Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van Campenhout heeft het woord.
Minister, uit de Participatiesurvey 2014 blijkt dat 63 procent van de Vlamingen sport, wat ongeveer evenveel is als in 2009. Er is dus geen stijgende trend. Er blijft een restgroep over, en het is daar dat we beleidsmatig aandacht voor moeten hebben. Het gaat om een groep van 40 procent die moeilijk wordt bereikt en moeilijk kan worden aangezet tot sporten.
Ik wil u daarom vragen, minister, wat uw ambities op dat vlak zijn. Hoe beoordeelt u de resultaten van de Participatiesurvey 2014? Hoe zult u dat meenemen in het beleid? Hoe zult u trachten om de moeilijk te bereiken groepen aan te zetten tot sport? Uit de survey blijkt immers dat veel mensen geregeld aan sport doen, maar dat een aantal doelgroepen niet of moeilijk te bereiken zijn. Dat is, kort samengevat, mijn vraag.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van Campenhout, de tendensen die we in die studie zien, zijn elementen die wij al vermoedden en waar we met het beleid al op hebben ingespeeld. Belangrijk is dat je ziet dat de niet-georganiseerde sport aan een opmars bezig is: mensen die sporten op het moment dat ze zelf vinden dat ze kunnen gaan sporten, alleen of met anderen. Ik juich dat zeker ook toe.
Normaal zegt men daar dan bij dat dat een gevaarlijk iets is, omdat die niet-georganiseerde sport vaak gepaard gaat met negatieve berichten over clubparticipatie en over het feit dat die mensen zich niet aansluiten bij een club. Uit de cijfers is echter het tegendeel gebleken, en dat vind ik een zeer goede tendens.
De clubparticipatie bij jongeren tussen 15 en 17 jaar is van 51,7 procent in 2009 gestegen naar 58,4 procent in 2014. Dat is toch een significante stijging. Die trend zet zich ook door naar de 18- tot 34-jarigen. Ik vind de afbakening van die doelgroep trouwens iets te ruim. Maar ook daar zie je een stijging van de clubparticipatie van 32,4 naar 36 procent. Op zich is dat een positieve trend, omdat altijd is gebleken dat als iemand in een club sport, de kans groter is dat die dat ook blijft doen.
Ik ga ervan uit dat ons beleid daar belangrijk in is geweest. We hebben die facultatieve opdracht in jeugdsport voor de sportfederaties. We zijn ook gestart met de Multimove voor de hele kleintjes. We hebben de SNS-pas (sport na school). We hebben dus een aantal initiatieven waarbij we die jongeren naar clubs richten. Ik denk dat dat heeft meegespeeld bij die positieve resultaten. Als we nu zouden kunnen bereiken dat ook die oudere generaties nog meer bij de federaties aangesloten blijven, dan zou dat een positief iets zijn.
Ik heb daarnet al gezegd dat als je bij een club zit, de kans groter is dat je blijft sporten. Dat is ook wetenschappelijk bewezen. Zeker ook bij ouderen is dat het geval. In ons nieuwe ontwerp van decreet, dat hier in een latere fase nog besproken zal worden, willen we er net voor zorgen dat de unisportfederaties, dus die federaties die één sport aanbieden, een aanbod kunnen doen van a tot z, van recreatief tot topsport, maar ook van jongeren tot ouderen. De bedoeling is dus dat ze het geheel vatten. Ik denk dat dat een heel belangrijk punt is.
Ik zou u ook willen uitnodigen naar een studiedag op 2 februari, de afsluitende studiedag van het Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek voor Sport van 2012 tot 2015, waar wordt ingezoomd op een aantal bevindingen uit de participatiesurvey. Misschien kan dat interessant zijn. Ook andere onderzoeksprojecten van het Steunpunt Sport komen daar aan bod. De analyse en de synthese van die gegevens zullen wij zeker verder meenemen in ons beleid. Daarvoor dient zo’n steunpunt.
Als antwoord op uw tweede vraag kan ik zeggen dat uit de resultaten van de survey blijkt dat de sociale ongelijkheid in de sportparticipatie blijft. Geslacht, leeftijd en opleiding zijn determinanten in de sportparticipatiegraad. Ik zal in mijn sportbeleid blijven zoeken naar oplossingen. Wij moeten als beleid drempels wegwerken.
In de eerste plaats wil ik die zaken bespreken met de verschillende overlegplatformen. Dat is een weg die ik al een tijd aan het volgen ben. Op die manier wil ik gerichte initiatieven nemen op basis van de behoeften.
Rekening houdend met de resultaten van de onderzoeksprojecten en met de inhoudelijke beleidsprioriteiten van 2016, wens ik in 2016 valorisatietrajecten te laten uitwerken, die rechtstreeks inzetbaar zijn in en voor de sportsector, en dat op drie thema’s. Ten eerste: competentieontwikkeling van kwetsbare jongeren in sport. U weet dat dat een dada is van mij. Je kunt jongeren competenties meegeven via sport. Ten tweede: sport en gezondheid bij senioren. En ten derde: lichte vormen van sport en drop-out van jongeren in de georganiseerde sport. In mijn beleidsbrief kwam ook al duidelijk aan bod dat ik sport als sociale inclusie wil blijven gebruiken.
Dan kom ik bij de initiatieven rond levenslang sporten. Die zijn al voor een deel aan bod gekomen. Met het verhogen en verruimen van een kwalitatief sportaanbod op maat van de sporter, en dat in elke fase van zijn leven, wil ik ook dat partnerships verder uitgebouwd worden. In het nieuwe ontwerp van decreet staan de sporter en de klant centraal, moeten de sportfederaties performanter, krachtdadiger en efficiënter zijn, en moeten we ervoor zorgen dat er een integraal, kwaliteitsvol en maatschappelijk toegankelijk sportbeleid voor iedereen kan worden gevoerd.
De rol van ons agentschap Sport Vlaanderen is ook duidelijk geheroriënteerd. We zijn van een controlerende naar een meer dienstverlenende organisatie gegaan, waar ook productontwikkeling centraal staat. Zij moeten ook zorgen voor incentives voor een aanbod op maat in elke levensfase. Zowel schoolsportevenementen als projecten in het kader van naschools sportaanbod worden uitgebouwd en op elkaar afgestemd. Er is een verhoogde inzet op het faciliteren van niet- of anders georganiseerde sportbeoefening. Er is ook aandacht – en dat vind ik heel belangrijk – voor de jonge beroepsactieve bevolking. We weten immers dat als jongeren beginnen te werken en kinderen krijgen, sport soms hetgene is dat erbij inschiet.
We hebben ook een nieuwe website Sport Vlaanderen, die zich richt tot de sporter en de niet-sporter, maar veel minder tot de structuren. We waren tot nu toe veel te veel gericht op structuren en minder op de sporter. De sensibiliseringscampagne zal mikken op tijd maken voor sport.
Vlaanderen scoort op het vlak van sporten 5 procent hoger dan het gemiddelde in Europa. We hebben een sportparticipatie van 63 procent, volgens de survey bedraagt het gemiddelde in Europa 58 procent. Maar ik vind 63 procent nog altijd onvoldoende. Ik ben het met u eens dat we die laatste 37 procent ook nog moeten activeren.
De heer Van Campenhout heeft het woord.
In Antwerpen bedraagt de sportparticipatie 75 procent maar het is wat moeilijk om dat zo te zeggen. Minister, ik wil u gewoon vragen om ook beweegcampagnes in te voeren. Vaak zijn de drempels om te beginnen sporten te hoog. Af en toe de trap nemen en een beetje bewegen, kan ook een belangrijke opstap zijn naar sporten.
Heeft iedereen het rapport gekregen van de participatiesurvey? Sport is daar uitdrukkelijk in opgenomen en heeft behoorlijk goede cijfers. We moeten daar blijven voor ijveren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.