Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, minister, een aanslepend probleem van de Vlaamse economie is dat de aanwezige hoogstaande wetenschappelijke kennis en expertise onvoldoende leiden tot concrete marktintroductie van nieuwe producten en diensten.
Het stimuleren van vermarkting en valorisatie is natuurlijk ook een van de grote uitdagingen voor het Vlaams innovatiebeleid. Er wordt aan gewerkt via het clusterbeleid, het bevorderen van het ondernemerschap door het Agentschap Ondernemen (AO) en de herstructurering van het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI). Vandaag wil ik het hebben over de verlenging van het steuntraject. Over dit laatste hebben we tot op heden onvoldoende zicht op wat uw concrete visie is en op de stand van zaken.
Het probleem werd recent nogmaals scherp gesteld door cijfers die u per schriftelijk antwoord ter beschikking hebt gesteld. Het wegwerken van de innovatieparadox moet aangepakt worden via de verschillende sporen die ik kort heb aangehaald.
Met betrekking tot de beleidsplannen voor clusterbeleid, bevordering van het ondernemerschap en de herstructurering van EWI, werden al eerste stappen gezet. De beleidsnota voorziet in een verlenging van het steuntraject naar ontwikkelingen dichter bij de markt, dus op het einde van de innovatieketen. Het gaat dan om bijvoorbeeld demonstratie- en pilootprojecten en proeftuinen.
Blijkens het jaarverslag 2014 van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) liepen in 2014 drie innovatieve proeftuinen met als thema’s: elektrische voertuigen, zorg en energetisch doorgedreven woningrenovaties. De Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) stelt dat het Vlaamse innovatiebeleid op dit vlak onvoldoende ontwikkeld is en dat hier een inhaalbeweging nodig is tegenover andere Europese regio’s. Het is dan ook van belang op korte termijn werk te maken van een verdere ontwikkeling van een steunkader gericht op de eindfases van de innovatieketen.
Minister, ik heb een aantal vragen. Erkent u de vaststelling van onder meer de VRWI over het gebrek aan steun voor de fases dichter bij de markt? Welke grote pijnpunten en tekortkomingen ziet u?
Werd ondertussen reeds onderzocht welke mogelijkheden er binnen de Europese regelgeving zijn om in het Vlaams innovatiebeleid het steuntraject te verlengen richting fases dichter bij de markt? Zo ja, wat is hiervan het resultaat?
Hoe moet volgens u het beleid bijgestuurd en/of uitgebreid worden? Wat is uw visie ter zake?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de realisatie van de verlenging van het steuntraject? Welke stappen zijn ondertussen gezet en wat is de timing?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, ik beaam de vaststelling van de VRWI dat de vermarkting van onze kennis beter kan. Dit is trouwens geen typisch Vlaams probleem. Ik ben al heel tevreden dat de samenwerking tussen ondernemingen en ondernemingsorganisaties en wetenschappelijke instellingen tot de beste van Europa behoort. Er zijn dus ook positieve punten.
Men spreekt over de Europese innovatieparadox: veel investeringen in excellente kennis resulteren onvoldoende in economische meerwaarde. De vraag is in welke mate overheidssteun in de vorm van subsidies in de vermarktingsfase wenselijk en bij uitbreiding toegelaten is. Los van directe subsidies, zijn er tal van acties die wij aan bedrijven aanbieden om hun vermarkting te ondersteunen. Ik denk daarbij aan de kmo-portefeuille of de kmo-groeiportefeuille maar ook aan de instrumenten van de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV), of de ondernemerschapsbevorderende diensten van het Agentschap Innoveren en Ondernemen en ook het clusterbeleid zoals u al aangaf. Een van de sterke elementen in het clusterbeleid is volgens mij dat de bedrijven en de onderzoeksinstellingen samen worden gebracht rond bepaalde onderwerpen van de onderzoeksfase tot aan de vermarkting.
In de nieuwe kaderregeling voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie worden de activiteiten die gesteund kunnen worden onder de noemer ‘experimentele ontwikkeling’ uitgebreid, waarbij in de toekomst ook demonstraties, pilootontwikkeling, testen en validatie en proeftuinen ondersteund kunnen worden als experimentele ontwikkeling zolang het hoofddoel verdere technische verbetering betreft aan producten, diensten of procedés die slechts grotendeels vaststaan. Ook zijn er andere diverse mogelijkheden voor steun aan kmo’s voor diensten innovatieadvies en diensten innovatieondersteuning.
We doen dus nu al veel, al is het wellicht nog te weinig gekend en te veel gefragmenteerd. Maar u weet dat mijn beleid zich op vereenvoudiging en het wegwerken van drempels richt. Er wordt dus aan gewerkt. De eerste aandacht moest gaan naar de integratie van het Agentschap Ondernemen (AO) en het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). De kmo-portefeuille is eenvoudiger gemaakt. Er zijn stappen gezet naar het clusterbeleid. We gaan naar een eengemaakte frontoffice. In de toekomst wil ik verder werken aan de vereenvoudiging van deze instrumenten.
De juridische basis die in de Europese kaderregeling geboden wordt voor een verlenging van het traject dat kan worden gesteund als experimentele ontwikkeling, is reeds opgenomen in de bestaande besluiten van de Vlaamse Regering. Op dit ogenblik wordt gewerkt om nieuwe besluiten op te stellen waarin ook de nieuwe elementen van diensten innovatieadvies en diensten innovatieondersteuning opgenomen zullen zijn. Voor alle mogelijkheden die Europa biedt, zullen we de wetgeving zo aanpassen dat we daarop kunnen ingaan.
Binnen de clusteraanpak wordt steun toegekend aan structurele samenwerkingsverbanden en zullen projecten gesteund kunnen worden voor activiteiten uitgevoerd door de leden. In de clusteraanpak wordt aandacht aan de latere stadia expliciet vermeld als een belangrijk punt.
Het werk is niet af, maar we zijn op de juiste weg. Het is belangrijk dat het AO en het IWT zijn samengevoegd. Nu kunnen we verder werken aan de vereenvoudiging van de instrumenten zodat het ook voor bedrijven gemakkelijker wordt om de drempels weg te nemen via de ondersteuning vanuit de overheid.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het gaat over een belangrijke sleutel tot meer commercialisatie. De VRWI heeft het trouwens ook over ‘de noodzakelijke voorwaarde’.
Ik ben het ook met u eens dat we spreken over de Europese innovatieparardox.
Ik heb nog een bijkomende vraag die past binnen de derde vraag. Minister, welke rol ziet u voor het TINA-fonds (Transformatie, Innovatie en Acceleratie)?
Minister Muyters heeft het woord.
PMV is ook met die oefening bezig, maar we moeten de zaken eigenlijk omdraaien. We moeten ervoor zorgen dat een bedrijf dat een goed commercieel en inhoudelijk plan heeft, financiering vindt. Het zal het bedrijf worst wezen of het geld van het TINA-fonds komt of van waar dan ook. Zowel tegen het Agentschap Innoveren en Ondernemen als tegen PMV zeggen we om de zaken om te draaien. We gaan na wat de klant nodig heeft en we passen daar onze instrumenten op toe en niet andersom.
Voor mij is dit de goede aanpak. We gaan op die manier werken. Dankzij een frontoffice zal het ook duidelijker zijn. PMV zal weten wat het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan doen en omgekeerd. Door het bankenoverleg weet men voor wat men op de markt moet zijn, maar ook voor wat men bij PMV kan gaan.
Ik zie dus voor elk van die instrumenten mogelijkheden, maar ik wil graag de zaak omdraaien. Ik denk dat dat een sterke, nieuwe filosofie is die bij het Agentschap Innoveren en Ondernemen en bij PMV vandaag bestaat.
De heer Bajart heeft het woord.
Ik wil u heel graag bijtreden. Ik ben zelf ondernemer en ik ben zeer, zeer tevreden dat u bereid bent om de zaak om te draaien.
De vraag om uitleg is afgehandeld.