Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, mijn bezorgdheid betreft een studie van Eurostat waaruit blijkt dat het aantal mensen in armoede voor heel België ongeveer 18 procent bedraagt, waarbij een op de zeven nieuwkomers in armoede zou leven. België is samen met Zweden en Luxemburg de slechtste leerling van de klas. Ik begrijp dat eigenlijk niet goed. Is die studie fout?
Minister, daarom ondervraag ik u dus. Nieuwkomers doen het eigenlijk heel slecht hier. Hoe komt dat? Ik kan me moeilijk voorstellen dat wij een bepaald soort nieuwkomers zouden aantrekken en dat zij die wel willen werken, naar andere landen gaan. Hoe komt het dat er in Vlaanderen, waarvoor u bevoegd bent, zo weinig sociale mobiliteit kan worden bewerkstelligd?
We verschillen een klein beetje van mening wat dat betreft. U vindt dat de eerste voorwaarde om te integreren, het leren van de taal is. Ik heb al gezegd dat iemand zeker grotendeels geïntegreerd is wanneer hij aan de slag en zelfvoorzienend is, wanneer hij werkt. Dat die taal dan daarna of eerst komt, is voor mij eigenlijk minder belangrijk. Ik meen dat men ook gaandeweg op de werkvloer de taal kan leren.
Minister, wat is uw Vlaamse aanpak ter zake? Met Armoedebestrijding hebt u een horizontale bevoegdheid. Dit is dus niet alleen uw aanpak. Dit heeft ook te maken met de bevoegdheden Werk en Onderwijs. Er zijn al inspanningen gedaan, ook door de minister van Onderwijs, die specifieke klassen opricht voor de nieuwkomers. U hebt zelf ook extra middelen verkregen voor het woonbeleid. Wat zult u doen om de armoede te reduceren en zo veel mogelijk mensen aan de slag te helpen?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Van Volcem, u vraagt me wat in mijn ogen de grootste barrières zijn voor de nieuwkomers, wat maakt dat ze vrij sterk vertegenwoordigd zijn in de armoedestatistieken. In de beleidsnota voor de commissie Inburgering, waarvan u zelf de voorzitter bent, is ook een uitgebreide omgevingsanalyse opgenomen. Daar verwijs ik nog eens naar, omdat er heel veel zaken in voorkomen die eigenlijk ook een antwoord bieden op uw vraag. Ik haal er nu even wel de belangrijkste uit. Ik zal niet gewoon zeggen: lees mijn beleidsnota.
Daar is het moeilijker voor mij om vragen te stellen.
U kunt alles daar: u bent de voorzitter.
Ik geef een niet-limitatieve opsomming van een aantal elementen. Zo is een goede deelname aan het onderwijs en de arbeidsmarkt natuurlijk cruciaal om uit armoede te geraken. U hebt dat zelf ook al aangegeven. Werk hebben en dergelijke meer is vrij belangrijk. We kunnen ook alleen maar vaststellen, en dat zijn ook niet mijn vaststellingen, maar die uit allerlei studies, dat personen van buitenlandse herkomst, en dan nog voornamelijk mensen afkomstig van buiten de Europese Unie, het veel slechter doen op het vlak van werk en onderwijs. Daarmee bedoel ik concreet dat hun werkzaamheidsgraad lager is en hun schoolachterstand groter, en dat ze ook meer schooluitval kennen. Dat zijn gewoon wetenschappelijke bevindingen. Mensen met een allochtone achtergrond die zich in Vlaanderen zijn komen vestigen en die jammer genoeg dan ook nog eens in armoede verzeild zijn geraakt, hebben ook een heel specifiek profiel.
U zei zelf in uw vraag dat u zich niet kunt voorstellen dat zoveel mensen uit een bepaald land hiernaartoe komen, maar dat gebeurt jammer genoeg wel. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom die mensen in armoede verzeilen en daar heel moeilijk uit geraken, los van scholingsgraad. Een groot deel van de mensen die nu in Gent wonen, zijn afkomstig uit hetzelfde dorp. De Marokkaanse gemeenschap in Antwerpen bevat dan weer heel veel Berbers. Daar is niets verkeerd mee, maar we kunnen niet ontkennen dat zij vaak analfabeet zijn wanneer zij naar hier komen. Het is niet evident om die schoolachterstand hier in te halen.
Het gaat hier om een specifiek profiel dat wij aantrekken. Als iemand uit een bepaald dorp in een migratieland naar hier is gekomen, heeft dat een zekere aantrekking op anderen uit dat dorp. Dat is een vorm van migratie die wij hier kennen.
Ik ben het niet met u eens over de grootste barrière, met name de taal. Ik ben het wel met u eens, mevrouw Van Volcem, dat een job de beste manier is om uit de armoede te geraken. Maar het zijn de werkgevers zelf die aangeven dat het niet kennen van de taal een echte barrière vormt. Het lijkt me belangrijk om toch een klein beetje Nederlands te kunnen spreken voor men aan het werk kan. Dat is ook wat de werkgevers vragen. Ik vind dat we absoluut moeten blijven inzetten op taal.
Een belangrijke oorzaak van de achterstand – en daarmee bedoel ik de reden waarom die mensen een hoger armoederisico hebben of meer in armoede leven – is het lage opleidingsniveau, terwijl de vraag naar hoger geschoolden in Vlaanderen veel groter is dan de vraag naar laaggeschoolden. Dat zorgt natuurlijk ook voor enige tegenstelling.
Er is onvoldoende toegankelijkheid tot de diensten die onvoldoende zijn voorbereid om personen van buitenlandse herkomst te kunnen opvangen. Het gaat dan over taal en culturele drempels. Het is niet in mijn eigen voordeel dat ik dit voorbeeld hier geef.
Mevrouw Van Volcem, in uw oorspronkelijke vraag zegt u dat België een heel slechte leerling is. U vraagt ook of er regionale verschillen zijn. Ik heb daarnet al gezegd dat er een soort mismatch is tussen het profiel van mensen van vreemde herkomst en het profiel dat onze werkgevers vragen. Daarnaast bestaan er ook behoorlijk grote regionale verschillen. In Vlaanderen is 15,6 procent van de personen die geboren zijn buiten de EU werkloos ten opzichte van 4,2 procent van de personen die geboren zijn in België. Dat is een verschil van 11,4 procent.
In Wallonië is 29,3 procent van de mensen met een migratieachtergrond van buiten de EU werkloos ten opzichte van 10,6 procent van de personen die geboren zijn in België. Dat is een verschil van 18,7 procent.
In Brussel is ook 29,3 procent van de mensen geboren buiten de EU werkloos ten opzichte van 14,8 procent van de mensen die geboren zijn in België. Dat is een verschil van 14,4 procent.
We weten dat de werkloosheidsgraad in Brussel en in Wallonië hoger ligt dan in Vlaanderen, maar toch is het verschil tussen de buitenlandse en de niet-buitenlandse werkloosheid in Brussel en Wallonië nog groter dan in Vlaanderen. Ik denk dat ik voor een deel weet hoe dat komt maar u zult het daar niet mee eens zijn, mevrouw Van Volcem. Sinds 2004 kennen wij een verplichte inburgering. In Brussel en Wallonië kennen ze dat niet. Vorige week hebben we het tijdens de plenaire vergadering nog gehad over de verplichte inburgering. Het gaat dan over meer dan alleen het aanleren van de taal. Het gaat over een cursus maatschappelijke oriëntatie waar men de mensen wegwijs maakt in allerlei zaken zoals naar school gaan, werk vinden enzovoort. Dat kan een van de redenen zijn waarom Vlaanderen het als deelstaat beter doet dan de anderen.
U hebt gelijk dat armoedebestrijding een horizontale bevoegdheid is. Vandaar dat ik meer dan regelmatig overleg heb met mijn collega’s, niet alleen met minister Muyters maar ook met minister Crevits en minister Vandeurzen. In het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA) zijn vijftien concrete actiepunten over werk opgenomen, bijvoorbeeld het bevorderen van de taalkennis, het aanbieden van ondersteuningstrajecten naar werk, gericht op mensen in een kwetsbare positie.
Wat onderwijs betreft, staan er twintig acties in het VAPA, onder meer over duaal leren, studiefinanciering, kleuterparticipatie enzovoort. Dat laatste is heel belangrijk: hoe vroeger men naar school gaat, hoe kleiner de kans op schoolachterstand.
In het Vlaams integratiebeleidsplan zullen de concrete maatregelen van de ministers die bevoegd zijn voor Werk en Onderwijs worden opgenomen.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, we delen dezelfde bezorgdheid. Wanneer ik echter die studies lees, dan stel ik vast dat België de slechtste leerling is. Ik vraag u dan ook dat op wetenschappelijke basis wordt nagegaan waarom de mensen die naar hier komen, minder aan de slag gaan.
Dat is niet de eerste studie. Ook de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) heeft duidelijk gezegd dat wij de slechte leerling van de klas zijn en dat de integratie maar kan lukken en dat wij maar een draagvlak kunnen hebben bij de bevolking als die mensen hier werken en de taal leren. Maar ik vind het geen prioriteit om iemand die Engels spreekt en werkt en dat goed doet en op zijn werk geïntegreerd is en gaandeweg Nederlands leert, naar de lessen Nederlands te sturen. De overheid moet geen energie en middelen steken in dergelijke mensen. Die mensen zijn geïntegreerd en zullen er wel komen. Zij zullen uit zichzelf wel Nederlands leren. Als je analfabeet bent, is er natuurlijk veel meer werk aan de winkel. Dan moet je leren schrijven en dan kun je maar beter Nederlands kennen. Je moet een taal kunnen vinden om met iemand te kunnen communiceren, zodat je een gemene deler hebt. Dat is meestal het belangrijkste. Ik ben daar bezorgd over.
U zegt dat er soms hele dorpen naar hier komen. Dat zie je in de tewerkstelling gebeuren. Als er één Pool van een bepaald dorp bij Balta komt werken, dan werken er na tien jaar veertig of vijftig mensen uit dat dorp bij Balta. Ze maken daar reclame voor, en dat vind ik een goede manier van reclame maken als er hier geen arbeidskrachten gevonden kunnen worden. Ik wil absoluut geen vooroordeel hebben met betrekking tot dorpen. Maar ik vraag mij toch af of die stromen niet beter in kaart kunnen worden gebracht. Komen er bepaalde stromen naar hier? De arbeidsactieve stromen, zo lees ik het toch in de krant, zouden dan naar andere landen gaan. Hoe komt dat? Als dat zo is, dan moeten we onze regelgeving toch eens evalueren. U zegt dat u met uw buik aanvoelt dat ze uit bepaalde dorpen komen en dat er een mismatch is tussen hogere en lagere profielen. Het buikgevoel in de politiek is één ding. Dat zit meestal wel juist. Maar dat moet toch ook met concrete cijfers en studies worden onderzocht.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Van Volcem, ik spreek niet vanuit de buik. Ik zeg niet zomaar dat er bepaalde dorpen naar ons komen. Al uw bijkomende vragen gaan over het soort van migratiebeleid dat in dit land wordt gevoerd. Dat is het enige antwoord op uw vraag. Niet mijn buik zegt dat. Dat is onderbouwd met wetenschappelijke studies. Wij hebben heel weinig arbeidsmigranten. Wij hebben heel veel passieve migranten. Daar gaat het over. Dat is een groot verschil. Daardoor hinken wij, als Belgen in totaliteit, redelijk achterop.
U bent met deze commissie eens naar Canada geweest. U hebt daarover in het kader van Inburgering een vraag gesteld. U hebt daar toch met eigen ogen kunnen zien dat er daar een heel ander soort van migratie is? Dat is arbeidsmigratie. Dat is geen passieve of economische migratie. Bij ons is dat wel zo. Daardoor heb je, jammer genoeg, het effect dat veel van die mensen in armoede naar hier komen en ook in armoede blijven steken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.