Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De interlandelijke adoptie is in volle evolutie. De voorbije jaren daalde het aantal interlandelijke adopties stelselmatig. In 2012 ging het om 122 kinderen in Vlaanderen, in 2013 om 73 kinderen en in 2014 vonden er nog maar 61 buitenlandse kinderen via adoptie een thuis in Vlaanderen.
Dit dalende aantal interlandelijke adopties ligt natuurlijk in de lijn van het Verdrag van Den Haag, dat stelt dat er zo veel mogelijk getracht moet worden om voor de kinderen een oplossing te zoeken in eigen land. Het is in het belang van het kind dat het – indien mogelijk – kan opgroeien in de omgeving waar het zelf afkomstig van is. Vanuit dit streven is het te verwachten dat het aantal interlandelijke adopties nog verder zal dalen.
Er is een evolutie naar de zogenaamde open adopties, waarbij het contact met de biologische ouders of afstandsouders blijft bestaan. De diensten voor interlandelijke adoptie worden steeds vaker geconfronteerd met de meer economische adoptie, waarbij afstandsouders vanwege armoede niet in staat zijn hun kind zelf op te voeden en in het land van herkomst toch met een duidelijke procedure worden afgestaan voor adoptie.
Voor de afstandsouders, de adoptieouders en voor het kind creëert dit soms heel tegengestelde verwachtingen. Niet iedereen kan daar even goed mee omgaan, en die stellen ons voor nieuwe uitdagingen. De huidige interlandelijke adopties zijn helemaal anders dan de adopties zoals we die jaren geleden kenden, van veelal weeskinderen, die hier dan werden geadopteerd, en die nu ook nog vaak op zoek gaan naar hun roots.
Daarnaast zijn er buitenlandse kansarme kinderen die langdurig bij Vlaamse gezinnen verblijven, en dit zonder dat er sprake is van een adoptieprocedure. Soms is het verblijf niet geofficialiseerd. De gezinnen waar de kinderen worden opgevangen en de gezinnen uit het buitenland leren elkaar kennen via privé-initiatieven en vrijwilligersorganisaties die kansarme kinderen uit andere Europese landen een vakantie bij een gastgezin in België aanbieden. Doorgaans gaat het om kinderen uit landen als Roemenië, Wit-Rusland of Oekraïne die niet alleen naar hier komen om een andere cultuur te leren kennen, maar ook om te ontsnappen aan bijvoorbeeld lucht- en bodemverontreiniging. De vakanties hebben een maximumduur van drie maanden, maar soms komen de kinderen meermaals naar hetzelfde gezin, en niet zelden ontstaan er banden tussen het gastgezin en het kind, het gezin en zelfs de hele gemeenschap van het kind.
In zijn jaarverslag 2013-2014 rapporteerde het Kinderrechtencommissariaat over gevallen waarin het gastgezin niet alleen op eigen houtje contacten onderhoudt met de familie uit het buitenland, maar zelfs op eigen initiatief overgaat tot de opvang van het kind voor lange tijd. Zo blijven sommige kinderen tot jaren in ons land en gaan ze hier naar school. Gisteren nog heeft het Kinderrechtencommissariaat daarover aanbevelingen gedaan omdat deze situaties problemen kunnen meebrengen waar we niet blind voor mogen zijn. Zo is het bijvoorbeeld moeilijk te garanderen dat deze kinderen een vangnet hebben wanneer er problemen opduiken binnen het gastgezin, noch of ze contact blijven houden met hun natuurlijke ouders. Het verblijf van deze kinderen in ons land is soms nergens gemeld of geofficialiseerd. Soms stellen de ouders en het opvanggezin een bepaalde akte op, zoals een akte van een buitenlandse notaris of een akte van pleegvoogdij.
Dat is echter niet voldoende om het verblijf van de kinderen op een goede manier vaststaand te regelen. Ook nadat de kinderen hier lange tijd hebben verbleven, worden de gastouders bijvoorbeeld geconfronteerd met de onmogelijkheid om het kind op hun adres in te schrijven, om een identiteitskaart te krijgen of om andere officiële documenten aan te vragen. Integendeel, vaak wordt zo’n aanvraag beantwoord met een ‘weigering van verder verblijf’ en een ‘bevel tot terugbrenging’. Ook dat heeft uiteraard grote gevolgen.
Minister, wat is uw standpunt met betrekking tot de zogenaamde adoptie om economische redenen? Onder welke voorwaarden kunnen we die toch erkennen? Hoe moeten we daar dan mee omgaan?
Hoe worden kandidaat-adoptanten voorbereid met betrekking tot het systeem van de open adopties? We kennen dit allemaal vanuit de terminologie en de toepassing, vanuit de bureaus voor interlandelijke adoptie, de diensten, maar strikt juridisch is het natuurlijk niet iets dat gereglementeerd is.
Hoe staat u tegenover het uitwerken van een structuur van interlandelijke pleegzorg? Gaat het niet al eerder in de richting van interlandelijke pleegzorg? Hoe kunnen we eventueel zo’n structuur uitwerken? Kan Vlaanderen dit zelf organiseren? Zijn er buitenlandse voorbeelden bekend? Zijn er eventueel ook barrières?
Op welke manier kan meer controle worden uitgeoefend op langdurig onofficieel verblijf van, al dan niet buitenlandse, kinderen bij een ander dan hun eigen gezin? Hoe staat u in dit licht tegenover een meldingsplicht en onder welke voorwaarden zou dan eventueel een meldingsplicht van toepassing moeten worden?
Hoe kan er meer controle worden uitgeoefend op de bekwaamheid van gastgezinnen die tijdelijk een buitenlands kind opvangen, die instaan voor de zorg voor een kind dat niet hun eigen kind is?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Schryvers, armoede kan nooit de enige reden zijn om een kind te laten adopteren. Het speelt natuurlijk vaak wel vaak een rol. De meeste afstandsouders die hun kind afstaan of te vondeling leggen, beslissen hiertoe omdat ze geen andere oplossing zien. Ze hebben inderdaad onvoldoende financiële middelen, maar ook vaak geen verblijfplaats, geen steun van familie, ze zijn weduwe of weduwnaar of hebben geen partner, de moeders werden vaak kort voor of kort na de geboorte in de steek gelaten door de vader en moeten als alleenstaande ouder verder in landen waar dit vaak nog niet aanvaard wordt.
Het herkomstland zal ook eerst nagaan of er andere oplossingen zijn, of er mogelijkheden tot steun kunnen worden geboden aan de moeder om zelf voor het kind te zorgen. Deze mogelijkheden zijn echter vaak beperkt en lossen de vele problemen die deze moeders hebben, soms maar gedeeltelijk op.
Armoede wordt dus niet aanvaard als enige motivatie voor een adoptie. Dit geldt ook bij intrafamiliale adopties. Kandidaat-adoptieouders die een kind van hun familie uit het buitenland willen adopteren, kunnen dit niet als de motivatie hiertoe enkel economisch is.
In verband met het systeem van open adopties, wordt er van bij de voorbereiding stilgestaan bij het feit dat de geadopteerde mogelijk vragen zal stellen naar zijn roots. Daarbij wordt de laatste jaren ook expliciet gewezen op de gewijzigde wereld en het feit dat er heel snel contact kan zijn via de nieuwe technologieën zoals Facebook. Het feit dat de toekomstige voorbereiding binnenlandse en buitenlandse adoptie, één voorbereiding worden, zal een meerwaarde betekenen. Bij binnenlandse adoptie is deze factor van openheid en contact al langer aanwezig terwijl bij buitenlandse adoptie nog vaak de illusie van afstand, die er met de huidige technologie vaak niet meer is, leeft bij adoptieouders.
Daarnaast wordt van de adoptiediensten ook verwacht dat zij de kandidaat-adoptieouders voorbereiden op een specifiek kind uit een specifiek herkomstland. In sommige herkomstlanden is contact zeer vlug gelegd, omdat er bijvoorbeeld een rechtstreekse overdracht gebeurt. In andere landen is dit minder vlug gerealiseerd via officiële weg, omdat er ter plaatse weinig structuren zijn, maar kan er wel via internet snel rechtstreeks contact worden gelegd. Het is belangrijk dat de kandidaat-adoptanten daar bij hun keuze van herkomstland ook grondig over worden ingelicht. Bovendien kunnen adoptieouders en de geadopteerde ook achteraf nog bij de adoptiedienst en het Steunpunt Adoptie terecht voor ondersteuning als er contact wordt gelegd tussen geboorteouders en adoptiegezin.
Interlandelijke pleegzorg, zijnde de opvang van buitenlandse pleegkinderen in Vlaamse pleeggezinnen, is nu reeds een realiteit. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat ‘interlandelijke pleegzorg’ voor ons een zeer ruime categorie omvat, waarbij kinderen van buitenlandse origine om welke reden dan ook in een Vlaams pleeggezin verblijven. Gedacht wordt aan opvang van kinderen uit gezinnen van buitenlandse origine die in Vlaanderen leven in problematische opvoedingssituaties en van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.
Bijgevolg lijkt het ons op dit moment niet nodig om een specifieke structuur van interlandelijke pleegzorg uit te bouwen. Wel lijkt het ons nodig om de reguliere pleegzorg in Vlaanderen voldoende kwalitatief uit te bouwen in functie van een adequate opvang en begeleiding van buitenlandse pleegkinderen.
Uiteraard zal dit in de meeste gevallen gebeuren in partnerschap met andere bevoegde diensten. Jongerenwelzijn heeft hiertoe reeds belangrijke stappen gezet. In de lente van 2014 werd een analyse gemaakt van dossiers van buitenlandse kinderen in de pleegzorg met een precair verblijfsstatuut. Uit dit onderzoek bleek dat er in situaties van opvang van buitenlandse kinderen in een precaire verblijfsituatie, vaak praktische, administratieve problemen zijn voor de pleegzorgers, en dat er zowel voor de pleegzorgers als voor de begeleiders van de diensten voor pleegzorg nood was aan globale kennis en expertise met betrekking tot verblijfsprocedures en -statuten aangezien zij het pleegkind vaak administratief bijstaan in de zoektocht naar een verblijfsstatuut. Ook bleek dat heel wat van de buitenlandse kinderen in een precaire verblijfssituatie gedrags- en/of emotionele problemen vertonen. Om aan deze noden tegemoet te komen, werd een bundeling gemaakt van veelgestelde vragen en antwoorden die aan de diensten voor pleegzorg ter beschikking werden gesteld.
Daarnaast werd een netwerk uitgebouwd van informatie- en adviespunten, onder andere het Kruispunt Migratie-Integratie en andere regionale diensten, die ondersteuning kunnen bieden aan de diensten voor pleegzorg naar aanleiding van administratieve en juridische vragen rond het verblijfsstatuut.
Ten slotte werd er binnen de diensten voor pleegzorg ook expertise gebundeld met betrekking tot gedrags- en/of emotionele problemen zodat de pleegzorgers kunnen gebruikmaken van een groter en gerichter ondersteuningsaanbod.
Ook nu is, naar aanleiding van de vluchtelingencrisis, de thematiek rond interlandelijke pleegzorg zeer actueel. Met de rondzendbrief ‘Aanpak vluchtelingencrisis binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin’ roepen we ook de pleegzorg op om een versterkt aanbod uit te bouwen inzake de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Hiervoor wordt in bijkomend budget voorzien.
Verwacht wordt dat de innovatie inzake cultuursensitieve pleegzorg die hiervan het gevolg zal zijn, de pleegzorg ook zal versterken in functie van andere vormen van interculturele pleegzorg zoals bijvoorbeeld de opvang van buitenlandse kinderen in gezinnen die hier verblijven na een vakantieopvang. Daarbij merken we wel op dat het geenszins de bedoeling is om deze laatste vorm van pleegzorg aan te moedigen. We gaan ervan uit dat er in het verlengde van een vakantieopvang slechts in heel uitzonderlijke situaties kan en mag worden overgegaan tot het installeren van een pleegzorgsituatie in het licht van de jeugdhulpverlening. In ieder geval moeten er maximale inspanningen worden geleverd om mogelijk te maken dat deze kinderen terug naar huis kunnen keren en in hun land van herkomst de nodige ondersteuning kunnen krijgen.
Inzake interlandelijke pleegzorg hebben we vanuit Vlaanderen contacten met het Nederlandse Nidos. Nidos staat wel enkel in voor de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen en asielzoekers. De organisatie van andere vormen van interculturele pleegzorg in het buitenland werd tot dusver in Vlaanderen nog niet onderzocht.
We zullen het gegeven van een meldingsplicht nader onderzoeken, ook op de juridische consequenties. We wijzen erop dat we in Vlaanderen beschikken over een breed uitgebouwd netwerk van laagdrempelige onthaalpunten waar gezinnen met kinderen terechtkunnen met allerlei vragen. We verwijzen hierbij bijvoorbeeld naar de Huizen van het Kind, maar ook naar andere eerstelijnsvoorzieningen zoals CLB’s en CAW’s. Indien deze diensten geconfronteerd worden met een onofficieel verblijf van een al dan niet buitenlands kind bij een ander dan het eigen gezin van het kind, zullen deze diensten bij vragen over het verblijfsstatuut contacten leggen met de bevoegde instanties. Meestal is dat het Kruispunt Migratie-Integratie. Ondertussen kunnen ze de nodige ondersteuning bieden aan deze kinderen en de desbetreffende opvanggezinnen.
Uit de dossierstudie van Jongerenwelzijn in de diensten voor pleegzorg rond kinderen zonder of met een precair verblijfsstatuut, blijkt dat bij probleemsituaties van feitelijk verblijf van een buitenlands kind in een ander gezin, deze situaties soms spontaan worden aangemeld bij diensten voor pleegzorg met de vraag om hier pleegzorg van te maken zodat deze gezinnen aanspraak kunnen maken op de begeleiding vanuit een dienst voor pleegzorg.
Indien het gaat over buitenlandse kinderen zonder ouders, wordt verwacht van de diensten voor pleegzorg dat er ook in die gevallen contact wordt opgenomen met de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie. De dienst Voogdij zal dan onderzoeken of deze minderjarige bekend is bij de Dienst Vreemdelingenzaken en kan dan in de meest kwetsbare situaties een voogd aanstellen die het nodige moet doen in functie van een verblijfsstatuut voor deze minderjarige en maatregelen moet nemen om bijvoorbeeld contacten te leggen met de familieleden van de minderjarige. De voogd kan ondertussen via een speciaal aanmeldpunt binnen de jeugdhulp een aanvraag doen voor pleegzorg.
In de meeste gevallen zijn het vrijwilligersorganisaties die instaan voor het organiseren van kortdurende vakantieopvang van buitenlandse kinderen. Het organiseren van een formele vorm van controle op de bekwaamheid van deze vrijwilligers moet dus echt nog verder worden bekeken. Maar het spreekt vanzelf dat van deze vrijwilligersorganisaties wel kan worden verwacht dat zij met de nodige zorgvuldigheid vrijwilligers rekruteren.
In functie daarvan pleiten we voor expertiseondersteuning vanuit de pleegzorgsector ten aanzien van deze vakantieorganisaties. In dit verband heeft er onlangs op initiatief van het Kinderrechtencommissariaat een uitwisseling plaatsgevonden tussen de diensten voor pleegzorg en de vakantieorganisaties waarbij de diensten voor pleegzorg vanuit hun screeningsopdracht expertise hebben ingebracht over de verwachtingen die kunnen worden gesteld ten aanzien van vrijwilligers die kinderen van iemand anders opvangen. Tijdens dit overleg werd afgesproken dat met het oog op de toekomst verdere vormen van intervisies en vormingen vanuit de diensten voor pleegzorg kunnen worden aangeboden.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Er zijn verschillende punten waarin er veel evolutie is. Die evoluties moeten we goed in de gaten houden. Ik denk zowel aan de interlandelijke adoptie als aan de interlandelijke pleegzorg.
Wat de meldingsplicht betreft, ben ik zeker tevreden dat u zegt dit te zullen onderzoeken. Er zijn toch gevallen waar een kind verblijft in een ander gezin dan het eigen gezin. Vanaf wanneer moet u dat als overheid dan weten? U moet toch in de gaten kunnen houden dat het goed loopt. Dit lijkt me van belang, en het is goed dat u de meldingsplicht onderzoekt.
Bij de interlandelijke adoptie onderschrijf ik volledig dat u zegt dat armoede alleen nooit een voldoende grond voor interlandelijke adoptie is. Ik denk ook niet dat het zo wordt toegepast. Er is altijd een complexe problematiek van vrouwen die bijvoorbeeld weduwe zijn of die in de steek gelaten zijn, die geen ander netwerk hebben en daarom hun kind afstaan voor adoptie. Toch zien we steeds meer dat er een evolutie is in de verwachtingen. De communicatiemiddelen zijn inderdaad heel sterk veranderd in onze wereld. De moeders geven het kind toch mee dat ze contact zullen houden, dat het later kan terugkomen en zo meer. Dat maakt het voor de adoptieouders hier wel heel moeilijk.
Ik onderschrijf dat mensen het recht hebben om hun roots te kennen. We zien ook dat de zoektocht ernaar er is, maar dat is iets anders dan een kind dat regelmatig contact kan blijven houden met de geboorteouders. We zien dan een dubbele loyauteit bij het kind. Het is zo al moeilijk om zich aan te passen. Dit vraagt een meer specifieke begeleiding dan vroeger bij adoptie, want toen werden alle banden doorgeknipt. We moeten ons afvragen of er sprake is van een grotere evolutie in de richting van interlandelijke pleegzorg. En dat is dan weer een andere toepassing van de interlandelijke pleegzorg dan die in het kader van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, die u aanhaalde. Ik wil toch oproepen om dit goed te blijven screenen. We moeten bekijken of er ter zake nieuwe regelgeving nodig is of andere rechtsfiguren.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, ik wil hier ook graag iets over zeggen. Ik ben heel blij met het antwoord van de minister op de verschillende deelvragen die mevrouw Schryvers heeft gesteld. De minister zegt dat hij de bestaande pleegzorg wil versterken, dat hij niet iets speciaals wil uitvinden voor de internationale pleegzorg. Dit kan alleszins op onze instemming rekenen.
Ik heb de minister ook horen zeggen dat hij internationale pleegzorg verstaat als buitenlandse kinderen die al hier zijn en die wij op de ene of de andere manier zullen ondersteunen. We zullen dus niet – en ook dat vind ik heel belangrijk – aanmoedigen dat er nog meer kinderen uit het buitenland in ons pleegsysteem komen zitten, want er staan nu al kinderen op de wachtlijst hier. Ik vind dit een heel positief systeem.
Voor de meldingsplicht ben ik niet te vinden. Zo werp je een barrière op, denk ik, voor mensen die zich bijvoorbeeld willen engageren om vakantieopvang te doen voor buitenlandse kinderen. Zoals de minister zegt, moet er van de organisaties die dergelijke vakanties organiseren, expertiseondersteuning komen. Extra administratieve rompslomp of de bekwaamheid checken van gastgezinnen die voor enkele weken een kind uit het buitenland opvangen via een organisatie: dat moet vandaag voor ons geen belangrijke prioriteit zijn.
Mevrouw Schryvers, ik moet u feliciteren met uw vraag. We maken iets uitzonderlijks mee, een ‘melting of the minds’ tussen u en het Kinderrechtencommissariaat. U hebt uw vraag op 29 oktober 2015 ingediend. ‘Serendipity still exists’ blijkbaar. Gisteren, op 9 november 2015, kregen we een advies van het Kinderrechtencommissariaat over exact hetzelfde onderwerp. Sterker nog, als je kijkt naar een aantal gegevens of zinnen in beide documenten, lijkt het wel of ze uit elkaar zijn gekopieerd. Ik wil beide feliciteren, want het spreekwoord is hier zeker van toepassing: ‘great minds think alike’.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Daar wil ik vanzelfsprekend graag nog op reageren. Het gaat over de inhoud. Vanuit mijn bezigheden met betrekking tot interlandelijke adoptie heb ik heel specifieke bekommernissen, sommige mensen hier weten dat al langer. Ik zie evoluties met betrekking tot die open adopties. Het is absoluut niet mijn intentie om als interlandelijke pleegzorg aan te moedigen dat mensen zomaar hun kind naar hier sturen in pleegzorg. Ik stel me wel de vraag of we niet stilaan evolueren naar een andere vorm van interlandelijke adoptie die heel veel connecties heeft met pleegzorg, waarbij de contacten met het initiële gezin veel sterker worden behouden. Ik ben heel bekommerd om het belang van het kind en om de verwachting van de adoptieouders.
Met betrekking tot de meldingsplicht is het zeker niet mijn bedoeling om die op te leggen voor elk kort verblijf. Maar sommige kinderen zijn hier maanden, en dan moeten we wel over bepaalde zaken durven na te denken. Dat heeft niets te maken met het negeren van de vrijwillige inzet van mensen, maar wel met het richten op het belang van het kind. Als een kind hier maanden is, mag je toch wel de nodige veiligheidsmarges inbouwen. Ik dacht trouwens dat we het belang van het kind hier vaak onderstrepen.
Misschien herkent u zaken van het Kinderrechtencommissariaat. Ik verwijs naar het verslag van het Kinderrechtencommissariaat van 2013 en 2014. Dat kunt u al lezen. Het thema is al vaak aangekaart door het Kinderrechtencommissariaat. Ik heb het nu opgehangen aan de vraag over interlandelijke adoptie. Het Kinderrechtencommissariaat heeft in het verleden nooit weggestoken dat het daarmee bezig was. Het is goed dat er op meerdere fronten wordt gewerkt. Maar ik heb geen enkele nota van de kinderrechtencommissaris gezien op voorhand, laat dat duidelijk zijn. Ik wist wel dat het Kinderrechtencommissariaat met het thema bezig was, en dat kon iedereen hier weten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.