heb op de resultaten van het onderzoek van de Onderwijsinspectie. U hebt het wellicht over de hervorming van het volwassenenonderwijs. Dat staat helemaal los van de vluchtelingencrisis. De middelen voor de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s), Nederlands Tweede Taal (NT2) zitten ook bij de minister van Onderwijs.
Dit onderzoek was veel breder en ging over het volwassenenonderwijs in het algemeen, waar NT2 deel van uitmaakt.
Ik heb het rapport afgelopen vrijdag ontvangen. Het is goed dat we dat zelf eerst grondig doornemen en dat ik dat vervolgens bespreek met de minister van Onderwijs. Tussen onze beide kabinetten lopen op structurele basis gesprekken over de organisatie van volwassenenonderwijs en de plaats van de CVO’s daarin. Die gesprekken verlopen heel constructief, wat een compliment is voor beide kabinetten.
Mijnheer Kennes, het is belangrijk dat ik dat rapport niet alleen bespreek met de minister van Onderwijs maar ook met de stakeholders in het NT2-landschap, de agentschappen, de CVO’s en de centra voor basiseducatie (CBE’s). Het is belangrijk het middenveld daarbij te betrekken. Het is de bedoeling om op basis van dit rapport de meest geschikte maatregelen te nemen in functie van het realiseren van een behoeftedekkend aanbod NT2. In die zin past deze vraag in het kader van uw algemene vraag over inburgering en de vluchtelingenproblematiek.
Het aanbod moet niet alleen zo groot mogelijk zijn, ook de tijdstippen zijn belangrijk. Niet iedereen kan op hetzelfde moment een cursus volgen. We moeten dan ook nagaan of het niet mogelijk is om ook tijdens het weekend en tijdens de reguliere schoolvakanties lessen te volgen. Het zou jammer zijn dat mensen die werken een kleiner aanbod krijgen.
Ik kan nog één cijfer geven. We hebben ook vastgesteld – en dat is niet in de media gekomen, hoewel ik het toch hallucinant vond – dat 47 procent van alle vluchtelingen geen diploma heeft en ook niet langer dan tot de leeftijd van 12 jaar naar school is geweest. Dat is ontzettend veel als je het vergelijkt met de inburgeraars tot nu toe: daar bedraagt het cijfer 35 procent. 47 procent is toch wel behoorlijk. Dat zorgt voor bijkomende uitdagingen.
Zou ik het wenselijk achten om inburgeringstrajecten te heroriënteren en te evalueren en dergelijke meer? Dat gebeurt natuurlijk altijd. Maar het gaat om een nieuwe groep. Het is niet dat Vlaanderen nog nooit inburgeringstrajecten heeft moeten aanbieden. Maar ik heb op vraag van mevrouw Brusseel nog niet zo lang geleden in deze commissie aangegeven, in het kader van die cursus seksuele opvoeding en wat was het allemaal van staatssecretaris Francken, dat wij hebben gezegd dat dat al bestaat in onze cursus maatschappelijke oriëntatie. Ik denk dat u in die commissievergadering aanwezig was, dus moet ik dat antwoord hier niet herhalen.
Als je met andere bevolkingsgroepen te maken krijgt, moet je je cursussen een klein beetje aanpassen aan de desbetreffende culturen. Dat gebeurt constant. De agentschappen werken elke dag aan de verfijning van cursussen. Er zijn ook projecten die zich specifiek richten op bepaalde doelgroepen. Ik vind dat goed. Ik heb u in het verleden al het voorbeeld gegeven van projecten die nu op experimentele basis worden uitgevoerd: projecten van niet-begeleide minderjarigen en de projecten van laaggeschoolde moeders met kinderen in het kader van het Europese Asiel- en Migratiefonds waarvoor we subsidies hebben gekregen. Op basis van de ervaringen van die projecten kunnen desgewenst cursussen inhoudelijk aangepast worden. Dat wordt heel goed opgevolgd door het agentschap. Dat is een zeer goede manier van werken. Mijnheer Kennes, ik zal u straks de cijfers laten geworden zodat u hopelijk nu geen pijnlijke hand hebt van het altijd maar moeten noteren.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister, ik dank u al bij voorbaat voor het materiaal dat u mij nog zult terugsturen.
Ik ben het met u eens: als er geen wachtlijsten zijn, moeten we erover waken dat er ook geen ontstaan. Ik stel vast dat er op de verschillende niveaus van de agentschappen veel mensen werden aangeworven. Dat bewijst dat men de zaken voorbereidt en grondig aanpakt. Ik ben ook blij dat er een goed overleg is met het kabinet Onderwijs. Dat is inderdaad nodig om die cursussen te kunnen bekijken. Prima!
Minister, ik vind het logisch dat u, wanneer er op Hautekiet vragen worden gesteld, die zaken beantwoordt. Ik heb er geen probleem mee dat u niet hebt gewacht tot vandaag, want dan zouden heel wat minder mensen die informatie hebben gekregen. Er zijn in de samenleving op dit moment heel veel vragen over hoe dat nu met die inburgering verloopt. Het is goed dat we daarover goede informatie laten doorstromen. Zo worden de mensen gerustgesteld dat de overheid daar elke dag echt mee bezig is. Ik wil de mensen in de sector die ik heb gezien een pluimpje geven voor het vele werk dat ze doen. Ze zijn bezig met de hervorming van de sector. Dat proces is grotendeels afgerond. Dat heeft extra werk met zich meegebracht. En dan is die instroom vorig jaar toch wel heel groot geworden. Die mensen zien dat allemaal zitten. Ze moeten hier en daar wel een tandje bijsteken, maar ze pakken het aan. Dat verdient alle waardering.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Ik hoop dat u straks, wanneer u een mailtje naar de heer Kennes stuurt, mij ook in cc zet want ik heb ook niet kunnen volgen met het noteren van cijfers. Daarvoor op voorhand mijn dank.
Ik heb nog een kleine aanvulling. U hebt ons de aanbeveling gedaan om eens te gaan kijken op het veld. Ik doe u ook een kleine aanbeveling. Op het gebied van analfabetisme, dat een serieus probleem aan het worden is bij het inburgeren, loopt er in Nederland een voortraject. Het kan nooit kwaad om eens te gaan gluren bij de buren. Dat kan zeer complementair zijn.
Minister, u hebt nu de cijfers gegeven. We lezen in het uitgebreide artikel in The Economist dat vooral jongemannen recent in onze streken aankwamen, en dat het problemen kan veroorzaken als er te veel mannen zijn. Dat kan geweld in de hand werken. Let u in het kader van de cursussen maatschappelijke oriëntatie behalve op die cijfers van het analfabetisme ook op het feit dat die jongemannen alleen komen? Dit in tegenstelling tot de landen waar ze moeten vergezeld zijn van hun vrouw of hun familie en kinderen. Zult u in het kader van de cursussen MO meer uren inzetten om de mannen te wijzen op de gelijkheid van de rechten van man en vrouw?
Mevrouw Van Volcem, een cursus MO is sowieso altijd maatwerk.
Mijnheer Wouters, inderdaad, 17 procent van de mensen die inburgeren of zich aanmelden zijn analfabeet. Maar die worden natuurlijk niet meteen in een klaslokaal gedumpt. Er is een voortraject, ze krijgen trajectbegeleiding en dan maatschappelijke oriëntatie. Dat gebeurt op een zeer eenvoudige en dikwijls ook zeer speelse manier. Ik neem altijd graag suggesties ter harte. We zullen eens bekijken waarover het concreet gaat, en dan zullen we wel zien.
Mevrouw Van Volcem, ik heb in mijn antwoord op de vraag van mevrouw Brusseel gezegd dat we wel degelijk elke keer de cursus MO aanpassen aan de noden en aan het doelpubliek. Dat is maatwerk. Dat is normaal zestig uur. Maar als de lesgever ziet dat de noden groot en hoog zijn om die zestig uur uit te breiden, dan kan dat. Als een lesgever ziet dat de betrokkene nog altijd niet weet dat een vrouw evenveel rechten heeft als een man – dat was ongeveer uw voorbeeld – dan kan het aantal uren les worden opgetrokken. Of dan ben je niet geslaagd voor het onderdeel maatschappelijke oriëntatie en dan moet je het helemaal opnieuw doen. Het is dus een beetje maatwerk.
Het is een voorrecht van de vraagsteller om de cijfers te krijgen, maar natuurlijk krijgen jullie ze allemaal in het Woordelijk Verslag. Ik wou niet dat de heer Kennes hier de hele namiddag of toch een uur lang constant cijfers moest liggen noteren. Jullie hebben toch ook niet graag dat ik hier vier uur aan een stuk constant moet liggen ratelen, zodat ik geen stem meer heb. U krijgt die cijfers in het Woordelijk Verslag. Omdat de heer Kennes de vraagsteller is, zal ik ze hem per mail bezorgen. Het Woordelijk Verslag is altijd redelijk snel klaar. Morgen of overmorgen. (Opmerkingen van de commissiesecretaris)
Vanavond al! Mijnheer Wouters, u wordt al op uw wenken bediend. U krijgt de cijfers vanavond of ten laatste morgenvroeg.
De vraag om uitleg is afgehandeld.